GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. [APPELLANTE],
2. [APPELLANT],
beiden wonend te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. S.M. Bartman te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WANDERS COATINGS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A. Romein te Amersfoort.
De partijen worden hierna [appellante], [appellant] en Wanders genoemd. Appellanten worden gezamenlijk met [appellanten] aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 22 november 2010 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 449842 / HA ZA 10-372 zoals dat is gewezen tussen hen als gedaagden in conventie en verweerders in reconventie en Wanders als eiseres in conventie en verweerster in reconventie.
[appellanten] hebben bij memorie drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, producties in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, alsnog de vorderingen van Wanders zal afwijzen en Wanders zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep aan Wanders hebben voldaan, vermeerderd met rente, alles met veroordeling van Wanders in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft Wanders bij memorie de grieven bestreden, producties overgelegd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
De partijen hebben de zaak op 15 februari 2012 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Bij die gelegenheid zijn door [appellanten] bij akte producties in het geding ¬ge¬bracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.10, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) [appellante] was enig aandeelhouder en bestuurder van Amstel Onderhoud B.V. (hierna: Amstel). Amstel maakte haar bedrijf van het aannemen en uitbesteden van schilder- en onderhoudswerkzaamheden. Haar echtgenoot [appellant] was belast met de dagelijkse leiding over Amstel. Uit hoofde van een algemene volmacht was hij bevoegd Amstel te vertegenwoordigen.
b) Wanders is leverancier van onder andere verf, verfmaterialen en toebehoren.
c) [appellant] heeft op naam van Amstel in de periode december 2005 tot en met augustus 2006 bij Wanders producten besteld en geleverd gekregen voor een totaalbedrag van € 20.520,30. Betaling heeft niet plaatsgevonden.
d) Op 17 november 2006 heeft Wanders het faillissement van Amstel aangevraagd. Namens Amstel is daarop surseance van betaling aangevraagd. Bij beschikking van 12 december 2006 is aan Amstel voorlopige surseance van betaling verleend, met benoeming van mr. [A] tot bewindvoerder.
e) Nadat bij beschikking van 21 februari 2007 aan Amstel definitieve surseance van betaling is verleend en deze op 22 augustus 2007 is verlengd, is op verzoek van de bewindvoerder de surseance van betaling ingetrokken en is Amstel op 22 oktober 2007 in staat van faillissement verklaard.
f) Op 19 mei 2009 is het faillissement van Amstel opgeheven bij gebrek aan baten.
3.2. In deze procedure vordert Wanders dat [appellanten] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag van € 20.520,30, vermeerderd met handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Zij stelt dat [appellanten] voor deze bedragen jegens haar aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad. [appellant] heeft bij Wanders bestellingen geplaatst terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Amstel daarvoor niet zou kunnen betalen en geen verhaal zou bieden. [appellante] heeft volgens Wanders nagelaten als bestuurder toezicht en controle uit te oefenen op Van de Boogert en heeft geen enkele poging in het werk gesteld om de schade als gevolg van die handelingen van [appellant] te voorkomen.
3.3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] niet voldoende hebben toegelicht dat ten tijde van het plaatsen van de bestellingen “nog een reële kans bestond dat Wanders zou kunnen worden betaald”. Op die grond heeft de rechtbank aangenomen dat [appellant] ten tijde van de bestellingen wist of behoorde te weten dat Amstel niet binnen een redelijke termijn aan haar betalingsverplichtingen jegens Wanders zou kunnen voldoen en evenmin verhaal zou bieden voor de door Wanders te lijden schade.
Ook [appellante] is volgens de rechtbank aansprakelijk voor de schade van Wanders. Zij heeft als enig bestuurder van Amstel de dagelijkse gang van zaken geheel aan haar echtgenoot overgelaten. Door in te stemmen met de voortzetting van de onderneming, hoewel zij wist of behoorde te weten dat de leveranciers van Amstel niet meer zouden kunnen worden betaald en geen verhaal zouden vinden voor de schade die zij daardoor zouden lijden, heeft [appellante] ook zelf onrechtmatig jegens Wanders gehandeld.
3.4. De rechtbank heeft de schade van Wanders begroot op de door haar gevorderde € 20.520,30 en dit bedrag toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn [appellanten] veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten (de door Wanders gemaakte beslagkosten daaronder begrepen). De vordering van [appellanten] die strekte tot opheffing van de door Wanders gelegde beslagen is door de rechtbank afgewezen. Deze in eerste aanleg in reconventie ingestelde vordering speelt in hoger beroep geen rol meer.
3.5. Met grief 2 betogen [appellanten] dat de rechtbank bij de beoordeling van de gestelde aansprakelijkheid een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Het hof zal deze grief eerst behandelen.
3.6. Bij beoordeling neemt het hof tot uitgangspunt dat bij benadeling van een schuldeiser, bestaande uit het onbetaald of onverhaalbaar blijven van een vordering op een vennootschap, naast de vennootschap zelf, afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval degene aansprakelijk kan zijn die hetzij als bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld, hetzij als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakwam. In deze gevallen kan aansprakelijkheid van de bestuurder uitsluitend worden aangenomen indien zijn handelen ten opzichte van de schuldeiser van de vennootschap in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is - mede gelet op het in artikel 2:9 BW tot uitdrukking gebrachte vereiste van een behoorlijke taakvervulling - dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de rechtspraak is aanvaard dat zo een persoonlijk ernstig verwijt wordt aangenomen indien komt vast te staan dat de bestuurder namens de vennootschap verbintenissen is aangegaan in de wetenschap, of terwijl hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en evenmin verhaal zou bieden, behoudens (door de bestuurder te stellen en aannemelijk te maken) bijzondere omstandigheden waaruit kan volgen dat hem ter zake geen ernstig verwijt treft. Daarnaast kan een persoonlijk ernstig verwijt gelegen zijn in het bewerkstelligen of toelaten van een gang van zaken binnen de vennootschap waardoor, naar de bestuurder weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen, bestaande verplichtingen van de vennootschap niet (meer) worden nagekomen, en de vennootschap haar crediteuren voor de daardoor ontstane schade ook geen verhaal zal bieden.
3.7. De rechtbank heeft in r.o. 4.6 van het bestreden vonnis zich de vraag gesteld of Amstel op het moment van het plaatsen van de bestellingen, eind 2005 tot augustus 2006, in een situatie verkeerde op grond waarvan [appellant] reeds wist of behoorde te weten dat de vordering die Wanders op Amstel zou krijgen geheel of gedeeltelijk oninbaar zou zijn. Deze vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord. Daartoe heeft zij overwogen dat de cijfers weliswaar eind 2004 een zorgwekkende situatie laten zien, die in 2005 en 2006 verder is verslechterd, maar dat op zichzelf deze cijfers niet de conclusie rechtvaardigen dat de vereiste wetenschap bij [appellant] aanwezig was. Indien [appellant] op dat moment redelijkerwijs nog zodanige verwachtingen omtrent de financiële vooruitzichten van Amstel mocht hebben dat er nog een reële kans bestond dat de vordering van Wanders inbaar zou blijken, kan hem geen onrechtmatig handelen worden verweten, aldus de rechtbank. Uit het Beklamelarrest (HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286) vloeit voort dat van een onrechtmatig handelen van een bestuurder die een overeenkomst namens de vennootschap aangaat geen sprake is, indien hij nog niet wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet zou kunnen nakomen en evenmin verhaal zou bieden, maar hij wel reeds met die mogelijkheid ernstig rekening diende te houden.
3.8. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen (in r.o. 4.7) dat ten aanzien van de vooruitzichten de bewijslast rust op Wanders, maar dat op [appellanten] in dat verband wel een verzwaarde stelplicht rust om Wanders aanknopingspunten voor dat bewijs te leveren. Een buitenstaander als Wanders heeft volgens de rechtbank namelijk in beginsel geen andere gegevens ter beschikking dan de gepubliceerde cijfers van Amstel.
3.9. In r.o. 4.10 overweegt de rechtbank dat de vraag centraal staat “of ten tijde van het plaatsen van de bestellingen bij Wanders nog een gerede kans bestond dat Wanders zou kunnen worden betaald”. De rechtbank heeft op deze plaats tevens overwogen dat [appellanten] niet voldoende hebben toegelicht “dat ten tijde van het plaatsen van de bestellingen nog een reële kans bestond dat Wanders zou kunnen worden betaald”. Een en ander betekent volgens de rechtbank (r.o. 4.11) dat “bij gebreke van een voldoende betwisting door [appellanten] is komen vast te staan dat [appellant] ten tijde van het plaatsen van de bestellingen bij Wanders wist of behoorde te weten dat Amstel niet binnen redelijke termijn aan haar betalingsverplichting jegens Wanders zou kunnen voldoen en evenmin verhaal zou bieden voor de daardoor door Wanders te lijden schade.”
3.10. Met grief 2 voeren [appellanten] aan dat de rechtbank de ‘Beklamel-norm’, mede gelet op de door haar toegepaste ‘verzwaarde stelpicht’, onjuist heeft toegepast.
3.11. Deze grief is terecht voorgesteld. De hiervoor in r.o. 3.6 weergegeven vaste rechtspraak houdt – kort gezegd – in dat slechts beslissend is of de bestuurder een overeenkomst namens de vennootschap is aangegaan in de wetenschap, of terwijl hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ingevolge die tekortkoming door de wederpartij te lijden schade. Door (mede) beslissende betekenis toe kennen aan de beantwoording van de vraag of een gerede of reële kans bestond dat Wanders zou kunnen worden betaald en door in dat verband een verzwaarde stelplicht aan de zijde van [appellanten] aan te nemen, is de rechtbank van een onjuiste maatstaf uitgegaan. Het hof zal daarom opnieuw de door Wanders gestelde aansprakelijkheid onderzoeken.
3.12. Wanders stelt dat de Amstel sinds 2004 in zwaar weer verkeerde. In 2005 had Amstel enkele honderdduizenden euro’s aan schulden en er was een groot negatief eigen vermogen. Ten tijde van het plaatsen van de bestellingen bij Wanders had Amstel een geschil met haar grootste opdrachtgever Interieur Timmerbedrijf Amsterdam Noord B.V. (hierna: ITN). ITN liet een aanzienlijk bedrag aan facturen onbetaald (€ 126.000,00) vanwege een klacht over de kwaliteit van de door Amstel uitgevoerde werkzaamheden. Daarnaast had ITN Amstel aansprakelijk gesteld voor schade op grond van de stelling dat slecht werk was geleverd. Door de opschorting van de betalingen door ITN kwam de liquiditeit van Amstel sterk onder druk te staan. Amstel heeft in september 2006 in verband met haar vordering op ITN conservatoir beslag gelegd en een kort geding tegen ITN aangespannen. Zij heeft de relatie met deze belangrijke opdrachtgever daarmee op scherp gezet. In het najaar van 2006 kwam Wanders op de hoogte van de financiële problemen bij Amstel. Er is diverse malen overleg geweest. [appellanten] wilden geen extra geld in Amstel investeren. Wel heeft [appellant] toegezegd dat Wanders betaald zou worden zodra ITN de facturen zou voldoen.
3.13. Wanders heeft verder gesteld dat de financiële toestand van Amstel bij het aangaan van de verplichtingen met Wanders dermate slecht was dat daaruit reeds volgt dat [appellanten] wisten of behoorden te weten dat Amstel niet, althans niet op korte termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. In hoger beroep stelt Wanders dat bij de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag de algehele liquiditeitspositie van Amstel moet worden beoordeeld. Het gaat er bijvoorbeeld niet om of voor de specifieke verplichting die wordt aangegaan al of niet voldoende kasmiddelen zijn. Wanders stelt dat de relevante omstandigheden in de periode van de plaatsing van de bestellingen bij Wanders (eind 2005 tot medio 2006) de volgende waren. De omzet van Amstel liep terug, zij had twee langdurig zieke werknemers die moesten worden doorbetaald, de markt verslechterde, er was een geschil met een belangrijke afnemer (ITN), Amstel was feitelijk insolvent, de current ratio bedroeg 0,38 (2005) en 0,44 (2006) en de door [appellanten] gepresenteerde marges zijn ongeloofwaardig.
3.14. Naar de kern genomen worden door Wanders gestelde feitelijke omstandigheden, zoals die in r.o. 3.12 samengevat zijn weergegeven, door [appellanten] niet betwist. De feiten worden door hen wel anders gekleurd. [appellanten] stellen dat Amstel niet op betalingsonmacht heeft aangestuurd. De werkzaamheden voor ITN zijn naar behoren uitgevoerd. Met deze debiteur is Amstel niet op onverantwoorde wijze omgegaan. Zij heeft slechts alles op alles gezet om van ITN betaald te krijgen, mede om haar eigen schuldeisers te kunnen voldoen. Aan de door Wanders gestelde omstandigheden voegen [appellanten] toe dat de voorzieningenrechter het geschil met ITN over de uitgevoerde werkzaamheden heeft verwezen naar een arbitrageprocedure. ITN diende ten gunste van Amstel een bankgarantie van € 110.000,00 te stellen. Met deze bankgarantie werd het liquiditeitsprobleem van Amstel echter niet opgelost, er werden immers geen liquide middelen verstrekt. Amstel heeft daarom hangende de arbitrageprocedure geprobeerd met haar schuldeisers tot een vergelijk te komen. Zij heeft voorgesteld de schuldeisers ofwel een percentage van de openstaande vorderingen te voldoen, ofwel aan hen te betalen zodra de liquiditeit weer op orde zou zijn. Als een van de weinigen voelde Wanders daar niet voor. Zij heeft het faillissement van Amstel aangevraagd.
Verder hebben [appellanten] gesteld dat met de opdracht van ITN voor Amstel een bedrag van € 360.000,00 aan in beginsel ‘gezond werk’ was gemoeid, met een verwachte bruto winstmarge van circa 30%. [appellanten] berekenen de bruto winstmarge door de bruto opbrengst, dat is de aanneemsom minus de directe kosten voor de uitvoering van het werk, te nemen als percentage van de aanneemsom. Voor deze opdracht heeft [appellant] onder ander verf besteld bij Wanders. Hij mocht volgens [appellanten] in redelijkheid verwachten dat uit de opbrengst van de opdracht van ITN ook de rekeningen van Wanders konden worden betaald.
3.15. Wanders heeft de door [appellanten] gestelde verwachte winstmarge betwist. Een marge van 30% lijkt Wanders “erg onwaarschijnlijk”, dan wel “absolute nonsens” omdat zoals zij bij de comparitie in eerste aanleg heeft aangevoerd blijkens de cijfers van het Bedrijfsschap voor de schilders een winst van 4-6% op de omzet normaal is in de branche. [appellanten] hebben in reactie hierop aangevoerd dat de genoemde 30% de brutomarge betreft en niet de winst. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat de enkele verwijzing naar de gemiddelde winst in de branche op zichzelf geen toereikende betwisting van de gestelde brutomarge oplevert.
3.16. Verder heeft Wanders aangevoerd dat de gestelde brutomarge onjuist is voorgesteld. Uit de datering van de door [appellanten] overgelegde berekeningen blijkt dat deze recent, dus in verband met de procedure, zijn opgesteld en de daarop vermelde gegevens “(uiteraard) zijn ingekleurd”. Hiermee heeft Wanders naar het oordeel van het hof geen steekhoudende argumenten aangedragen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de door [appellanten] gepresenteerde cijfers onjuist zijn. Wanders voert verder aan dat de door [appellanten] gepresenteerde kosten niet juist dan wel onvolledig zijn. Wanders heeft die enkele stelling echter onvoldoende concreet gemotiveerd. De bezwaren tegen de door [appellanten] gestelde brutomarge falen daarmee.
3.17. Het voorgaande brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de kosten die Wanders op grond van de leveringen aan Amstel in rekening heeft gebracht in beginsel uit de opbrengst van de opdracht van ITN konden worden voldaan. Wanders heeft niet, althans niet voldoende gemotiveerd bestreden dat de opdracht van ITN aan Amstel in beginsel een ‘gezonde’ opdracht was met een aanvaardbare verwachte winstmarge. De voor de uitvoering van deze opdracht benodigde materialen (verf) heeft [appellant] namens Amstel bij Wanders besteld. Vanuit deze omstandigheden bezien kan niet worden gezegd dat [appellant] de verplichtingen namens Amstel is aangegaan in de wetenschap, of terwijl hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ingevolge die tekortkoming door de wederpartij te lijden schade. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig.
3.18. Hiervoor is al aangehaald dat de rechtbank heeft overwogen dat de jaarcijfers van Amstel weliswaar eind 2004 een zorgwekkende situatie laten zien, die in 2005 en 2006 verder is verslechterd, maar dat op zichzelf deze cijfers niet de conclusie rechtvaardigen dat de vereiste wetenschap aan de zijde van [appellant] aanwezig was. Het hof komt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. De omstandigheid dat een vennootschap in zwaar weer verkeert, kan niet zonder meer de conclusie dragen dat degene die feitelijk de gang van zaken binnen de vennootschap bepaalde jegens haar schuldeisers onrechtmatig handelt door nieuwe verplichtingen namens de vennootschap aan te gaan. Daaraan doet niet af dat naar bedrijfseconomische inzichten verdedigbaar is dat op het moment waarop een onderneming een negatief eigen vermogen en een ongezonde liquiditeitspositie heeft, de onderneming feitelijk op het randje van insolventie verkeert, zoals – naar het hof begrijpt – Wanders bij pleidooi in hoger beroep heeft willen benadrukken. Het enkele ontbreken van een bepaalde (gezonde) liquiditeitspositie en/of een zeker eigen vermogen kan niet tot ‘bestuurdersaansprakelijkheid’ leiden. Beslissend daarvoor zijn de bijzondere omstandigheden van het geval en niet de enkele (gangbare) bedrijfseconomische inzichten. Dat zou neerkomen op een miskenning van het uitzonderlijke karakter van de persoonlijke aansprakelijkheid van degene die de vennootschap heeft gebonden door verplichtingen namens haar aan te gaan.
3.19. De financiële toestand van Amstel was bij het aangaan van de verplichtingen met Wanders weliswaar zorgwekkend, maar de door Wanders aangevoerde omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, zijn geen (bijzondere) feiten en omstandigheden die in dit geval de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat [appellant] namens Amstel heeft gecontracteerd in de wetenschap, of terwijl hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet of niet binnen een redelijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de ingevolge die tekortkoming te lijden schade.
3.20. Met grief 3 bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat [appellante] onrechtmatig jegens Wanders heeft gehandeld en naast [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die Wanders daardoor heeft geleden. De aansprakelijkheid van [appellante] heeft Wanders slechts gepresenteerd als een ‘indirecte’ aansprakelijkheid. [appellante] heeft niet zelf de bestellingen bij Wanders geplaatst en kan daarom niet voor het aangaan van deze verplichtingen namens Amstel tot schadevergoeding worden aangesproken. Wanders meent dat het persoonlijk ernstig verwijt aan [appellante] daarin is gelegen dat zij de (ontoelaatbare) gedragingen van haar man mogelijk heeft gemaakt en daarmee een gang van zaken binnen de vennootschap heeft toegelaten waardoor, naar zij als bestuurder weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen, bestaande verplichtingen van de vennootschap niet (meer) worden nagekomen en de vennootschap haar crediteuren voor de daardoor ontstane schade ook geen verhaal zal bieden. Nu blijkens het voorgaande niet kan worden aangenomen dat [appellant] zich zodanig onzorgvuldig jegens Wanders heeft gedragen dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, faalt ook de gestelde aansprakelijkheid van [appellant]-Scheurs.
3.21. In eerste aanleg heeft Wanders nog aangevoerd dat de gedragingen van [appellanten] kwalificeren als onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW. Nog daargelaten dat Wanders haar vordering niet op deze bepaling kan baseren (want die regelt de aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover de rechtspersoon) heeft het bepaalde in artikel 2:9 BW in dit geval geen zelfstandige betekenis naast de hiervoor in r.o. 3.6 weergegeven maatstaf.
3.22. Verder heeft Wanders gesteld dat [appellant] eerder bij faillissementen betrokken is geweest, [appellanten] hun in privé eigendom toebehorende villa hebben verkocht en dat [appellant] na het faillissement van Amstel weer bedrijfsmatige activiteiten ontplooit. Deze stellingen kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Wanders maakt niet duidelijk op welke grond deze omstandigheden tot de conclusie kunnen leiden dat het handelen [appellanten] ten opzichte van Wanders als schuldeiser van Amstel in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is - mede gelet op het in art. 2:9 BW tot uitdrukking gebrachte vereiste van een behoorlijke taakvervulling - dat hen daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.23. De conclusie is dat Wanders onvoldoende hebben aangevoerd op grond waarvan zij [appellanten] aansprakelijk kunnen houden voor schade als gevolg van de door Amstel niet-betaalde vorderingen.
3.24. Grief 2 en 3 zijn terecht voorgesteld. Grief 1 behoeft geen afzonderlijke bespreking meer.
3.25. Wanders heeft voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Bij gebreke van een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod is voor verdere bewijslevering ook geen plaats.
3.26. De slotsom is dat grief 2 en 3 terecht zijn voorgesteld. Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven. De in eerste aanleg door Wanders ingestelde vorderingen zullen alsnog worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Wanders worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Als onbestreden zal de door [appellanten] ingestelde vordering tot terugbetaling worden toegewezen.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende;
wijst de vorderingen van Wanders af;
veroordeelt Wanders tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep aan Wanders hebben voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele terugbetaling;
verwijst Wanders in de proceskosten van het geding in beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellanten] gevallen in eerste aanleg op € 923,00 aan verschotten en € 1.158,00 aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 736,93 aan verschotten en € 3.474,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.P. van Achterberg en J.W. Hoekzema en op 3 juli 2012 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.