parketnummer: 23-001091-11
datum uitspraak: 27 augustus 2012
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-410999-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 15 en 17 februari 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 13 augustus 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 15 november 2009 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) toen en aldaar met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, één of meermalen met een koevoet, althans een meerkantig en/of hard en/of stomp voorwerp, op/tegen het hoofd en/of aangezicht en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen (te weten: hersenschade en/of functieverlies van hersenen en/of bloedverlies en/of afsluiting van de bovenste luchtwegen door de botbreuken van neus en bovenkaak) en/of tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op of omstreeks 15 november 2009 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk op één of meer plaatsen in die woning, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een matras en/of met een hoeveelheid wasbenzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning en/of belendende woning(en) zich bevindende personen (waaronder [slachtoffer]), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de eerste rechter.
De hierna als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn, voor zover niet anders aangegeven, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
In de onderhavige zaak gaat het om drie verdachten, te weten [J.B.], [H.P.] en [verdachte]. Voorts speelt een rol de getuige [M.W.]. Voor de leesbaarheid zal het hof de verdachten en de getuige zoveel mogelijk aanduiden bij hun achternaam. Datzelfde geldt ook voor het [slachtoffer]. Voor zover in processen-verbaal de voornamen zijn aangeduid met een andere schrijfwijze als hiervoor vermeld wordt dat in de weergave ervan in dit arrest verbeterd opgenomen.
Ook speelt een rol de [rode bestelauto] van de [H.P.] met [kenteken].
Deze wordt ook wel aangeduid als rode bestelbus of Kangoo. Het hof gaat er van uit dat het telkens om de genoemde [rode bestelauto] gaat en zal telkens zoveel mogelijk spreken over de rode bestelauto.
Ten slotte speelt een rol [het pand]. Dit wordt ook wel aangeduid als het kraakpand, de loods en het perceel op het [adres]. Het hof zal zoveel mogelijk spreken over het pand.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het (impliciet primair) ten laste gelegde medeplegen van moord op [slachtoffer].
Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Uit de verklaringen van de verdachten [J.B.], [H.P.] en [verdachte] blijkt dat zij bewust en met voorbereiding [slachtoffer] hebben opgezocht om hem een lesje te leren. Zij zijn met z'n drieën, voorzien van slagwapens uit de auto van [H.P.], naar de slaapplek van [slachtoffer] gegaan. Vrijwel direct na binnenkomst in het pand is [slachtoffer] met een koevoet eenmaal tegen het hoofd geslagen, hij is gevallen en is vervolgens meermalen met een koevoet in het gezicht geslagen. Hij is zo hard en vaak geslagen dat het bloed in het rond spatte en dat delen van zijn hersenen en schedelbeenderen op de grond werden aangetroffen. Ten slotte is het matras van [slachtoffer] in brand gestoken.
Uitgaande van de verklaring van [J.B.] en het forensische bewijs zijn [J.B.] en [verdachte] degenen geweest die [slachtoffer] hebben geslagen. Door opzettelijk (meermalen) met een koevoet tegen het hoofd te slaan, is sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Ten aanzien van [H.P.] geldt dat hij weet had van en een bijdrage heeft geleverd aan de vooraf gemaakte afspraken. Hij heeft [J.B.] naar [het pand] gebracht, de gebruikte slagwapens lagen in zijn auto evenals de jerrycan met benzine, hij heeft de wapens en één van de verdachten afgevoerd en heeft in zijn woning geholpen met het wissen van de sporen. Qua betrokkenheid en handelingen is dit ruim voldoende om hem als medepleger aan te merken. Uit de verklaringen van [J.B.], [H.P.], [verdachte] en [M.W.] blijkt bovendien dat "kalm beraad en rustig overleg" mogelijk is geweest, zodat sprake is van voorbedachte raad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken.
Zij heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Verklaringen anderen/sporen/omstandigheden
a. De bewijsmiddelen stroken niet met elkaar, de rechtbank heeft de ene keer de verklaring van [J.B.] als uitgangspunt genomen terwijl de rechtbank dit de andere keer weer verlaat.
b. De verklaring van [J.B.] is niet geloofwaardig noch betrouwbaar omdat de verhouding tussen beide niet goed genoemd kan worden. Ook geeft [J.B.] geen verklaring voor de omstandigheid dat op de kleding van [slachtoffer] vluchtige stoffen werden aangetroffen en is er, hoewel [J.B.] stelt om 01.00 uur in de nacht thuis te zijn gekomen, en [M.W.] volgens haar verklaring thuis was, viermaal telefonisch contact tussen [J.B.] en [M.W.] geweest in de periode van 23.30 uur en 06.00 uur. Ook is herhaaldelijk door [J.B.] verklaard dat [verdachte] met de grote koevoet zou hebben geslagen, terwijl hierop geen celmateriaal van laatstgenoemde is aangetroffen en [J.B.] dus evident niet de waarheid spreekt.
c. Er zijn getuigenissen/omstandigheden die [verdachte] vrijpleiten van het slaan. [H.P.] heeft herhaaldelijk verklaard dat hij [verdachte] niet heeft zien slaan, [L.] heeft verklaard dat hij [verdachte] bij andere gelegenheden nooit heeft zien slaan omdat hij daar [J.B.] voor had en ook de medegedetineerde van [H.P.], [S.], heeft hem vrijgepleit. Daarnaast heeft [J.B.] bij de rechter-commissaris verklaard dat het zijn insteek was om [slachtoffer] en [verdachte] te confronteren met de uitspraken over [M.W.].
Sporenonderzoek
d. Op grond van sporenonderzoek kan niet de conclusie worden getrokken dat [verdachte] tot de uitvoerders gerekend kan worden. Er is geen bloed op de handgreep van het rechterportier van de auto aangetroffen, en het bloedspoor op de bijrijderstoel is afkomstig van, dan wel aangebracht door [J.B.]. Het bloedspoor op de kleine koevoet kan ook zijn aangebracht zonder dat hiermee is geslagen. Het NFI acht het iets waarschijnlijker dat de lak die op het gelaat van het slachtoffer is aangetroffen afkomstig is van de grote koevoet. Voorts kan het niet zo zijn dat bij het schoonmaken van koevoeten het DNA van [J.B.] niet werd verwijderd en het celmateriaal van [verdachte] wel. Dus is niet aannemelijk dat met de kleine koevoet geslagen, terwijl evenmin aannemelijk is die kleine koevoet is schoongemaakt.
e. De verdachte heeft allereerst gesteld dat de spijkerbroek op pagina 33 niet van hem is. Daarnaast kunnen de daarop aangetroffen sporen blijkens NFI-rapportage niet worden geassocieerd met het uitoefenen van geweld in vloeibaar bloed en staat niet vast dat dit afkomstig is van [slachtoffer]. [verdachte] sluit voorts niet uit dat de op de bodywarmer en spijkerbroek (waarvan hij de eigendom betwist) aangetroffen vegen zijn aangebracht door [J.B.] en/of [H.P.], hetgeen aansluit bij het gegeven dat alleen de kleding van [verdachte] niet werd gewassen.
Verklaringen verdachte in het licht van verklaringen van anderen
f. [verdachte] ontkent consequent [slachtoffer] te hebben geslagen. Hij vond het moeilijk om de naam van [M.W.] te noemen.
Medeplegen
g. [verdachte] erkent dat hij bij (een deel van) de uitvoering aanwezig was. Bij de totstandkoming van de afspraak [slachtoffer] een lesje te leren heeft hij evenwel nauwelijks een aandeel gehad, [J.B.] en [H.P.] begaven zich samen in de auto naar de plaats van het delict, de breekvoorwerpen zijn voor het eerst in het pand door [verdachte] opgemerkt. In het pand was het donker en [verdachte] was ongewild getuige. Van bewustzijn en aanvaarding was geen sprake. Het ging erg snel en [verdachte] heeft zich niet kunnen distantiëren; hij heeft een beperkt overzicht in complexe situaties en heeft niet kunnen zien wat [slachtoffer] is aangedaan. Ook heeft hij niet meegewerkt aan het wegmaken van sporen.
h. Er was geen directe aanleiding om [slachtoffer] uit de weg te ruimen.
i. Uit de persoonlijkheid van [verdachte] blijkt het tegendeel van zijn betrokkenheid.
Moord
j. Voor zover [verdachte] al iets aangerekend kan worden kan hem in ieder geval niet worden verweten dit met voorbedachte raad te hebben gedaan.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 15 november 2009 is om 21.58.22 uur bij de meldkamer van de politie Gooi en Vechtstreek een 112-melding binnengekomen van een brand in [het pand]. De melder is [R. v L.]1.
Hierop hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich in de richting van het pand begeven. Via de meldkamer hebben zij vernomen dat twee personen uit het kraakpand in een rode Kangoo bestelbus zijn gestapt en zijn weggereden in de richting van de 's Gravelandseweg. Omstreeks 22.10 uur, terwijl verbalisanten op het Melkpad reden, zagen zij een [rode bestelauto] op de 's Gravelandseweg rijden, komend uit de richting van [het pand]. Zij hebben aan de chauffeur een stopteken gegeven en zagen dat de [rode bestelauto] op de kruising van de 's Gravelandseweg met de Albertus Perkstraat tot stilstand kwam. [verbalisant 1] zag dat zich in de [rode bestelauto] twee mannen bevonden. De bestuurder verklaarde desgevraagd dat hij de eigenaar van de auto was. Na een korte controle van de [rode bestelauto] kregen verbalisanten van de meldkamer te horen dat het voertuig in orde was en de tenaamgestelde niet in de politiesystemen voorkwam. Daarop hebben verbalisanten hun weg vervolgd naar [het pand], waar zij omstreeks 22.12 uur aankwamen2.
Uit camerabeelden van de [firma], is gebleken dat op 15 november 2009 om 21.54.03 uur een rode bestelbus op de 's Gravelandeweg reed, komend uit de richting Melkpad en gaande in de richting [het pand].
Om 22.07.33 uur reed diezelfde bestelbus op de 's Gravelandseweg, komend vanuit de richting [het pand] en gaand in de richting van het Melkpad te Hilversum. Direct nadat de bestelauto de camera was gepasseerd, reed een voertuig met optische signalen op de 's Gravelandseweg, komend uit de richting van het Melkpad en gaande in de richting van [het pand]3.
Het hof leidt uit bewijsmiddel 2 en hetgeen hierna volgt af dat dit telkens de rode bestelauto van [H.P.] is geweest.
Omstreeks 22.15 uur troffen ter plaatse gekomen politie/brandweerlieden in het pand een man aan met een ingeslagen schedel4. Kort daarna hebben ambulancemedewerkers [1] en [2] de man met een brancard uit het pand gehaald en in de ambulance gelegd. Daar hebben zij vastgesteld dat de man was overleden5, hetgeen later is bevestigd door een schouwarts.6 Uit onderzoek is gebleken dat het ging om [slachtoffer], geboren op [1969] te [geboorteplaats] in [geboorteland]7.
Er is sectie8 verricht op het lichaam van [slachtoffer], waarbij verspreid over het gezicht en in de behaarde hoofdhuid vele, deels met elkaar samenhangende, ruw-randige letsels zijn vastgesteld. Wegens overlap van letsels is het exacte aantal niet goed aan te geven. In relatie met de letsels waren in zowel schedeldak, schedelbasis en aangezichtsschedel vele fracturen ontstaan met losse botfragmenten en botscherven. Het schedeldak was waarschijnlijk niet meer compleet. Uit de letsels was veel hersenweefsel en bloed afgelopen. Ook de hersenen waren niet meer compleet. In de schedelbasis waren de basale hersenvaten verscheurd en er was veel bloed in de omgeving. Er was geringe kneuzing van de kleine hersenen en de hersenstam.
De letsels zijn het gevolg geweest van bij leven opgelopen inwerking van uitwendig mechanisch hevig botsend geweld, zoals kan passen bij herhaaldelijk slaan met een hard voorwerp of meerdere harde voorwerpen. Gezien het aspect van de wonden kan er met één of meer harde en kantige voorwerpen zijn geslagen. Op grond van de sectiebevindingen kan niet worden vastgesteld met hoeveel voorwerpen is geslagen. Ook is het niet mogelijk vast te stellen hoe vaak er exact is geslagen. Het overlijden is het gevolg geweest van de opgelopen hersenschade en functieverlies en van de hersenen door dit geweld. Waarschijnlijk is dat het opgelopen bloedverlies en afsluiting van de bovenste luchtwegen door de botbreuken van de neus en bovenkaak aan het overlijden hebben bijgedragen.
Op 16 november 2009 omstreeks 06.00 uur zijn [H.P.]9 en [verdachte]10 aangehouden op het [adres], zijnde het woonadres van [H.P.]. [H.P.] en [verdachte] werden op 16 november 2009 omstreeks 06.27 uur door het arrestatieteam op het politiebureau Groest te Hilversum binnengebracht. [verbalisant 1] herkende [H.P.] als de bestuurder van de eerdergenoemde [rode bestelauto]11.
De woning op het [adres] is doorzocht en daarbij zijn een aantal voorwerpen veiliggesteld12.
Aan de kapstok werden twee jassen aangetroffen, een van leer en een van stof. De stoffen jas hing nat aan de kapstok. Onder de kapstok stonden twee paar schoenen. De zolen van het rechterpaar waren nat.
In een voorraadkast tegenover het keukenblok werden een korte koevoet, een lange koevoet en een jerrycan aangetroffen. Beide koevoeten zijn nader onderzocht13. Verspreid over de koevoeten zijn meerdere bloedsporen aangetroffen14. Van het DNA in de bemonsteringen (#01 en #02) van de kleine koevoet en (#03 en #04) van de grote koevoet zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn met elkaar vergeleken en met de DNA-profielen van [slachtoffer], [J.B.], [H.P.] en [verdachte].
Kleine koevoet
Van het DNA in de bemonsteringen #01 en #02 van bloedsporen op de kleine koevoet zijn (onvolledige) DNA-profielen verkregen van een man. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van [slachtoffer]. Dit betekent dat het bloed in deze bemonstering afkomstig kan zijn van [slachtoffer].
De berekende frequentie van het DNA-profiel van het bloed in de bemonstering #01 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
De berekende frequentie van het onvolledige DNA-profiel van het bloed in de bemonstering #02 bedraagt één op 319 miljoen. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op 319 miljoen.
Grote koevoet
Van het DNA in de bemonsteringen #03 van een bloedspoor op de grote koevoet is een DNA-profiel verkregen van een man. Dit DNA-profielen matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer]. Dit betekent dat het bloed in deze bemonstering afkomstig kan zijn van [slachtoffer].
De berekende frequentie van het DNA-profiel van het bloed in de bemonstering #03 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Van het DNA-profiel in de bemonstering #04 van de steel van de grote koevoet is een complex DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van minimaal drie personen, van wie minimaal één man. Uit het DNA-profiel zijn geen DNA-profielen van individuele celdonoren af te leiden. Het DNA-profiel van [J.B.] matcht met dit DNA-mengprofiel. De DNA-profielen van [slachtoffer], [H.P.] en [verdachte] matchen niet met het DNA-mengprofiel. Dit betekent dat [J.B.] één van de celdonoren kan zijn van het celmateriaal in deze bemonstering en dat op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van [slachtoffer], [H.P.] en [verdachte]. Een statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match met het DNA-profiel van [J.B.] is niet uitgevoerd omdat niet alle DNA-kenmerken van alle celdonoren van het celmateriaal in deze bemonstering reproduceerbaar zijn vastgesteld.
Op het gelaat van [slachtoffer] is oranjerode verf (AABZ4935NL en AABZ4936NL) aangetroffen15. Dit is vergeleken met de oranjerode verf van de kleine en de grote koevoet16. De oranjerode verf van de kleine koevoet verschilt van de oranjerode verf van de grote koevoet. In het te vergelijken onderzoeksmateriaal zijn geen oranjerode verven aangetroffen die overeenkomen met de oranjerode verf van de kleine koevoet. Er zijn wel oranjerode verven in het te vergelijken onderzoeksmateriaal aangetroffen die op basis van de onderzochte kenmerken niet te onderscheiden zijn van de oranjerode verf van de grote koevoet. Dit is de oranjerode verf van het gelaat van [slachtoffer]. Het is iets waarschijnlijker dat de oranjerode verf in het gelaat van [slachtoffer] afkomstig is van de oranjerode koevoet dan dat het afkomstig is van een willekeurig ander oranje rood (breekwerktuig).
In de badkamer van de woning werd op de wasmachine een droger aangetroffen17. De droger stond nog aan. In de droger bevonden zich een aantal gewassen kledingstukken, handdoeken en dergelijke. Er zijn bloedsporen aangetroffen op de deur van de wasmachine, op de vloer voor de wasmachine en aan de binnenzijde van de badkamerdeur. Deze sporen zijn nader onderzocht18.
Van het DNA in de bemonstering aan de binnenzijde van de badkamerdeur (AABU2756NL#01) en op de grond voor de wasmachine (AABU2766NL#01) zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn vergeleken met de DNA-profielen van [slachtoffer], [J.B.], [H.P.] en [verdachte]. Het bloed in deze bemonsteringen kan afkomstig zijn van [slachtoffer]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het bloed in de bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op de voor de woning aangetroffen herenfiets van het merk Batavus zijn op het linkerhandvat (AAP0241NL) en de rechter remhendel (AAAP0243NL) bloedsporen aangetroffen19. Deze bloedsporen zijn nader onderzocht20.
Van het DNA in de bemonsteringen van de rechterremhendel (AAAP0243NL#01) en van het linkerhandvat (AAAP0241NL#01) zijn DNA-profielen verkregen Deze DNA-profielen zijn vergeleken met de DNA-profielen van [slachtoffer], [J.B.], [H.P.] en [verdachte]. Het bloed in de bemonstering van de rechterremhendel kan afkomstig zijn van [slachtoffer]. Het bloed in de bemonstering van het linker handvat kan afkomstig zijn van [J.B.]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het bloed in de bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Er is onderzoek verricht naar [rode bestelauto], zijnde de auto van [H.P.]. In de cabine van de auto werd op diverse locaties in de cabine en in de laadruimte bloed aangetroffen21. Deze bloedsporen zijn nader onderzocht22. Van het DNA in de bemonsteringen van de passagiersstoel (AAAV0634NL#01), de bestuurdersstoel (AAAV0635NL#01) en de dorpel aan de linkerzijde van de laadruimte (AAAV0617NL#01) zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn vergeleken met de DNA-profielen van [slachtoffer], [J.B.], [H.P.] en [verdachte]. Het bloed in de bemonsteringen kan afkomstig zijn van [slachtoffer]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het bloed in de bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op 17 november 2009 omstreeks 00:35 uur is [J.B.] op het [adres], zijnde het woonadres van zijn vriendin [M.W.] aangehouden23.
B1. Inleidende beschouwingen omtrent het gebruik van verklaringen van de verdachten en getuigen voor het bewijs
Naast het bewijs van de vaststaande feiten, zoals hiervoor besproken, bevat het dossier diverse verklaringen van de verdachten in deze zaak en een aantal verklaringen van getuigen, waarbij met name die van genoemde [M.W.] van belang is voor de beoordeling van de zaak.
Elk der verdachten heeft in de loop van de procedure bij de politie en als verdachte en als getuige in elkaars zaak bij de rechter-commissaris, en voor zover van belang in telkens zijn eigen zaak: ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, verklaringen afgelegd omtrent de toedracht van de gebeurtenissen in de middag en avond van 15 november 2009.
Daarbij kan - zoals de verdediging ook naar voren heeft gebracht - worden vastgesteld dat elk der verdachten een lezing geeft die op onderdelen niet overeenkomt met de lezing van een van de andere verdachten.
Zo heeft [J.B.] in de kern verklaard dat hij het slachtoffer eerst eenmaal en later nog een aantal keren met de koevoet tegen het hoofd heeft geslagen, tussen zijn klappen door [verdachte] [slachtoffer] meerdere malen hard (tegen het achterhoofd) heeft geslagen en [H.P.] daarbij (gedeeltelijk) aanwezig is geweest.
[verdachte] heeft in de kern betoogd dat [J.B.] het slachtoffer eerst heeft geslagen, en dat [J.B.] en [H.P.] het slachtoffer daarna om beurten hebben geslagen, terwijl hij, [verdachte], daarbij stond.
[H.P.] heeft op 25 november 2009 bij de politie verklaard dat hij in het pand aanwezig is geweest. Dit in tegenstelling tot zijn verklaringen bij de politie van 16 november 2009 en 27 januari 2010. [H.P.] heeft ontkend dat hij het slachtoffer heeft geslagen.
Naast deze tegenstrijdigheden valt tevens op dat elk der verdachten in de loop van de procedure verklaringen heeft afgelegd omtrent de gang van zaken de bewuste dag en avond die op soms meer, soms minder belangrijke onderdelen, afwijken van eerder door hem afgelegde verklaringen.
Zo heeft [J.B.] een aantal keren verklaard dat hij aan het begin van de avond [slachtoffer] al twee klappen in het gezicht heeft gegeven, terwijl hij later heeft verklaard dat hij [slachtoffer] toen wel wilde slaan, maar dat niet heeft gedaan.
[J.B.] heeft voorts verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] een aantal keren met de koevoet had geslagen, wat hoofdwonden zag. Toen [J.B.] [slachtoffer] neus zag vond hij het genoeg. Er zaten wat bloedspetters op de muur en er zat wat bloed op [slachtoffer] gezicht. Later heeft [J.B.] verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer] een aantal klappen met de koevoet had gegeven, niet heeft gemerkt dat [slachtoffer] bloedde of dat het bloed alle kanten op spoot.
[verdachte] heeft bij de politie - onder meer - verklaard dat hij vanaf De Waag met [H.P.] is meegereden naar het kraakpand aan [het pand] en dat [J.B.] op zijn fiets daarheen is gekomen. Later heeft hij verklaard dat hij zelf naar [het pand] is gefietst, dat hij met [H.P.] mee terug is gereden en dat [J.B.] is terug gefietst.
Ook heeft [verdachte] eerst verklaard dat alleen [J.B.], [H.P.] en hij bij [slachtoffer] in het pand aanwezig zijn geweest. Later heeft hij verklaard dat ook [M.W.] in het pand aanwezig is geweest en dat ook zij [slachtoffer] heeft geslagen.
[H.P.] heeft - onder meer - verklaard dat hij geen brand heeft gezien in/bij het pand toen hij wegreed, terwijl hij later heeft verklaard dat hij de brand wel heeft gezien, in het bijzonder heeft hij toen verklaard dat hij na de brand naar buiten is gegaan en niet meer binnen is geweest. Hij heeft toen ook verklaard dat hij de jerrycan mee naar binnen heeft genomen, aan [J.B.] heeft gegeven en dat hij, nadat [J.B.] de jerrycan had gebruikt ermee terug is gelopen naar zijn auto. Later heeft [H.P.] verklaard dat hij de jerrycan bij de toegangsdeur/in de steeg heeft aangepakt en alleen op de terugweg in zijn handen heeft gehad.
[H.P.] heeft verklaard dat hij de spijkerbroek van [J.B.] die avond in de wasmachine heeft gewassen, later heeft hij verklaard dat hij de broek onder de kraan heeft uitgespoeld en daarna in de wasdroger heeft gegooid.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen geldt het volgende.
Bij voormelde stand van zaken kan vastgesteld worden dat onderdelen van de afgelegde verklaringen onjuist en dus onbetrouwbaar moeten zijn. Dit brengt echter niet mee dat daarom alle onderdelen van de afgelegde verklaringen en dus de desbetreffende verklaringen in hun geheel, wegens onbetrouwbaarheid terzijde moeten worden gesteld.
Waar met name [verdachte] en [H.P.] met betrekking tot de feitelijke gang van zaken rondom het slaan van [slachtoffer] de verantwoordelijkheid daarvoor meer of minder impliciet bij een of meer anderen leggen en [J.B.] in de kern daaromtrent wel steeds eensluidend heeft verklaard, vallen in een aantal verklaringen wel gemeenschappelijke elementen te onderscheiden met betrekking tot de voorgeschiedenis, de gang naar het pand, de wapens die zijn meegenomen en gebruikt, rondom het vertrek bij het pand en de gang van zaken nadien, zoals thuis bij [H.P.] of geldt dat onderdelen van de verklaringen van de verdachten worden ondersteund door ander betrouwbaar bewijsmateriaal. Voor zover onderdelen in die verklaringen dan ondersteuning vinden in onderdelen van andere verklaringen of ander bewijsmateriaal acht het hof het verantwoord daaruit bewijs te putten dat de gang van zaken ook aldus is geweest. Het spreekt voor zich dat het hof met behoedzaamheid gebruikt maakt van de in deze zaak afgelegde (onderdelen van) verklaringen.
B2. De overige bewijsmiddelen
B2.1. De onderscheiden fasen
[J.B.]24 heeft verklaard: Ik had problemen met het gedrag van [slachtoffer]. Hij heeft mijn vriendin [M.W.] beledigd door haar kuthoer te noemen, terwijl zij net een miskraam heeft gehad. Die bewuste zondag was hij opnieuw beledigend en ik werd helemaal boos. [H.P.] riep in mijn richting: "We pakken hem straks wel". [H.P.], [verdachte] en ik hebben gesproken over [slachtoffer] en toen is aan de orde geweest dat hij een paar klappen voor zijn kanis moest krijgen. Het kan dat ik dat gezegd heb. Wij waren het met elkaar eens.
[verdachte]25 heeft verklaard: Ik heb het met [J.B.] gehad over de beschuldiging dat ik [M.W.] een hoer zou hebben genoemd. Ik zei dat ik dat niet had gedaan. [J.B.] ging naar [slachtoffer] die op een bakje zat toe. Ik ben met hem meegegaan. Er ontstond een ruzieachtige sfeer. We zouden naar de loods gaan om [slachtoffer] een lesje te leren. Ik zou ook mee gaan. Ik sliep daar toch.
[M.W.]26 heeft verklaard: [slachtoffer] zat op een bankje. [J.B.] was heel kwaad. Hij zei: "Ik maak hem af." [H.P.] werd kwaad en begon tegen hem (het hof begrijpt: [slachtoffer]) te schreeuwen. We zijn naar huis gegaan. Toen heeft [J.B.] met [H.P.] gesproken, hij heeft telefonisch contact gehad. Hij had met hem afgesproken naar het pand van [verdachte] te gaan (het hof begrijpt: waar [slachtoffer] ook verbleef).
[H.P.]27 heeft verklaard: [J.B.] vroeg aan mij: "Hoe gaan we [slachtoffer] doodmaken?"
[verdachte]28 heeft verklaard dat hij op de fiets naar [het pand] is gegaan.
[J.B.]29 heeft verklaard dat [H.P.] en hij met de auto naar [het pand] zijn gegaan.
[M.W.]30 heeft verklaard dat [J.B.] en zij op een gegeven moment uit de 'Oude Knegt' zijn vertrokken om thuis te gaan eten, dat [J.B.] en [H.P.] nadien telefonisch contact met elkaar hebben onderhouden en dat zij daarbij hebben afgesproken om naar het pand van [verdachte] te gaan en dat [H.P.] [J.B.] daartoe omstreeks 22.00 uur is komen ophalen.
Ook [H.P.]31 heeft verklaard dat hij op een gegeven moment uit de 'Oude Knegt' is vertrokken en dat hij toen naar zijn zwager [M.H.] is gereden en voorts dat hij [J.B.] omstreeks 21.30 uur heeft gebeld. [M.H.]32 heeft verklaard dat [H.P.] omstreeks 20.00 uur in zijn woning op [adres] is aangekomen.
Uit telecomgegevens33 blijkt voorts dat [H.P.] en [J.B.] om 21.38.23 uur, om 21.43.18 uur en om 21.44.36 uur telefonisch contact met elkaar gehad, waarbij [H.P.] zich - gelet op de zendmasten die zijn mobiel aanstraalde - in de richting van [J.B.] op het [adres] heeft begeven.
Uit de eerdergenoemde camerabeelden van de [firma] is gebleken dat een rode bestelauto om 21.54.03 uur op de 's Gravelandeweg rijdt, komend uit de richting Melkpad en gaande in de richting [het pand].
Het meenemen van slagwapens in de auto naar het pand en deze vervolgens naar binnen meenemen:
[J.B.]34 heeft verklaard dat [slachtoffer] met twee koevoeten is geslagen en dat die koevoeten uit de auto van [H.P.] kwamen (pagina 3092) en tevens dat [verdachte], [H.P.] en hij binnen in het pand waren toen [slachtoffer] werd geslagen (pagina 3089).
[H.P.]35 heeft verklaard dat er standaard gereedschap in zijn auto ligt, waaronder meerdere koevoeten (pagina 1100). Hij heeft verklaard dat eerst de korte koevoet uit zijn auto is gehaald en later de lange koevoet (pagina 1087 en 1105). Ook heeft hij verklaard dat hij binnen in het pand is geweest met [J.B.] en [verdachte] (pagina's 1087, 1090, 1102 en 1104).
[verdachte]36 heeft verklaard dat [J.B.], [H.P.] en hij gezamenlijk door de steeg zijn gelopen en het pand binnen zijn gegaan. Ook heeft hij verklaard dat hij op het moment dat zij het pand binnenliepen een breekijzer (het hof begrijpt: koevoet) heeft gezien, die uit de auto van [H.P.] is gekomen.
Het NFI onderzoek ten aanzien van de koevoeten, zoals hiervoor vermeld, laat zien dat op beide koevoeten bloed dat matcht met dat van [slachtoffer] is aangetroffen.
Rondom het vertrek uit het pand:
[J.B.]37 heeft verklaard dat toen hij het matras in brand stak [verdachte] en [H.P.] onderweg naar buiten waren (met de fiets van [verdachte]). [verdachte] wist de weg naar het huis van [H.P.] niet, daarom is [J.B.] op de fiets gegaan en is [verdachte] bij [H.P.] in de auto gestapt (pagina 3095). En dat hij, nadat hij [slachtoffer] een aantal keren met de koevoet had geslagen, wat hoofdwonden zag. Er zaten wat bloedspetters op de muur en er zat wat bloed op [slachtoffer] gezicht (pagina 3096). [J.B.] heeft voorts verklaard dat ze ongeveer gelijktijdig het pand uit zijn gegaan38.
[verdachte]39 heeft verklaard dat [J.B.] als eerste naar buiten ging, [H.P.] daarna en hij als laatste. Er zat misschien drie of vier seconden tussen omdat hij nog even achterom heeft gekeken. Hij is toen gelijk in de auto gestapt en [H.P.] kwam naast hem zitten. [H.P.] zei: "Zo daar zijn we ook weer vanaf" (pagina 2104). Voorts dat ze nadat [H.P.] in de auto stapte zijn weggereden (pagina 2105). Hij heeft ook verklaard40 dat [J.B.] op de fiets naar het huis van [H.P.] is gegaan (pagina 2209) en dat [slachtoffer] er zo beroerd bij lag dat hij dacht dat gaat niet goed. Hij zag veel bloed en wel tien scheuren in zijn hoofd. Hij zag dat [slachtoffer] behoorlijk bloedde (pagina 2217).
[H.P.]41 heeft verklaard dat hij de rommel in zijn auto heeft gezet. Hij is samen met [verdachte] in de auto gestapt, terwijl [J.B.] op de fiets is gesprongen en wegfietste. Nadat hij bij het pand is weggereden kwam hij twee politieauto's tegen. Een ging hem voor, de ander bleef eerst staan maar kwam daarna achter hem aanrijden. Zij hebben in de auto gekeken, maar hebben hem toch door laten rijden. Op het moment dat hij die twee politieauto's zag staan, zei [verdachte] tegen hem "ik hoop dat ie dood is".
De gang van zaken nadien:
[J.B.]42 heeft verklaard: Bij [H.P.] thuis hebben we met elkaar afgesproken dat we geen belastende verklaringen bij de politie zouden afleggen. Toen ik bij het huis van [H.P.] kwam stond [H.P.] in de badkamer in zijn onderbroek. Ik vermoed dat hij zich aan het omkleden was. [H.P.] zei: "Pas op, want je hebt allemaal bloed op je kleren". [H.P.] stelde voor dat ik mijn bebloede kleding in de wasmachine zou doen omdat hij toch moest wassen. Ik heb toen schone kleren van [H.P.] gekregen. [H.P.] vertelde mij dat hij de koevoeten had schoongemaakt en beneden in de schuur had gezet.
[verdachte]43 heeft verklaard: Bij [H.P.] thuis zeiden [J.B.] en [H.P.] wel tegen mij dat ik mijn bek dicht moest houden over wat er gebeurd was. Daar stemde ik mee in. [J.B.] zat onder het bloed. Hij heeft zijn kleren in de wasmachine gedaan. [H.P.] en [J.B.] waren allebei bezig met de was. Zij hebben ook de breekijzers schoon gemaakt.
[H.P.]44 heeft verklaard: Ik heb de twee koevoeten uit de auto gepakt (pagina 1172). Ik heb de koevoeten afgespoeld (pagina 1160). Wat ik gewassen heb, heb ik gewassen en daar zat de spijkerbroek van [J.B.] ook bij (pagina 1169).
Het hof trekt op grond van het voorgaande in samenhang met hetgeen onder A is vermeld de volgende conclusies.
[slachtoffer] heeft de vriendin ([M.W.]) van [J.B.] beledigd en gekwetst en [J.B.] is daarom boos geworden. [J.B.] heeft daarom het voornemen opgevat [slachtoffer] een lesje te leren door hem in elkaar te slaan. [verdachte] en [H.P.] waren van een en ander op de hoogte en hebben zich bij dit voornemen aangesloten.
[J.B.] en [H.P.] hebben teneinde voormeld voornemen uit te voeren zich (na 21.44.36 uur) met de auto van [H.P.] begeven naar het pand waar [slachtoffer] verbleef, alwaar zij kort na 21.54.03 uur zijn aangekomen, terwijl [verdachte] met datzelfde voornemen zich op zijn fiets daarheen heeft begeven.
Er hebben zich ten minste twee koevoeten bevonden in de auto van [H.P.] waarmee [J.B.] en [H.P.] zich naar het pand hebben begeven. Een of meer verdachten hebben deze koevoeten vervolgens na aankomst bij het pand uit de auto gehaald en ter hand genomen. Alle drie de verdachten zijn (vervolgens) het pand binnengegaan. Niet aannemelijk is dat het meenemen van de koevoeten het pand in één van hen kan zijn ontgaan.
[J.B.], [H.P.] en [verdachte] hebben zich na afloop van het jegens [slachtoffer] toegepaste geweld samen, althans kort na elkaar, naar buiten begeven en de als slagwapen gebruikte koevoeten zijn in de auto van [H.P.] geplaatst. [J.B.] heeft zich op de fiets begeven naar het huis van [H.P.] en [H.P.] als bestuurder en [verdachte] als passagier hebben zich per auto daarheen begeven. Zij zijn alle drie aldus van de plaats van het misdrijf weggevlucht, terwijl uit voormeld proces-verbaal van bevindingen (bewijsmiddel 2) en de verklaring van [H.P.] volgt dat noch [H.P.], noch [verdachte] bij gelegenheid van de staande houding tegenover de politie heeft verklaard dat er zich in het desbetreffende pand een zwaargewond persoon bevond, die dringend medische hulp nodig had.
[H.P.] heeft bij thuiskomst zijn kleren gewassen en tevens de broek van [J.B.]. Ook heeft [H.P.] de beide koevoeten, waarvan er ten minste één was gebruikt om [slachtoffer] te slaan, gewassen. Naar het oordeel van het hof had dit schoonmaken geen ander doel dan om sporen te verwijderen. Ten slotte is door [J.B.], [H.P.] en [verdachte] besproken dat zij tegenover de politie hun mond zouden houden omtrent al hetgeen was voorgevallen en is (daardoor) niets meer ondernomen in de richting van autoriteiten of hulpverlenende instanties om deze op de hoogte te stellen van de situatie waarin [slachtoffer] was gebracht door een of meer van hen.
B3. Eerste tussenconclusie
Door [slachtoffer] met een of meer koevoeten met kracht tegen het hoofd te slaan is sprake van doodslag. Reeds op grond van voorgaande vaststellingen in samenhang met de vaststaande feiten, is het hof van oordeel dat er tussen [J.B.], [H.P.] en [verdachte] sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking rond deze doodslag, terwijl niet is gebleken dat een van hen zich van de gang van zaken op enig moment heeft gedistantieerd, dat ten aanzien van ieder van hen sprake is van het medeplegen daarvan.
In zoverre falen de verweren die tot een andere conclusie leiden reeds. Voor zover op dit punt nog nadere verweren zijn gevoerd, worden die hierna besproken.
B4. Verdere bewijsmiddelen omtrent wie het slachtoffer hebben geslagen
Het hof acht meer in concreto de volgende bewijsmiddelen van belang ten aanzien van de vraag wie met de koevoeten het slachtoffer hebben geslagen.
1- de verklaring van [J.B.]45
In de Oude Knegt hebben we nog wel gesproken over [slachtoffer] en toen is aan de orde gekomen dat [slachtoffer] een paar klappen voor zijn kanis moest krijgen. [H.P.], [verdachte] en ik waren het met elkaar eens. [verdachte] ging als eerste weg met de fiets naar de loods. In de auto van [H.P.] lagen onder meer twee koevoeten, een grote en een kleine, en die hebben we later in de loods gebruikt. Bij de loods parkeerde [H.P.] de rode bestelauto voor de loods. We stapte uit en ik zag dat [verdachte] ons tegemoet kwam. Ik zag dat [H.P.] om de bestelbus heen liep en de deuren aan de achterzijde opende en daar spullen uit haalde. Ik zag dat hij twee koevoeten en een voorhamer meenam. Bij de deuropening gaf hij [verdachte] en mij een koevoet. Ik heb [verdachte] een tikje op de zijkant van zijn schedel gegeven. Ik raakte hem ongeveer vijf centimeter boven zijn oor op de linkerkant van zijn schedel. Ik zag dat [verdachte] een stap naar voren maakte, dat hij zijn koevoet in de lucht hield en met een zwaaiende beweging met die koevoet [slachtoffer] op het achterhoofd sloeg Ik heb dat vier keer gezien. Vervolgens ben ik bij [slachtoffer] gaan kijken. Hij lag op de grond. Ik heb hem toen zeker drie keer met mijn koevoet in het gezicht geslagen, ter hoogte van zijn neus en kaak.
[H.P.] heeft als eerste het pand verlaten, daarna kwam ik en toen [verdachte]. We spraken af dat we zouden verzamelen bij het huis van [H.P.].
Deze verklaring wordt ondersteund door:
2- de verklaring van de getuige [M.W.]46: Later op de nacht kwam [J.B.] thuis. Ik heb gevraagd wat er gebeurd was. Hij heeft gezegd dat hij [slachtoffer] dood heeft gemaakt. Dat hij hem gewoon kapot heeft geslagen met een koevoet. [J.B.] zei dat [verdachte] ook een paar klappen heeft gegeven. Dat [verdachte] ook geslagen heeft. Over [H.P.] heeft hij verteld dat hij er niet tegen kon. [H.P.] is naar buiten gelopen. [J.B.] heeft gezegd dat ze het samen zouden doen, [H.P.] en [J.B.]; en
3- het deskundigenrapport van het NFI, als hiervoor genoemd onder bewijsmiddel 14, waaruit het hof als voldoende aannemelijk afleidt dat het slachtoffer met beide koevoeten en dus door (ten minste) twee personen) is geslagen.
Het hof acht de verklaring van [J.B.] op de relevante onderdelen voldoende betrouwbaar. Hij heeft in de kern omtrent dit onderdeel van de gebeurtenissen steeds hetzelfde en consistent verklaard. Er is geen enkele reden aannemelijk geworden waarom [J.B.] op dit punt onwaarheid zou spreken en daarmee [verdachte] ten onrechte handelingen zou toeschrijven die deze niet heeft gepleegd. [J.B.] heeft daarbij (vrijwel) vanaf het eerste begin ook over zichzelf belastend verklaard. Ook de getuige [M.W.] heeft verklaard dat [J.B.] nog voordat hij was aangehouden, haar heeft verteld dat de gang van zaken in de kern aldus is geweest. De verklaringen van [H.P.] en [verdachte] missen die consistentie, reden waarom aan die verklaringen op dat punt wordt voorbijgegaan.
Het hof merkt op dat [verdachte] bij de politie (op 26 november 2009, Map B, persoonsdossier [verdachte], pagina 2147 e.v.) op enig moment wel heeft verklaard dat hij [slachtoffer] (ook) heeft geslagen. In het licht van de andere verklaringen van [verdachte] op dit punt en de context van het verhoor acht het hof deze verklaring onvoldoende concludent om daaraan bewijsbeslissingen te verbinden.
B2.5. Tweede tussenconclusie
[J.B.] heeft met een koevoet [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen. Daarna heeft [verdachte] met een andere koevoet [slachtoffer] een aantal malen tegen het hoofd geslagen. Ten slotte heeft [J.B.] wederom met de koevoet [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen. [H.P.] was daarbij (in elk geval aanvankelijk) aanwezig.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat [verdachte], [J.B.] en [H.P.] zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Weliswaar volgt uit de stukken van het dossier en de behandeling ter zitting dat [J.B.], [H.P.] en [verdachte] het plan hebben opgevat om [slachtoffer] een lesje te leren, dat daarbij ook door [J.B.] woorden zijn gesproken die in letterlijke zin inhielden dat [slachtoffer] zou worden gedood en dat koevoeten zijn meegenomen, deze omstandigheden vormen in het onderhavige geval, hoewel bijdragend aan het bewijs voor medeplegen, niet, noch afzonderlijk, noch in samenhang met elkaar bezien, overtuigend bewijs dat [J.B.], [H.P.] en [verdachte] vooraf het weloverwogen voornemen hebben opgevat [slachtoffer] te doden, op grond waarvan om die reden kan worden gesproken van voorbedachte raad.
Het hof leidt uit de inhoud van het dossier af dat de desbetreffende middag door zowel [J.B.], [verdachte] als [slachtoffer] in ruime mate alcohol was genuttigd. De uitingen van in het bijzonder [J.B.] moeten worden beschouwd als verhit taalgebruik, gevoed door emoties omtrent vermeende beledigingen van zijn vriendin [M.W.]. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om ervan uit te kunnen gaan dat [J.B.], [H.P.] en [verdachte] toen tijd en gelegenheid hebben genomen om zich vooraf te beraden op de betekenis en gevolgen van hun gezamenlijke handelwijze. Kalm beraad en rustig overleg acht het hof ook overigens niet bewezen. Het hof acht op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat de levensberoving heeft plaatsgevonden in een situatie van drift en emotie waarin "het lesje", te weten het toepassen van geweld, het karakter van doodslag heeft gekregen, maar van welke situatie niet gezegd kan worden dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit, na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dit leidt ertoe dat het hof voorbedachte raad niet bewezen acht.
Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, op grond van het voorgaande dus niet bewezen dat [J.B.], [H.P.] en [verdachte] hebben gehandeld met voorbedachte raad.
Nadere overwegingen met betrekking tot gevoerde verweren
Behoudens hetgeen hiervoor is overwogen en moet worden beschouwd als reactie van het hof op het ter zake door de verdediging of het openbaar ministerie naar voren gebrachte onderbouwde standpunt, overweegt het hof in dat verband nog het volgende.
Ad a: De door de raadsvrouw gestelde enkele omstandigheid dat de verhouding tussen [J.B.] en [verdachte] niet goed genoemd kan worden, wat daar ook van zij, vormt geen grond om (delen van) de verklaring van [J.B.] om die reden onbetrouwbaar te achten.
Ad b: Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft [J.B.] in de kern omtrent de rol van [verdachte] consistent en eensluidend verklaard en diens verklaringen vinden ondersteuning in (onderdelen van) ander bewijsmateriaal. Dat op de kleine koevoet geen celmateriaal van [verdachte] is aangetroffen doet hieraan niet af nu niet kan worden gezegd dat altijd wanneer een voorwerp is gehanteerd hiervan sporen worden aangetroffen. Daarbij komt dat bedoelde koevoet is gewassen. Het is van algemene bekendheid dat hierdoor sporen kunnen worden verwijderd en onderzoek naar sporen kan worden bemoeilijkt. Dat op beide koevoeten wel sporenmateriaal van [slachtoffer] is aangetroffen maakt dit niet anders, waarbij van belang is dat [slachtoffer] hevig gebloed heeft, als gevolg van krachtige slagen met beide koevoeten, zoals het hof aanneemt, waardoor aannemelijk is dat van hem veel celmateriaal op de koevoeten is terechtgekomen. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden waardoor het niet anders kan zijn dan dat bij gebruik van voornoemd voorwerp door [verdachte] ook na het reinigen hiervan sporen van hem zouden moeten worden aangetroffen. Dat wel materiaal van [J.B.] op de kleine koevoet is aangetroffen doet aan het vorenstaande niet af.
Aan het ontbreken van celmateriaal van [verdachte] op de (grote) koevoet kan daarom naar het oordeel van het hof niet die betekenis worden gehecht die de raadsvrouw daaraan toegekend wil zien.
De voor de bewezenverklaring te bezigen verklaringen van [J.B.] vinden voorts geen weerlegging, doch veeleer een bevestiging in telecomgegevens. Het verweer van de raadsvrouw dienaangaande berust naar het oordeel van het hof op een verkeerde lezing van het dossier nu het laatste door verbalisanten gerelateerde telefonische contact van laatstgenoemde met [M.W.] niet heeft plaatsgevonden om 06.00 uur (zoals de raadsvrouw stelt) maar om 00.06.08 uur (pagina 245), hetgeen een aanwijzing vormt voor de verklaring van [J.B.] dat hij omstreeks 01.00 uur thuis aankwam en ook [M.W.] daar aanwezig was.
Ad c: De getuige [L.] was niet aanwezig op de plaats van het delict en kan hierover niet uit eigen wetenschap verklaren. Dit geldt ook voor [S.] die, zo begrijpt het hof, op basis van verklaringen van [H.P.] in de penitentiaire inrichting de gang van zaken rond het ten laste gelegde zou hebben gereconstrueerd. Genoemde verklaring kan, gelet op de wijze waarop [S.] stelt zijn informatie te hebben verkregen, onvoldoende worden geverifieerd op betrouwbaarheid. Daarbij komt dat het hof op basis van het proces-verbaal van bevindingen (map A, pagina 260) niet kan uitsluiten dat [S.] direct dan wel indirect kennis heeft genomen van de inhoud van het strafdossier op grond waarvan de bron van zijn wetenschap niet meer genoegzaam kan worden getraceerd.
Ook in uitlatingen van [J.B.] dan wel verklaringen van anderen vindt het hof geen steun voor het vorenbedoelde standpunt van de raadsvrouw.
Ad d en e: Terecht stelt de raadsvrouw dat geen sprake is van aangetroffen [verdachte] dat zonder voorbehoud als "daderspoor" dient te worden aangemerkt. Op de onderzochte koevoeten is geen [verdachte] aangetroffen. Voorts kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat zich DNA-materiaal van [slachtoffer] op de kleding van de verdachte heeft bevonden. Anders dan de rechtbank overweegt het hof in dit verband dat niet uitgesloten is dat de op de bijrijderstoel aangetroffen bloedsporen van [slachtoffer] van een ander dan [verdachte], in het bijzonder van [J.B.] afkomstig kunnen. Dit neemt evenwel, mede gelet op hetgeen hiervoor onder b en de hierboven opgenomen bewijsmiddelen is vermeld, niet weg dat aan deze omstandigheden niet de conclusie dient te worden verbonden dat [verdachte] dus niet strafbaar betrokken is geweest bij het ten laste gelegde.
Ad f. De ontkenning van [verdachte] vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
Ad g, h en i: Het verweer van de raadsvrouw vindt zijn weerlegging in al hetgeen hiervoor door het hof is overwogen.
Ad j: Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat [verdachte] zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2009 te Hilversum tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en mededaders toen en aldaar met dat opzet, meermalen met een koevoet tegen het hoofd en aangezicht van voornoemde [slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen, te weten: hersenschade en functieverlies van hersenen en bloedverlies en afsluiting van de bovenste luchtwegen door de botbreuken van neus en bovenkaak, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de onder nummer 1 tot en met 46 bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaar met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het medeplegen van moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaar met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte afhankelijk was van de medeverdachte [J.B.] en dat hij [J.B.] en [H.P.] te vriend wilde houden. Voorts blijkt uit het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) dat de verdachte in een complexe situatie als de onderhavige het overzicht verliest en hij niet heeft kunnen zien wat bij het slachtoffer werd aangericht.
Ook was de rol van de verdachte beperkter dan die van diens mededaders.
Gelet op de inhoud van het PBC-rapport is de conclusie dat de verdachte verminderd (en dus niet enigszins) toerekeningsvatbaar moet worden geacht juister althans verdedigbaar.
De verdachte heeft steeds ontkend dat, zoals het PBC stelt, op de bewuste avond veel is gedronken en uit lichamelijk onderzoek kan niet de conclusie worden getrokken dat hij alcoholist is. De verklaring voor een en ander zou ook gelegen kunnen zijn in een witte stofafwijking.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer [slachtoffer] op buitengewoon brute wijze meerdere klappen met een koevoet tegen het hoofd gegeven. De gevolgen voor het weerloze slachtoffer, dat niet in staat was zich tegen de onverhoedse aanval van verdachte en diens mededaders te verweren, waren gruwelijk. Zijn hoofd is zwaar verminkt geraakt en de toegebrachte verwondingen hebben binnen korte tijd onontkoombaar tot de dood geleid. Zijn laatste levensmomenten moet hij in angst en pijn hebben doorgebracht.
De verdachte heeft zich na het toebrengen van het letsel niet verder om het slachtoffer bekommerd en hem op respectloze wijze achtergelaten.
Voor hulpverleners moet het een schokkende ervaring zijn geweest het slachtoffer zo aan te treffen. Daarnaast moet het verlies van diens leven ten gevolge van geweld een ingrijpende ervaring zijn voor diegenen met wie hij in zijn leven verbonden was.
Het behoeft geen betoog dat door een dergelijk misdrijf de rechtsorde ernstig wordt geschokt. Met zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven.
Dit alles acht het hof buitengewoon ernstig en rekent het de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft kennis genomen van de NIFP-rapportage, uitgebracht op 4 februari 2011, opgemaakt door J.H. van Renesse, psychiater en P.E. Geurkink, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna te noemen: het PBC). In dit rapport wordt de volgende conclusie getrokken.
De verdachte leidt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van alcoholafhankelijkheid en van een aan chronisch alcoholgebruik gerelateerde amnestische stoornis en een cognitieve stoornis. Tevens is de verdachte zwakbegaafd en heeft hij een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat dit in lichte mate daaruit verklaard kan worden. De verdachte wordt enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde geacht.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het rapport van het PBC deugdelijk is gemotiveerd en dat de conclusie daarvan wordt gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering. Hetgeen in dit verband door de raadsvrouw is aangevoerd maakt dat niet anders. Dat, zoals zij stelt, de verdachte steeds zou hebben ontkend dat op de bewuste avond veel zou zijn gedronken vindt zijn weerlegging reeds in de omstandigheid dat de verdachte op 28 januari 2010 bij de politie heeft verklaard dronken te zijn geweest (pagina 2245). Ook overigens kunnen in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen aanknopingspunten worden gevonden de bevindingen van het PBC onderzoek niet voor juist te houden. Dat sprake zou kunnen zijn van een "witte stofafwijking" is, mede gelet op de resultaten van een onderzoek van het Leids Universitair Medisch Centrum, neergelegd in een rapport met als datum uitslag 4 april 2011, niet aannemelijk geworden.
Het hof neemt daarom de conclusies van het PBC-rapport over en maakt deze tot de zijne.
Dit betekent dat het hof er, anders dan bepleit door de raadsvrouw, van uitgaat dat de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat uit het PBC-advies blijkt dat de verdachte een beperkt overzicht heeft in complexe situaties en dat hij afhankelijk is van anderen heeft niet tot gevolg dat hij in het geheel niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het plegen van het onderhavige feit. De verdachte is immers slechts in beperkte mate belemmerd in zijn vermogen om keuzes en afwegingen te maken, zo blijkt uit evengenoemd PBC-advies.
Het hof laat, naast de omstandigheid dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten meewegen dat de verdachte [J.B.] en niet de verdachte bij het plegen van het misdrijf het voortouw heeft genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2012 is de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten, te weten poging tot zware mishandeling en mishandelingen, veroordeeld.
Bij de weging van een en ander is onontkoombaar dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe.
In hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd kan, met inachtneming van het vorenstaande, overigens geen grond worden gevonden voor het opleggen van een straf die lager is als die welke hieronder is aangegeven.
Overweging omtrent het beslag
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de in beslag genomen goederen, te weten: kleding, rugzak, telefoon, fiets en MP3 speler.
Het openbaar ministerie heeft geen lijst met in beslag genomen voorwerpen overgelegd. Het hof heeft uit het dossier niet kunnen herleiden dat voornoemde telefoon en MP3 speler thans (nog) onder beslag rusten. Voor zover nog niet geschied wordt de teruggave van de overige na te noemen in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- kleding
- rugzak
- fiets.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 augustus 2012.
Mr. Verhoeff is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.