ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8901

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.058-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime van partijen na huwelijk en verblijfplaats

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, een vrouw met de Turkse nationaliteit en een man met zowel de Nederlandse als Turkse nationaliteit. Partijen zijn in december 1996 in Turkije gehuwd en hebben zonder huwelijkse voorwaarden getrouwd. Na het huwelijk is de vrouw in Turkije gebleven, terwijl de man naar Nederland is teruggekeerd. De vrouw is in juni 1997 naar Nederland gekomen om met de man samen te wonen. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin werd overwogen dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw na het huwelijk in Turkije is gebleven en dat de man in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft gehad. De vraag of partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland hebben gevestigd, is bevestigend beantwoord. Het hof overweegt dat het niet vereist is dat deze vestiging onmiddellijk na het huwelijk plaatsvindt, maar dat een periode van zes maanden aanvaardbaar is. Het hof concludeert dat Nederland als eerste huwelijksdomicilie van partijen moet worden aangemerkt, ondanks het feit dat de vrouw pas na meer dan zes maanden naar Nederland is gekomen.

De beslissing van het hof is dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf het sluiten van hun huwelijk tot juni 2007 wordt beheerst door Turks recht, en vanaf juni 2007 tot de peildatum van 3 juni 2010 door Nederlands recht. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 28 februari 2012 in de zaak met zaaknummer 200.092.058/01 van:
[…],
wonende op een geheim adres,
APPELLANTE,
advocaat: mr. M. Nurdogan-Ferwerda te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel te 's-Gravenhage.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 10 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 mei 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 444187 / FA RK 09-9119.
1.3. De man heeft op 13 oktober 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 12 januari 2012 ter terechtzitting behandeld, alwaar de vrouw noch de man zijn verschenen, maar wel hun advocaten.
2. De feiten
2.1. De vrouw heeft de Turkse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse en de Turkse nationaliteit. Hij heeft zich [in] februari 1983 gevestigd in Nederland en heeft hier sindsdien voortdurend zijn gewone verblijfplaats gehad.
2.2. Partijen zijn [in] december 1996 gehuwd (de rechtbank vermeldt abusievelijk […] 1996 als huwelijksdatum) in [a], Turkije, zonder huwelijkse voorwaarden te hebben gemaakt. Na het sluiten van het huwelijk is de vrouw in Turkije gebleven en is de man naar Nederland teruggekeerd. De vrouw is hem [in] juni 1997 nagereisd naar Nederland, alwaar zij zijn gaan samenwonen.
2.3. Hun huwelijk is op 3 juni 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 november 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij tussenbeschikking van 12 januari 2011 is overwogen dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. De zaak is aangehouden voor het verschaffen van inlichtingen aan de rechtbank.
3.2. Nadat partijen de benodigde inlichtingen hadden verschaft is bij de bestreden beschikking de verdeling van de tussen partijen bestaand hebbende huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.
3.3. De vrouw verzoekt (naar het hof begrijpt) (1) de vernietiging van de hiervoor vermelde beschikkingen, en (2) te bepalen dat vanaf de huwelijksdatum [in] december 1996 tot [in] juni 2007 het Turkse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en eerst vanaf die datum tot aan de peildatum van 3 juni 2010 het Nederlandse recht.
3.4. De man verzoekt de beschikkingen van 12 januari 2011 en 18 mei 2011 te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Partijen strijden over het recht waardoor hun huwelijksvermogens¬regime wordt beheerst.
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen het hof verzocht dat, indien het hof beslist dat de rechtbank een onjuiste beslissing over het toepasselijke recht heeft genomen, de zaak zal worden terugverwezen naar de rechtbank voor het afwikkelen van hun huwelijksvermogensregime.
4.2. Het toepasselijke recht dient, gelet op de datum waarop partijen zijn gehuwd, te worden beoordeeld aan de hand van het op 14 maart 1978 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (Trb. 1988, 130) (hierna: het Verdrag). Vaststaat dat partijen vóór het huwelijk geen rechtskeuze in de zin van het Verdrag hebben gemaakt. Ingevolge het bepaalde in artikel 4 lid 1 van het Verdrag wordt het huwelijksvermogensregime dan in beginsel beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Bij wijze van uitzondering hierop wordt in lid 2 van dit artikel een aantal gevallen genoemd waarin het interne recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten van toepassing is. In deze zaak is sprake van een gemeenschappelijke nationaliteit, nu partijen beiden de Turkse nationaliteit hebben. Het hof overweegt dat de situatie van partijen beantwoordt aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld in het bepaalde van artikel 4 lid 2 sub 2 onder a van het Verdrag. Turkije, dat geen partij is bij het Verdrag, is een zogeheten 'nationaliteitsland', inhoudende dat daar de gemeen¬schappelijke nationaliteit van de echtgenoten de primaire aanknopingsfactor vormt voor het bepalen van het recht dat hun huwelijksvermogensregime beheerst. Dit leidt er in deze zaak toe dat volgens Turks internationaal privaatrecht Turks recht van toepassing is. Nederland, dat eveneens een nationaliteitsland is, heeft de in artikel 5 lid 1 van het Verdrag bedoelde verklaring afgelegd.
De vraag of partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland hebben gevestigd – een voorwaarde voor toepassing van artikel 4 lid 2 sub 2 – wordt door het hof bevestigend beantwoord. Uitgangspunt is dat voor het bepalen van de plaats waar echtelieden hun eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd, niet is vereist dat dit vestigen onmiddellijk na hun huwelijk heeft plaatsgevonden. Hiervan kan ook sprake zijn als een echtgenoot pas na verloop van een bepaalde periode zijn gewone voortdurende verblijfplaats vestigt in de staat waar de andere echtgenoot zijn gewone voortdurende verblijfplaats reeds heeft. In de Nederlandse rechtspraak wordt een periode van zes maanden doorgaans aanvaardbaar geacht.
Vaststaat dat de vrouw na het sluiten van het huwelijk [in] december 1996 te Turkije, in Turkije is gebleven en dat zij de man, die na het sluiten van het huwelijk naar Nederland is teruggekeerd, [in] juni 1997 is nagereisd om met hem te gaan samenwonen. Er is derhalve eerst na ommekomst van een periode van zes maanden en iets meer dan een week sprake van dat partijen zich na de huwelijkssluiting beiden in Nederland hebben gevestigd. Niet staat tussen partijen ter discussie dat het immer hun bedoeling is geweest dat de vrouw na de huwelijkssluiting met de man in Nederland zou gaan samenwonen en dat hun huwelijksleven zich in Nederland zou gaan afspelen. Nu niet door de man wordt betwist dat de vrouw voormelde periode in Turkije het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor Nederland heeft moeten afwachten, zal het hof hiervan uitgaan. Dit leidt het hof ertoe te overwegen dat Nederland ondanks het verstrijken van net iets meer dan zes maanden alvorens de vrouw zich hier heeft gevestigd, als eerste huwelijksdomicilie van partijen dient te worden aangemerkt.
Partijen hebben tijdens het huwelijk evenmin een rechtskeuze in de zin van het Verdrag gedaan. Uit het voorgaande, in samenhang met het bepaalde in artikel 7 lid 1 van het Verdrag, vloeit voort dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf het sluiten van hun huwelijk wordt beheerst door Turks recht.
4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub 2 van het Verdrag wordt in plaats van het recht waaraan hun huwelijksvermogensregime tevoren was onderworpen, het interne recht van de staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk wanneer zij na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad. Aangezien de vrouw vanaf [in] juni 2007 meer dan tien jaar in Nederland is gevestigd, wordt het huwelijksvermogensregime sindsdien beheerst door Nederlands recht.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikkingen van 12 januari 2011 en 18 mei 2011 en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf [in] december 1996 tot [in] juni 2007 wordt beheerst door het Turkse recht en dat dit vanaf [in] juni 2007 tot 3 juni 2010 wordt beheerst door het Nederlandse recht;
verwijst de zaak voor de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen terug naar de rechtbank Amsterdam.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, C.A. Joustra en B.F.P. Lhoëst in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.