ECLI:NL:GHAMS:2012:4402

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
200.092.088/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarders inzake in beslag genomen goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klaagster tegen twee gerechtsdeurwaarders. Klaagster stelde dat de gerechtsdeurwaarders in beslag genomen goederen, die in bewaring waren gegeven, niet aan haar waren teruggegeven. De gerechtsdeurwaarders werden verweten dat zij geen deugdelijk bewijs konden overleggen waaruit bleek dat de goederen aan klaagster waren afgegeven. Volgens klaagster waren de goederen verdwenen en vermoedde zij dat deze waren geveild. De gerechtsdeurwaarders stelden echter dat zij de goederen wel degelijk hadden teruggegeven en dat de administratie van de bewaarder, waarin de afgifte was vastgelegd, verloren was gegaan door het faillissement van de bewaarder.

Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarders op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet en het Burgerlijk Wetboek verplicht waren om de administratie van in bewaring gegeven goederen gedurende zeven jaar te bewaren. Het hof vond het niet geloofwaardig dat de gerechtsdeurwaarders geen bewijs konden overleggen van de afgifte van de goederen aan klaagster. Desondanks werd de klacht van klaagster, voor zover deze betrekking had op het niet teruggeven van de goederen, ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat het eventuele wegmaken van de goederen niet het handelen van de gerechtsdeurwaarders betrof, maar dat van de bewaarder, en dat de gerechtsdeurwaarders niet lichtvaardig tot bewaring waren overgegaan.

De klacht werd gedeeltelijk gegrond verklaard, en het hof legde aan beide gerechtsdeurwaarders een geldboete op. De beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders werd vernietigd voor zover deze het klachtonderdeel over het niet terugkrijgen van de goederen gegrond had verklaard, en het hof bekrachtigde de beslissing voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 25 september 2012 in de zaak van:
[gerechtsdeurwaarder],
oud-gerechtsdeuwaarder te [klaagster],
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [klaagster],
APPELLANTEN,
gemachtigde:
E.A. Dragstra te Hengelo,
t e g e n
[klaagster],
wonende te [klaagster],
GEÏNTIMEERDE.
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellanten, verder de gerechtsdeurwaarders, is bij een op
10 augustus 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 12 juli 2011. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 15 februari 2011 gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en de door geïntimeerde, verder klaagster, tegen de gerechtsdeurwaarders ingediende klacht gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders ieder een geldboete opgelegd van
€ 1.750,00.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarders is op 15 september 2011 nog een aanvullend beroepschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 juni 2012.
Klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4.
Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij de goederen die door de gerechtsdeurwaarders in beslag en bewaring zijn genomen, met uitzondering van de auto en de kachel, nooit heeft terugontvangen, ook niet nadat zij haar schuld had voldaan. Volgens klaagster kunnen de gerechtsdeurwaarders geen deugdelijk bewijs overleggen waaruit blijkt dat de goederen aan klaagster zijn afgegeven, zoals een door haar ondertekend bewijs van ontvangst. Klaagster vermoedt dat haar goederen zijn geveild.
5.
Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders
5.1. De gerechtsdeurwaarders stellen dat zij de goederen wel degelijk terug hebben gegeven aan klaagster. Ten bewijze hiervan hebben zij een verklaring overgelegd van
[B], een toenmalig werknemer van de gerechtelijk bewaarder, waarin is vermeld dat de goederen in januari 2006 aan klaagster zijn afgegeven.
5.2. De gerechtsdeurwaarders stellen verder dat alle originele afgiftebewijzen, uit efficiencyoverwegingen, werden bewaard bij de gerechtelijk bewaarder. Sinds het faillissement van de gerechtelijk bewaarder is uitgesproken, is echter die gehele administratie zoek. De gerechtsdeurwaarders menen dat, gezien deze omstandigheden, het niet kunnen tonen van een afgiftebewijs hun niet kan worden aangerekend.
6.
De beoordeling
6.1. Naar het oordeel van het hof kan het de gerechtsdeurwaarders wel degelijk worden verweten dat zij geen deugdelijk bewijs kunnen overleggen waaruit blijkt dat de in bewaring gegeven goederen door klaagster in ontvangst zijn genomen. De gerechtdeurwaarder is op grond van artikel 18 Gerechtsdeurwaarderswet in verbinding met artikel 10 derde lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, verplicht stukken en afschriften betreffende zijn kantooradministratie gedurende zeven jaren te bewaren. Op grond hiervan mag van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder worden verwacht, zeker gelet op het ingrijpende karakter van inbeslagname en bewaring van goederen, dat hij op een behoorlijke wijze bijhoudt wat er met de in bewaring gegeven goederen is gebeurd. De omstandigheid dat, zoals de gerechtsdeurwaarders stellen, uit efficiencyoverwegingen de administratie betreffende de in bewaring gegeven goederen werd bewaard bij de gerechtelijk bewaarder en dat door het faillissement van die gerechtelijk bewaarder die administratie teniet is gegaan, kan dan ook de gerechtsdeurwaarders worden aangerekend.
6.2. De door de gerechtsdeurwaarders in dit verband overgelegde verklaring van
[B] (gedateerd 27 december 2010) maakt het hiervoor overwogene niet anders. Het komt het hof ongeloofwaardig voor dat[B], bijna vijf jaar na de gestelde afgifte van de goederen aan klaagster een dergelijke gedetailleerde opsomming van die goederen kan geven, die nagenoeg identiek is aan het exploot van beslaglegging. Niettemin moet de klacht van klaagster voor zover die ziet op het niet teruggeven van de goederen, ongegrond worden verklaard. Het eventuele wegmaken van de goederen betreft niet het handelen van de gerechtsdeurwaarders, doch dat van de bewaarder, terwijl niet is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarders lichtvaardig tot bewaring zijn overgegaan of bij de keuze voor de bewaarder onzorgvuldig zijn geweest. Het handelen van de bewaarder valt niet onder het gerechtsdeurwaarderlijke tuchtrecht. De eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder is in deze procedure niet aan de orde.
6.3. Ondanks het feit dat in hoger beroep een deel van de klacht ongegrond wordt verklaard acht het hof de door de kamer opgelegde maatregel van een geldboete voor ieder van beide gerechtsdeurwaarders passend. Hierbij speelt, naast het (financiële) belang van klaagster, een rol dat het het hof ambtshalve bekend is dat aan de gerechtsdeurwaarders in soortgelijke zaken, eveneens aanhangig geweest bij dit hof, reeds de maatregel van berisping is opgelegd.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7.
De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, doch alleen voor zover daarbij het klachtonderdeel over het niet terugkrijgen van de goederen gegrond is verklaard;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart dat klachtonderdeel ongegrond;
- bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 september 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beslissing van 12 juli 2011 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 157.2011 ingesteld door:
[klaagster],
wonende te [klaagster],
klaagster,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder] en [gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarders te [klaagster],
beklaagden,
gemachtigde: mr. Y. Schuur.

1.Verloop van de procedure

Bij beschikking van 15 februari 2011 (zaaknummer 766.2010) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarders ingediende klacht. Bij brief van 22 februari 2011 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden. Op 8 maart 2011 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 mei 2011 waarbij klaagster is verschenen. De gerechtsdeurwaarders hebben de secretaris van de Kamer telefonisch laten weten niet te zullen verschijnen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 juli 2011.

2.De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. De voorzitter is er ten onrechte van uitgegaan dat de stelling van de gerechtsdeurwaarders, dat alle in beslag genomen zaken aan haar zijn teruggeven, juist is, omdat dit zou blijken uit een verklaring van een werknemer die destijds werkzaam was bij de bewaarder. Klaagster blijft bij haar stelling dat zij de roerende zaken die in beslag zijn genomen, met uitzondering van de auto en de kachel, niet heeft teruggekregen. De gerechtsdeurwaarders hebben van de ontvangst door klaagster van de zaken geen deugdelijk bewijs overgelegd, bijvoorbeeld een door haar ondertekend bewijs van ontvangst. Bovendien is het bijzonder dat de zaken eerder zouden zijn teruggegeven dan dat de schuld was afbetaald en was de betreffende werknemer die de verklaring heeft opgesteld slechts chauffeur. Klaagster heeft in haar klacht eraan gerefereerd dat dezelfde persoon zowel eigenaar van de bewaarder is geweest als van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Klaagster vermoedt nog steeds dat de zaken zijn geveild.

3.De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4.De inleidende klacht

Klaagster verwijt het kantoor van de gerechtsdeurwaarders, kort samengevat, dat dit, nadat een betalingsregeling is nagekomen, in beslaggenomen zaken die in gerechtelijke bewaring waren gegeven niet aan haar heeft geretourneerd.

5.De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders niet in strijd hebben gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter was van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1
De klacht is gericht tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Ook al omdat de gerechtsdeurwaarders in hun verweer tegen de klacht niet hebben gemeld tegen wie de klacht gericht dient te worden geacht en zij in verzet geen verweer hebben gevoerd, is de Kamer van oordeel dat de klacht beschouwd moet worden te zijn gericht tegen de aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders die als standplaats [klaagster] hebben, nu de ambtshandelingen daar zijn verricht. In de aanvang van deze beschikking is daarmee reeds rekening gehouden. De in de aanhef van de voorzittersbeslissing vermelde gerechtsdeurwaarders[gerechtsdeurwaarder] en [gerechtsdeurwaarder], hebben respectievelijk als standplaats[plaats] en [plaats] en zijn daar dus ten onrechte vermeld.
6.2
Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. Het verzet is daarom gegrond.
6.3
Klaagster heeft gesteld dat de zaken die volgens de gerechtsdeurwaarders aan haar zouden zijn afgegeven, niet door haar in ontvangst zijn genomen. De gerechtsdeurwaarders hebben dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarders gelegen om, bijvoorbeeld door overlegging van afschriften van de exploten uit hun register, meer inzage te geven over wat er precies in beslag is genomen en in gerechtelijke bewaring is gegeven. Van een zorgvuldig bewaarder, voor wiens handelen de gerechtsdeurwaarder jegens de geëxecuteerde verantwoordelijk is, mag worden verwacht dat de beëindiging van de bewaring en de teruggaaf in goede staat van de in bewaring gegeven zaken, schriftelijk wordt vastgelegd. Een dergelijke vastlegging is evenmin overgelegd. De weinig gespecificeerde – en bijna 5 jaar na de beweerde teruggaaf opgemaakte – schriftelijke verklaring van een ex-werknemer van de voormalige bewaarder van de zaken is onvoldoende om de beweringen van klaagster te weerleggen. De Kamer acht de klacht daarom gegrond.
6.4
Gelet op de ernst van de gedraging acht de Kamer na te melden maatregel op zijn plaats.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter;
  • verklaart de klacht alsnog gegrond;
  • legt aan de gerechtsdeurwaarders ieder een geldboete op van € 1.750,00.
Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W. Inden en mr. J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.