GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 14 februari 2012 in de zaak met zaaknummer 200.089.316/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. G.J.R. van der Kolk te Hilversum,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in hoger beroep en geïntimeerde in hoger beroep, worden hierna respectievelijk [L] en [D] genoemd.
1.2. [L] is op 20 juni 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 april 2011 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), met kenmerk 1232784 EB 2473/11.
1.3. [D] heeft op 8 september 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 17 november 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [L], bijgestaan door haar advocaat;
- [D], bijgestaan door haar advocaat.
Partijen hebben hun standpunt toegelicht; daarbij heeft de advocaat van [L] mede gebruik gemaakt van aan het hof overgelegde pleitnotities.
1.6. De hoofdadvocaat-generaal is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.1. [L] en [D] zijn dochters van […] (hierna: [X]).
2.2. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 26 augustus 2007 is een bewind (hierna: ‘het bewind’) ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [X], met benoeming van [D] tot bewindvoerder.
2.3. [in] 2009 is [X] overleden, waardoor het bewind van rechtswege is geëindigd. [D] heeft op 10 november 2009 een eindrekening en verantwoording bij de griffie van de rechtbank, sector kanton, ingediend. De kantonrechter heeft de eindrekening en verantwoording voor gezien en goedgekeurd getekend.
2.4. Op 19 november 2009 heeft [L] de kantonrechter verzocht om een kopie van de eindrekening en verantwoording te mogen ontvangen. [L] heeft na ontvangst hiervan de kantonrechter laten weten niet akkoord te gaan met de eindrekening en verantwoording. De kantonrechter heeft [L] hierop bij brief van 11 januari 2010 bericht dat er voor hem geen taak is weggelegd na de goedgekeurde eindafrekening. De kantonrechter heeft dit bericht op verzoek van [L] herzien, door de erfgenamen bij brief van 14 februari 2011 de gelegenheid te geven bezwaar in te dienen. Op 8 maart 2011 is vervolgens door [L] een bezwaarschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam, sector kanton.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het bezwaar van [L] tegen de in rechtsoverweging 2.3 vermelde eindrekening en verantwoording ongegrond verklaard.
3.2. [L] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- te gelasten dat [D] rekening en verantwoording aflegt ten overstaan van de kantonrechter aan de erfgenamen over de gehele bewindperiode ter zake de extra bijdragen boven de maandelijkse bijdragen aan [D] van € 950,-- en de premie zorgverzekering, het “etensgeld” en “sigarengeld” in de maandelijkse bijdrage en over de bijdrage van [X] in de kosten van het zomerhuisje van [D] te [a].
- [D] te veroordelen in de proceskosten.
3.3. [D] verzoekt het door [L] verzochte af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter beoordeling van het onderhavige geschil overweegt het hof als volgt. Het gaat in het onderhavige geval om bewind ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de meerderjarige die als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is die belangen zelf ten volle waar te nemen, in de wet ook aangeduid met 'de rechthebbende'. De in artikel 1:445 Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde verplichting van de bewindvoerder om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde bewind strekt dus tot behartiging van het belang van de rechthebbende. Met dat uitgangspunt strookt dat uitsluitend de tot de bewindvoerder gerichte verzoeken tot het afleggen van rekening en verantwoording onder het bereik van artikel 1:445 BW kunnen worden gebracht voor zover daarmee wordt beoogd het belang van de rechthebbende te dienen. Anders dan [L] betoogt, is er in het onderhavige geval geen sprake meer van een rechtens te beschermen belang van de rechthebbende zelf; hij is overleden, het beschermingsbewind is door zijn overlijden geëindigd en daarmee ook de taak van de bewindvoerder. Naar het oordeel van het hof moet, voor zover [L] heeft willen betogen dat haar verzoeken betreffende de door de bewindvoerder af te leggen rekening en verantwoording een dergelijk belang van de rechthebbende (wiens vermogen onder bewind was gesteld) dienen, dit standpunt dan ook worden verworpen.
4.2. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van [L] tot het afleggen van rekening en verantwoording door de bewindvoerder niet kan worden gegrond op het bepaalde in artikel 1:445 lid 2 BW, waarin (tweede volzin) is bepaald dat goedkeuring van de rekening en verantwoording door de kantonrechter niet belet dat de rechthebbende na het einde van het bewind nogmaals over dezelfde tijdsruimte rekening en verantwoording vraagt, voor zover dit niet onredelijk is. Gelet op de aard en het doel van het beschermingsbewind als hiervoor overwogen gaat de hier bedoelde bevoegdheid van de rechthebbende, anders dan [L] kennelijk wil betogen, na diens overlijden en na het einde van het bewind niet van rechtswege over op diens erfgenamen onder algemene titel.
4.3. Anderzijds kan evenmin worden aangenomen, dat [L] als erfgename jegens [D] als bewindvoerder, in het geheel geen aanspraak kan maken op het afleggen van rekening en verantwoording over het door [D] gevoerde bewind. Op grond van het bepaalde in artikel 1:445 lid 4, welk lid de artikelen aangaande de voogdijrekening ‘voor het overige’ van overeenkomstige toepassing verklaart jo artikel 1:373 lid 1 BW, dient de bewindvoerder rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind aan de erfgenamen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en het feit dat in artikel 1:445 lid 1 BW een jaarlijkse verantwoordingsplicht van de bewindvoerder jegens de rechthebbende is opgenomen alsmede dat [D] in het onderhavige geval ook aan deze verplichting heeft voldaan, moet deze verplichting worden geacht uitsluitend betrekking te hebben op de eindafrekening en te bestaan in het afleggen van rekening en verantwoording over het laatste kalenderjaar tot aan het tijdstip in dat jaar waarop de rechthebbende is overleden.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de wettelijke bepalingen van het beschermingsbewind geen grond bieden voor toewijzing van het verzoek van [L] om [D] op te dragen alsnog volledig rekening en verantwoording af te leggen aan haar over de gehele periode van het gevoerde bewind.
4.5. In het kader van de onderhavige procedure is derhalve uitsluitend plaats voor een beoordeling van bezwaren van [L] tegen de als productie 5 bij het appelschrift door [L] overgelegde eindafrekening van 24 december 2009. Blijkens haar bezwaarschrift van 8 maart 2011 zien de bezwaren van [L] tegen de eindafrekening op (i) een bedrag voor voeding van meer dan € 160,- per maand, (ii) een bedrag van meer dan € 75,- per maand voor sigaren (iii) de ten laste van [X] gebrachte uitgaven voor het huisje van [D] in [a].
Uit de bestreden beschikking van de kantonrechter volgt dat tijdens het bewind met een forfaitair bedrag van € 950,- per maand als bijdrage van de onder bewind gestelde in zijn verzorging rekening is gehouden. Dit bedrag is door [D] op verzoek aan de kantonrechter gespecificeerd. De kantonrechter heeft deze specificatie marginaal getoetst en akkoord bevonden. Volgens de kantonrechter was er geen aanleiding om, zoals door [L] betoogd, de Nibud norm toe te passen. Ook de kosten van het huisje in [a] zijn door de kantonrechter getoetst en goedgekeurd.
4.6. In hoger beroep heeft [L], zoals overwogen, haar voornoemde bezwaren tegen de eindrekening gehandhaafd, maar beperkt tot de jaren 2008 en 2009. [X] is overleden [in] 2009, zodat in het licht van het in rechtsoverweging 4.4 overwogene het jaar 2008 buiten het bereik van de verantwoordingsplicht van [D] blijft.
Het hof stelt allereerst vast dat ter terechtzitting in hoger beroep namens [D] is verklaard dat het bedrag € 3.796,- (‘overige uitgaven’) ten onrechte in de eindafrekening is opgeteld en dat de eindafrekening op dit punt is gecorrigeerd.
Voorts heeft [D] in haar verweerschrift en ter terechtzitting in hoger beroep nogmaals het maandelijkse bedrag van € 950,- (‘levensonderhoud’) nader gespecificeerd in woonlasten, dagelijkse kosten en voeding, en deze posten nader toegelicht. Mede op grond van deze nadere toelichting, komen de door [L] genoemde posten ‘sigarengeld’ en ‘etensgeld’, het hof niet bovenmatig voor. Er zijn, anders dan [L] bepleit, geen concrete aanknopingspunten om de Nibud norm voor voedingskosten te hanteren.
4.7. Over de laatste in geschil zijnde post, te weten de kosten betreffende het vakantiehuisje in [a], heeft [D] onweersproken gesteld dat [X] daar iedere week naartoe ging. Anders dan [L] stelt zijn niet bijna alle kosten van dit huisje door [X] voldaan. Door [D] is ter zitting toegelicht dat de in de rekening voorkomende kosten van € 10.000,- niet één jaar betreffen, maar drie jaren. Ook de uitgaven ten behoeve van het vakantiehuisje acht het hof door [D] voldoende toegelicht en niet onredelijk hoog.
4.8. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [L] onvoldoende, rechtens te respecteren belang heeft om [D] te gelasten nogmaals rekening en verantwoording af te leggen in de door [L] beoogde zin. Voor de verzochte kostenveroordeling is geen plaats.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, A.R. Sturhoofd en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. J. Schoemaker als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2012.