ECLI:NL:GHAMS:2012:BW9639

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.051.113-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en de vernietiging van leaseovereenkomsten door echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Varde Investments (Ireland) Limited tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin de kantonrechter de vordering van Varde tegen [Geïntimeerde sub 1] en [Geïntimeerde sub 2] heeft afgewezen. Varde had een effectenleaseovereenkomst met [Geïntimeerde sub 1], die hij had afgesloten met de rechtsvoorgangster van Dexia Bank Nederland N.V. [Geïntimeerde sub 2], de echtgenote van [Geïntimeerde sub 1], heeft de leaseovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd. Varde betwist dat [Geïntimeerde sub 2] tijdig op de hoogte was van de leaseovereenkomst en stelt dat de vernietiging van de overeenkomst door [Geïntimeerde sub 2] verjaard is. Het hof oordeelt dat Varde voorshands in het bewijs is geslaagd dat [Geïntimeerde sub 2] met het bestaan van de leaseovereenkomst bekend was meer dan drie jaar voordat zij deze heeft vernietigd. Het hof laat [Geïntimeerden] toe tot het leveren van tegenbewijs en houdt verdere beslissingen aan. De zaak illustreert de complexiteit van effectenleaseovereenkomsten en de rechten van echtgenoten bij de vernietiging van dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de buitenlandse vennootschap VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
APPELLANTE,
advocaat: mr. G.J. Schras te Spijkenisse,
t e g e n
1. [ Geïntimeerde sub 1 ],
2. [ Geïntimeerde sub 2 ],
beiden wonend te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. P.A. Aan de Kerk te Nijmegen.
De partijen worden hierna Varde, [ Geïntimeerde sub 1 ]en [ Geïntimeerde sub 2 ] genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk met [ Geïntimeerden ] aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 2 december 2009 is Varde in hoger beroep gekomen van een vonnis van de ¬rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (verder: de kantonrechter) van 8 oktober 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 389412/CV EXPL 08-4557 gewezen tussen haar als eiseres, [ Geïntimeerde sub 1 ]als gedaagde en [ Geïntimeerde sub 2 ] als gevoegde partij aan de zijde van Van der Munnik.
Varde heeft bij memorie twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, producties overgelegd en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep en het tussenvonnis van 14 mei 2009 zal vernietigen en haar in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerden ] in de kosten van beide instanties.
Daarop hebben [ Geïntimeerden ] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen van 14 mei 2009 en 2 december 2009, met veroordeling van Varde in de kosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Ontvankelijkheid
2.1. Varde heeft vernietiging gevorderd van het tussenvonnis van 14 mei 2009. Het betreft een vonnis in een incident, waarbij [ Geïntimeerde sub 2 ] is toegelaten zich te voegen aan de zijde van [ Geïntimeerde sub 1 ]. Varde heeft geen grieven gericht tegen dit tussenvonnis, zodat zij in het hoger beroep daartegen niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “de feiten”, onder a tot en met h, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende vast.
4.2. [ Geïntimeerde sub 1 ]heeft op of omstreeks 17 oktober 2000 met de rechtsvoorgangster van Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) een effectenleaseovereenkomst gesloten met contractnummer 74681255 (hierna: de leaseovereenkomst) met een looptijd van 36 maanden. Krachtens de leaseovereenkomst zijn voor rekening en risico van [ Geïntimeerde sub 1 ]aandelen gekocht, welk aankoopbedrag door hem van de rechtsvoorgangster van Dexia is geleend. [ Geïntimeerde sub 1 ]diende gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst rentetermijnen te betalen en tegen het einde van de looptijd het aankoopbedrag van de aandelen in twee termijnen te voldoen. De laatste verschuldigde termijn ter zake van het aankoopbedrag wordt daarbij in beginsel verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen.
4.3. De leaseovereenkomst is een zogenaamd restschuldproduct. Op of omstreeks 13 februari 2003 is een eindafrekening opgesteld in verband met de (tussentijdse) beëindiging van de leaseovereenkomst. Volgens die eindafrekening diende [ Geïntimeerde sub 1 ]een restschuld van € 13.818,16 aan Dexia te voldoen.
4.4. Op 11 maart 2003 heeft [ Geïntimeerde sub 1 ]het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” (hierna: het aanmeldingsformulier) ondertekend. Door die ondertekening is [ Geïntimeerde sub 1 ]de “Overeenkomst Dexia Aanbod” aangegaan.
4.5. Ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst was [ Geïntimeerde sub 1 ]met [ Geïntimeerde sub 2 ] gehuwd. [ Geïntimeerde sub 2 ] heeft de leaseovereenkomst niet mede-ondertekend.
4.6. Bij een ongedateerde brief heeft [ Geïntimeerde sub 2 ] met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de leaseovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd. Dexia heeft bij brief van 7 mei 2004 schriftelijk bevestigd op 19 april 2004 deze brief van [ Geïntimeerde sub 2 ] te hebben ontvangen.
4.7. Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard (hierna: de WCAM-overeenkomst) voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. De WCAM-overeenkomst bevat een regeling voor de afwikkeling van schade ontstaan uit effectenleaseovereenkomsten.
4.8. Dexia heeft haar vordering(en) op [ Geïntimeerde sub 1 ]aan Varde overgedragen.
4.9. Varde heeft [ Geïntimeerde sub 1 ]gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd dat hij wordt veroordeeld tot betaling van € 9.593,55 in hoofdsom en € 630,81 aan rente tot 10 januari 2008, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en rente vanaf 10 januari 2008.
4.10. Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat [ Geïntimeerde sub 1 ]met het ondertekenen van het aanmeldingsformulier met Dexia een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) is aangegaan. De verweren die [ Geïntimeerden ] tegen de vaststellingsovereenkomst hebben aangevoerd, zijn door de kantonrechter verworpen. De vaststellingsovereenkomst laat naar het oordeel van de kantonrechter echter onverlet de bevoegdheid van [ Geïntimeerde sub 2 ] tot vernietiging van de leaseovereenkomst, omdat zij bij de vaststellingsovereenkomst geen partij is. Verder heeft de kantonrechter overwogen dat de WCAM-overeenkomst naar inhoud en strekking er niet aan in de weg staat dat [ Geïntimeerde sub 2 ] gebruik maakt van haar bevoegdheid de leaseovereenkomst te vernietigen.
4.11. Vervolgens heeft de kantonrechter onderzocht of het beroep van [ Geïntimeerde sub 2 ] op de vernietigbaarheid van de leaseovereenkomst doel treft. [ Geïntimeerde sub 2 ] heeft de nietigheid van de leaseovereenkomst omstreeks 19 april 2004 ingeroepen. Dat dit niet tijdig is gebeurd, is volgens de kantonrechter niet gesteld, zodat de leaseovereenkomst rechtsgeldig door [ Geïntimeerde sub 2 ] is vernietigd. Op deze grond is de vordering van Varde afgewezen, het meer of anders gestelde kan volgens de kantonrechter niet tot een ander oordeel leiden. Varde is veroordeeld in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in het incident.
4.12. Het hof overweegt dat als onbestreden in hoger beroep ervan moet worden uitgegaan dat [ Geïntimeerde sub 1 ]en [ Geïntimeerde sub 2 ] niet zijn gebonden aan WCAM-overeenkomst en dat [ Geïntimeerde sub 2 ], nadat [ Geïntimeerde sub 1 ]de vaststellingsovereenkomst met Dexia is aangegaan, bevoegd was de leaseovereenkomst op grond van artikel 1:88 lid 1 onder d BW buitengerechtelijk te vernietigen.
4.13. De grieven van Varde ontsluiten een beperkt gebied. Varde stelt alleen de verjaring van de bevoegdheid van [ Geïntimeerde sub 2 ] tot vernietiging aan de orde. Met grief I voert Varde aan dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd, omdat de rechtsvordering van [ Geïntimeerde sub 2 ] tot vernietiging reeds was verjaard. Grief II bouwt op grief I voort en richt zich tegen de proceskostenveroordeling die in eerste aanleg is uitgesproken.
4.14. Het hof overweegt dat uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de bevoegdheid tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Voor het ten dienste komen te staan van de bevoegdheid tot vernietiging, en daarmee voor de aanvang van de verjaringstermijn, is bepalend wanneer de echtgenoot van wie de toestemming was vereist daadwerkelijk met het bestaan van de overeenkomst bekend is geworden. Na de voltooiing van de verjaringstermijn kan die echtgenoot de overeenkomst niet meer rechtsgeldig vernietigen. Het komt er dus op aan wanneer [ Geïntimeerde sub 2 ] daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de leaseovereenkomst die zij heeft bedoeld te vernietigen.
4.15. Varde heeft in dit verband aangevoerd dat a) de bedragen die krachtens de leaseovereenkomst aan Dexia waren verschuldigd vanaf een gezamenlijke, op naam van zowel [ Geïntimeerde sub 1 ]als [ Geïntimeerde sub 2 ] gestelde betaalrekening (een “en/of-rekening”) zijn betaald, b) op 29 oktober 2000, 26 november 2000, 20 december 2000, 29 januari 2001, 23 februari 2001, 24 april 2001, 28 mei 2001, 26 juni 2001 en 25 juli 2001 incasso’s hebben plaatsgevonden van de desbetreffende rekening, en c) het in Nederland in gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat de beslissing tot het aangaan van overeenkomsten als de onderhavige met medeweten van beide partners wordt genomen, nu het gaat om een overeenkomst waarmee een grote som geld is gemoeid.
4.16. [ Geïntimeerde sub 1 ]heeft gesteld dat hij naar aanleiding van een uitzending van het TV-programma Radar over effectenlease heeft besloten zijn echtgenote van de leaseovereenkomst in kennis te stellen. [ Geïntimeerde sub 2 ] is aldus door hem medio maart 2003 over het bestaan van de leaseovereenkomst en de ontstane restschuld geïnformeerd. Op deze grond betwisten [ Geïntimeerden ] dat de vordering van [ Geïntimeerde sub 2 ] tot vernietiging van de leaseovereenkomst is verjaard. [ Geïntimeerden ] hebben niet bestreden dat op de door Varde genoemde data van de en/of-rekening incasso’s hebben plaatsgevonden ten gunste van Dexia. [ Geïntimeerden ] stellen dat de en/of-rekening feitelijk een ‘zakelijke rekening’ was en [ Geïntimeerde sub 2 ] geen toestemming van [ Geïntimeerde sub 1 ]had deze rekening te gebruiken. Verder hield [ Geïntimeerde sub 2 ] zich niet bezig met de financiën en opende zij de zakelijke post niet, daaronder begrepen de post die betrekking had op de en/of-rekening.
4.17. Met hun zojuist weergegeven stellingen, tezamen en in onderlinge samenhang, hebben [ Geïntimeerden ] voldoende gemotiveerd betwist dat [ Geïntimeerde sub 2 ] meer dan drie jaar voordat zij heeft gepoogd de leaseovereenkomst te vernietigen, met het bestaan daarvan bekend was. Het enkele feit dat (de enveloppen met) de bankafschriften [ Geïntimeerde sub 2 ] hebben bereikt, betekent – anders dan Varde betoogt - niet dat die bankafschriften in de relatie van [ Geïntimeerde sub 2 ] tot Dexia overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW werking hebben, reeds niet omdat die bankafschriften geen tot [ Geïntimeerde sub 2 ] gerichte verklaringen van Dexia zijn, maar tot [ Geïntimeerde sub 2 ] gerichte verklaringen van de bank. Uit het vorenstaande volgt dat Varde de door haar gestelde bekendheid dient te bewijzen.
4.11 Het hof acht Varde voorshands in dit bewijs geslaagd. Het hof komt tot dit oordeel gelet op de tussen partijen vaststaande feiten dat de betalingen aan Dexia op grond van de leaseovereenkomst hebben plaatsgevonden vanaf een gezamenlijke rekening van [ Geïntimeerde sub 1 ]en [ Geïntimeerde sub 2 ], dat het bestaan van de leaseovereenkomst daardoor kenbaar was uit de bankafschriften van de betrokken rekening en dat de afschriften van die rekening mede aan [ Geïntimeerde sub 2 ] waren gericht. Dit samenstel van gegevens houdt immers een zeer sterke aanwijzing in dat [ Geïntimeerde sub 2 ] van de betalingen moet hebben geweten. Het is vervolgens aan [ Geïntimeerden ] om overeenkomstig hun aanbod tegenbewijs te leveren van de gestelde bekendheid. Het hof zal hen hiertoe gelegenheid geven zoals hierna zal worden vermeld.
4.18. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
5. Beslissing
Het hof:
laat [ Geïntimeerden ] toe tot het leveren van tegenbewijs van het voorshands als bewezen aangenomen feit dat [ Geïntimeerde sub 2 ] met het bestaan van de leaseovereenkomst bekend is geworden meer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd;
bepaalt dat als [ Geïntimeerden ] dit bewijs wensen te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. J.W. Hoekzema, die daartoe zitting zal houden op 12 juni 2012 te 9.00 uur, in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam;
bepaalt dat de advocaat van [ Geïntimeerden ] dient na te gaan of partijen, hun advocaten en de door [ Geïntimeerden ] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze - zo dat niet het geval zou zijn – binnen twee weken na dagtekening van dit arrest schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de maanden mei tot en met augustus 2012 aan het enquêtebureau van het hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.P. Achterberg en J.W. Hoekzema en op 17 april 2012 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.