ECLI:NL:GHAMS:2012:4381

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
200.104.715/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van gerechtsdeurwaarder bij onterecht beslag op zorgtoeslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager, die in beroep ging tegen een eerdere beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, had de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij onterecht beslag had gelegd op zijn zorgtoeslag. Het hof stelde vast dat het tuchtrecht is bedoeld om een goede beroepsbeoefening te bevorderen en dat een gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen of dat van anderen waarvoor hij verantwoordelijk is. Het hof oordeelde dat het niet verenigbaar is met het tuchtrecht dat een willekeurige gerechtsdeurwaarder binnen een organisatie verantwoordelijk wordt gehouden voor een gedraging waar hij zelf niet bij betrokken was. In dit geval was niet aannemelijk gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder zelf betrokken was bij de verweten handelwijze, waardoor de kamer niet had mogen volstaan met het aanmerken van deze gerechtsdeurwaarder als de enige betrokken persoon. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de kamer voor verdere afdoening, waarbij het hof benadrukte dat de kamer nauwkeurig moet onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht. De beslissing van de kamer om de klacht gegrond te verklaren zonder een maatregel op te leggen, werd door het hof bevestigd, maar de procedure moest opnieuw worden bekeken om de juiste gerechtsdeurwaarder te identificeren die verantwoordelijk was voor de klacht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 4 december 2012 in de zaak van:
[klager],
[plaats]
APPELLANT,
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder],
[plaats]
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde:
A.J.A. Eliens te Haarlem.
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 26 maart 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 6 maart 2012.
Bij die beslissing heeft de kamer de door klager ingediende klacht gegrond verklaard en afgezien van het opleggen van een maatregel. De kamer heeft daarbij geïntimeerde, verder de gerechtsdeurwaarder, aangemerkt als de gerechtsdeurwaarder tegen wie de klacht is gericht.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 8 mei 2012 een verweerschrift – met bijlage – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 september 2012.
De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn niet verschenen.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4.
Het standpunt van partijen
De wederzijdse standpunten blijken uit de beslissing waarvan beroep.
5.
De beoordeling
5.1. Bij de behandeling van het beroep is gebleken dat klager zijn klacht van
3 december 2010 heeft gericht tegen[A], als gerechtsdeurwaarder verbonden aan het kantoor [F] te [plaats].
[gerechtsdeurwaarder], die is verbonden aan het kantoor [F] te [plaats], heeft zich echter als beklaagde opgeworpen en is vervolgens door de kamer als zodanig aangemerkt. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder op vragen van het hof verklaard dat het gebruikelijk is dat de gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijkheid op zich neemt als een klacht wordt ingediend die betrekking heeft op het kantoor te [plaats], maar die niet rechtstreeks valt te herleiden naar één bepaalde gerechtsdeurwaarder. In dit geval is voor het kantoor te [plaats] gekozen omdat het beslag is gelegd in opdracht van dat kantoor.
6.2. Het hof stelt voorop dat het tuchtrecht tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Deze kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten of dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Bij een tuchtrechtelijk verwijt van voldoende zwaarte kan aan hem een maatregel worden opgelegd. Met dit uitgangspunt valt niet te verenigen dat een willekeurige gerechtsdeurwaarder binnen een organisatie de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt voor een gedraging die weliswaar is verricht binnen die organisatie, maar waarmee hij in werkelijkheid niets te maken heeft gehad. In dat geval zou bij gegrondverklaring van de klacht het opleggen van een maatregel, zoals berisping of zelfs schorsing of ontzetting uit het ambt, volstrekt zinledig en zelfs ongepast zijn.
6.3. Nu – mede gelet op de verklaringen van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder hieromtrent – niet aannemelijk is geworden dat de gerechtsdeurwaarder zelf op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de verweten handelwijze, had de kamer naar het oordeel van het hof niet ermee mogen volstaan de gerechtsdeurwaarder op diens eigen aangeven aan te merken als de enige gerechtsdeurwaarder die de klacht betrof. In een geval als het onderhavige dient de kamer nauwkeurig te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht en vervolgens de klacht tegen die gerechtsdeurwaarder te behandelen. In een geval van een kantoorcombinatie kunnen dat ook meer gerechtsdeurwaarders zijn. Daarbij is nog van belang dat de gerechtsdeurwaarder die de ambtshandeling feitelijk heeft verricht – te weten gerechtsdeurwaarder [A], die het derdenbeslag heeft gelegd en tegen wie de klacht zich ook richt – diens eigen verantwoordelijkheid voor zijn daaruit voortvloeiend handelen als gerechtsdeurwaarder behoudt, ook al is de opdracht tot het leggen van het beslag is gegeven door het kantoor te[plaats].
6.4. Nu de kamer geen beslissing heeft gegeven op de klacht welke is gericht tegen de gerechtsdeurwaarder[A] te[plaats] en evenmin heeft onderzocht wie binnen het kantoor [F] te [plaats] moet worden beschouwd als de gerechtsdeurwaarder tegen wie de klacht (mede) is gericht, dient de bestreden beslissing te worden vernietigd en – in afwijking van de hoofdregel dat na vernietiging geen terugverwijzing zal plaatsvinden – te worden terugverwezen naar de kamer ter verdere afdoening met inachtneming van het onder 6.3. overwogene.
7.
De beslissing
Het hof:
 vernietigt de bestreden beslissing;
 wijst de zaak terug naar de kamer ter verdere afdoening met inachtneming van het in deze beslissing overwogene.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 december 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 6 maart 2012 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 864.2010 ingesteld door:
[klager],
klager,
[plaats],
tegen:
[gerechtsdeurwaarder]
[plaats],
beklaagde,
gemachtigde: A.J.A. Eliens.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen van 29 november 2010, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 27 december 2010, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 januari 2012 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 6 maart 2012.

1.De feiten

De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een op 25 juni 2010 ten nadele van klager gewezen vonnis waarbij klager werd veroordeeld tot betaling van zijn aanvullende premie zorgverzekering.
Bij exploot van 3 november 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd onder de Ontvangen van de Belastingdienst op de zorgtoeslag van klager. De beslagvrije voet is door de gerechtsdeurwaarder vastgesteld op 0,00 per maand.
Bij email van 11 november 2010 heeft klager gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag.
Bij brief van 15 november 200 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat de beslagvrije voet op 0,00 is gesteld omdat de zorgtoeslag geheel ten behoeve komt van de zorgpremie.
Bij brief van 18 november 2010 heeft de advocaat van klager de gerechtsdeurwaarder bericht dat in verband met artikel 45 Awir geen beslag mocht worden gelegd op de zorgtoeslag van klager en heeft verzocht het beslag op te heffen.
Bij email van 22 november 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat het beslag was opgeheven.

2.De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ten onrechte beslag heeft gelegd op zijn zorgtoeslag en niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn email van 11 november 2010. Pas nadat een door klager ingeschakelde advocaat de gerechtsdeurwaarder schriftelijk had benaderd, is zijn email van 11 november 2010 in behandeling genomen en is het beslag opgeheven. Klager heeft zijn zorgtoeslag niet ontvangen.

3.Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het beslag is gelegd omdat klager niet aan de in het vonnis van 24 juni 2010 uitgesproken veroordeling had voldaan. Omdat de vorderingen van de ziektekostenverzekeraar bij uitzondering geen betrekking hebben op de premieachterstand is de zaaksbehandelaar er ook in het dossier van klager van uitgegaan dat beslaglegging op de zorgtoeslag mogelijk was. Dat was niet het geval omdat de veroordeling betrekking had op de aanvullende verzekering. Direct nadat was vastgesteld dat het beslag ten onrechte was gelegd, is dit opgeheven. Er heeft door de belastingdienst geen betaling aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder plaatsgevonden.

4.De beoordeling van de klacht

4.1
Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt het volgende overwogen. De klacht is gericht tegen[A], gerechtsdeurwaarder te[plaats], die het beslag heeft gelegd. Omdat het kennelijk een losse opdracht betrof, het dossier is volgens de gegevens op het beslagexploot in behandeling bij het kantoor [plaats], wordt de verweervoerende gerechtsdeurwaarder aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing al rekening gehouden.
4.2
Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
4.3
De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat er in het dossier van klager een inschattingsfout is gemaakt op grond waarvan is gedacht dat beslag op de zorgtoeslag mogelijk was. De klacht is naar het oordeel van de Kamer terecht voorgesteld. Als een gerechtdeurwaarder bij de uitoefening van zijn taak een vergissing maakt is dat echter niet zonder meer tuchtrechtelijk laakbaar. Weliswaar is niet optimaal met klager gecommuniceerd, echter ter zitting is gebleken dat al voor de advocaat van klager de gerechtsdeurwaarder had geschreven, het onder de belastingdienst gelegde beslag door de gerechtsdeurwaarder feitelijk was opgeschort. De termijn gelegen tussen de email van klager van 11 november 2010 en het opschorten van het beslag op 16 november 20110 is niet zo lang dat het handelen van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk dient te worden gesanctioneerd. Dat door de belastingdienst gelden aan de gerechtsdeurwaarder zijn afgedragen, is door de gerechtsdeurwaarder bestreden en kan zonder nadere onderbouwing van klager ook niet worden vastgesteld.
5. De Kamer is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de klacht terecht is voorgesteld. Gelet op het feit dat de gerechtsdeurwaarder na te hebben vastgesteld dat het beslag ten onrechte was gelegd, het beslag heeft opgeschort, zijn er geen termen aanwezig om tot het opleggen van een maatregel over te gaan.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
 verklaart de klacht gegrond.
Aldus gegeven door mr. H.M. Patijn, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W. Inden en J.C.M. van der Weijden, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2012, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.