GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Bij vervroeging.
Beslissing van 7 augustus 2012 in de zaak van:
NOTARIS,
notaris te [ plaats ],
APPELLANT,
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. R. Wisse.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de notaris, is bij een op 12 januari 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder de kamer, van 15 december 2011, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerde, verder het BFT, tegen de notaris gegrond heeft verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 24 januari 2012 een brief met drie aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van het BFT is op 2 maart 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van de notaris is op 24 april 2012 een reactie op het verweerschrift van het BFT ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 21 juni 2012. De notaris en de gemachtigde van het BFT zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De gemachtigde van het BFT heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, met dien verstande dat 2.4 aldus wordt gewijzigd:
“Op 12 mei 2011 heeft de notaris per post een kopie van zijn aangifte inkomstenbelasting 2009 ingediend.”
Voor het overige hebben partijen tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van het BFT
4.1. Het BFT verwijt de notaris dat hij niet tijdig en niet op de juiste wijze zijn jaarstukken over het jaar 2010 heeft ingediend. De notaris heeft deze verplichting op grond van artikel 24 lid 4 juncto artikel 112 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna ook: Wna). Artikel 2 Reglement Verslagstaten 2010 (hierna ook: Reglement Verslagstaten) bepaalt dat de indiening van de verslagstaten, zowel voor kantoor als privé, digitaal dient te geschieden via een daartoe door het BFT beschikbaar gestelde elektronische toepassing, te weten het DiginBFT. Het Reglement Verslagstaten is via artikel 10 van de Administratieverordening gebaseerd op artikel 24 lid 3 Wna, aldus het BFT. Het Reglement Verslagstaten is door het bestuur van de KNB vastgesteld. Het kan worden aangemerkt als een besluit van dit bestuur in de zin van artikel 92 Wna en kan op grond van ditzelfde artikel bij koninklijk besluit worden vernietigd, wat niet is gebeurd. Op grond van afdeling 2.3 van de Algemene wet Bestuursrecht moet voor het notariaat geconcludeerd worden, aldus nog steeds het BFT, dat is ingestemd met communicatie langs elektronische weg, nu het bestuur van de KNB op grond van artikel 60 Wna het gehele Nederlandse notariaat vertegenwoordigt.
Via circulaires en een melding op notarisnet zijn notarissen geïnformeerd over DiginBFT. Ook in correspondentie met de notaris is gewezen op de digitale indiening conform het Reglement Verslagstaten, onder meer in de brief van
15 april 2010 waarin de notaris erop werd gewezen dat hij niet had voldaan aan zijn verplichting om zijn privéjaarstukken 2009 via DiginBFT in te dienen.
4.2. De notaris heeft op 26 april 2011 verzocht om uitstel tot indiening van de privéstukken met als reden de bijzondere tijdrovende werkzaamheden in het kader van een civiele procedure die de KNB tegen de notaris heeft aangespannen. Het BFT heeft dit verzoek afgewezen omdat genoemde reden geen bijzondere omstandigheid werd geacht op grond waarvan uitstel wordt verleend. Desondanks heeft het BFT de privévermogensopstelling en de inkomensopstelling van de notaris niet via DiginBFT ontvangen. Op 12 mei 2011 heeft de notaris een kopie van zijn aangifte inkomstenbelasting 2009 ingediend met daarbij de aantekening dat de aangifte 2010 overeenkomstig de aangifte 2009 zal zijn met uitzondering van inkomsten uit de Raad van Arbeid en de Stichting Notarieel Pensioenfonds. Het BFT heeft de notaris laten weten deze stukken als niet ingediend te beschouwen.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris stelt dat hij op 15 april 2011 de cijfers over 2010 heeft ingediend. Voor de overige bescheiden heeft de notaris om uitstel verzocht, wat door het BFT is geweigerd. Deze bescheiden zijn vervolgens begin mei 2011 alsnog per post gezonden, aldus de notaris. Daarop liet het BFT weten dat de bescheiden niet zijn ontvangen. De notaris heeft hierop het BFT verzocht hem ontheffing te verlenen van het verplicht gebruik van internet, met als reden dat de notaris daartoe niet in staat is en niet een ander daarmee wil belasten. Hierop heeft de notaris geen antwoord ontvangen.
Op 12 mei 2011 heeft de notaris de aangifte IB over het jaar 2009 per post gezonden aan het BFT, met de mededeling dat de aangifte 2010 overeenkomstig deze aangifte zal zijn, met uitzondering van de (inmiddels hogere) inkomsten uit de Raad van Arbeid en de Stichting Notarieel Pensioenfonds.
5.2. De notaris stelt dat er geen wettelijke grondslag is voor de weigering van het BFT om per post verzonden bescheiden te registreren, alsmede dat hem ten onrechte geen ontheffing is verleend van de verplichting om bescheiden via internet in te dienen. In dit verband wijst de notaris erop dat uit artikel 24 lid 4 Wna volgt dat de financiële verantwoording op papier dient te worden gesteld en dat het Reglement Verslagstaten daarvan niet kan afwijken.
6.1. De tegen de notaris ingediende klacht bestaat uit twee onderdelen, te weten het verwijt dat de notaris zijn jaarstukken 2010 niet tijdig (1) en niet op de juiste wijze (2) heeft ingediend. Het hof zal eerst het tweede onderdeel van de klacht behandelen.
6.2. In genoemd klachtonderdeel staat centraal de vraag of er een voldoende wettelijke grondslag is om de notaris te verplichten tot het indienen van zijn financiële gegevens via digitale weg, zoals artikel 2 Reglement Verslagstaten voorschrijft.
De van belang zijnde bepalingen zoals die ten tijde van het begaan door klager aan de notaris verweten handelen of nalaten van kracht waren, luiden als volgt:
Artikel 24 lid 3 Wna:
Bij verordening kunnen voorschriften worden vastgesteld ten aanzien van de wijze waarop de kantoor- en privé-administratie moeten worden ingericht, bijgehouden en bewaard.
Artikel 24 lid 4 Wna:
De notaris moet jaarlijks zowel ten aanzien van zijn kantoorvermogen als van zijn privé-vermogen binnen vier maanden na afloop van het boekjaar een balans en een staat betreffende de inkomensopstelling opmaken en op papier stellen en, voor wat betreft de kantoorwerkzaamheden, een staat van baten en lasten. Deze termijn kan op verzoek van de notaris door het Bureau op grond van bijzondere omstandigheden worden verlengd met een termijn van ten hoogste twee maanden. Tegen een weigering van het verzoek kan verzoeker beroep instellen bij de kamer van toezicht.
Artikel 89 lid 1 Wna:
Verordeningen worden slechts vastgesteld met betrekking tot onderwerpen waarvan deze wet regeling of nadere regelgeving bij verordening voorschrijft.
Artikel 112 lid 1 Wna:
De notaris is verplicht de in artikel 24, vierde lid, bedoelde stukken, vergezeld van een verslag van het onderzoek daarover van een accountant, dat voor wat betreft de jaarrekening van het kantoor ten minste een beoordelingskarakter draagt, aanstonds na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 24, vierde lid, in te dienen bij het Bureau.
Artikel 2 van de Administratieverordening:
De notaris is verplicht zijn administratie zodanig in te richten dat de verslaggeving kan geschieden conform door het bestuur van de KNB vastgestelde staten voor de indeling van de balans en de staat van baten en lasten en voorschriften met betrekking tot de wijze en frequentie van berekening van de bewarings- en liquiditeitspositie.
Artikel 10 van de Administratieverordening:
Het bestuur van de KNB is bevoegd om met betrekking tot de in deze verordening behandelde onderwerpen nadere regels te geven. (…)
Artikel 2 van het Reglement Verslagstaten:
Het indienen van de verslagstaten geschiedt zowel voor kantoor als privé digitaal via een daartoe door het BFT beschikbaar gestelde elektronische toepassing.
De toelichting bij artikel 2 van het Reglement Verslagstaten:
Artikel 24, vierde lid, van de Wet op het notarisambt geeft aan dat de notaris jaarlijks zowel ten aanzien van zijn kantoorvermogen als zijn privé-vermogen een balans en een staat van baten en lasten op papier moet stellen en, voor wat betreft de kantoorwerkzaamheden, een staat van baten en lasten. Volgens artikel 112, eerste lid, van de Wna dienen deze stukken bij het BFT ingediend te worden. Met de te verwachten wijziging van de Wet op het notarisambt zal niet meer worden gesproken over papier. Vooruitlopend hierop geeft het reglement aan dat de jaarstukken digitaal via een daartoe door het BFT beschikbaar gestelde elektronische toepassing bij het BFT ingediend worden.
6.3. Kort gezegd volgt uit de artikelen 24 en 112 Wna het volgende. Artikel 24 lid 3 Wna biedt de mogelijkheid voor het vaststellen van een verordening met bepalingen over de wijze waarop een notaris zijn administratie dient in te richten, maar niet voor het vaststellen van nadere regelgeving bij verordening over de wijze waarop jaarstukken moeten worden ingediend. Artikel 24 lid 4 Wna bepaalt dat jaarstukken op papier moeten worden gesteld en artikel 112 lid 1 Wna bepaalt dat die stukken moeten worden ingediend bij het BFT. De beide artikelonderdelen bieden evenmin een mogelijkheid voor vaststelling van een nadere regeling bij verordening van de wijze waarop de jaarstukken moeten worden ingediend bij het BFT. Op grond van het bepaalde in artikel 89 lid 1 Wna is een dergelijke grondslag wel vereist. Het hof is dan ook van oordeel dat de in artikel 2 Reglement Verslagstaten 2010 neergelegde regeling jegens de notaris niet kan worden ingeroepen, ook niet bij wijze van anticipatie op komende wetgeving, zoals BFT heeft bepleit. De beslissing van de kamer zal in zoverre worden vernietigd.
6.4. In het eerste onderdeel van de klacht wordt de notaris verweten dat hij zijn jaarstukken 2010 niet tijdig heeft ingediend. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de notaris niet had mogen volstaan met het inzenden van de aangifte over het jaar 2009, met de mededeling dat de aangifte 2010 overeenkomstig deze aangifte zal zijn, met uitzondering van de inkomsten uit de Raad van Arbeid en de Stichting Notarieel Pensioenfonds. Aangezien niet gebleken is dat de notaris na de datum van inzending – te weten 12 mei 2011 – de wettelijk vereiste stukken heeft ingediend bij het BFT, komt het hof tot zijn oordeel dat de notaris in zoverre in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 24 lid 4 juncto artikel 112 lid 1 Wna.
6.5. Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de kamer voor wat betreft het tweede onderdeel van de klacht niet in stand kan blijven. De beslissing zal in zoverre worden vernietigd en dit deel van de klacht zal alsnog ongegrond worden verklaard. Voor het overige zal de beslissing van de kamer worden bekrachtigd. Het hof overweegt daarbij dat het hof bij zijn beslissing van 31 augustus 2006, rekestnummer [ nummer ], aan de notaris reeds de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de jaarstukken over 2004. Deze omstandigheid geeft aanleiding in de huidige procedure de door de kamer aan de notaris opgelegde maatregel in stand te laten.
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover daarin het tweede onderdeel van de klacht gegrond wordt verklaard en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart het tweede onderdeel van de klacht ongegrond;
- bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en
L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 augustus 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
Reg.nr.:
Datum uitspraak: 05-2011
15 december 2011
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT),
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: klager,
gemachtigde: K. Faber,
notaris,
notaris te B,
hierna te noemen: de notaris,
procederende in persoon.
1.1 Bij brief van 27 mei 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2 De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 21 juni 2011.
1.3 Bij brief van 14 juli 2011 heeft klager gereageerd op het verweerschrift van de notaris.
1.4 Bij brief van 9 augustus 2011 heeft de notaris gereageerd op de brief van 14 juli 2011 van klager.
1.5 De notaris heeft bij brief van 13 oktober 2011 een aanvulling gegeven op zijn verweerschrift.
1.6 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 28 november 2011 ter vergadering van de voltallige Kamer. Klager heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De notaris is - met bericht - niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de secretaris aantekeningen gemaakt.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
2.1. In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.2. Op 26 april 2011 heeft de notaris klager verzocht om uitstel te verlenen terzake het indienen van de privévermogensopstelling.
2.3 Klager heeft het verzoek van de notaris op 28 april 2011 afgewezen.
2.4 Op 12 mei 2011 heeft de notaris digitaal een kopie van zijn aangifte inkomstenbelasting 2009 ingediend.
2.5 Op 16 mei 2011 heeft de notaris een handgeschreven versie van zijn privévermogensopstelling 2010 per post aangeboden aan klager.
Het standpunt van klager
3. Klager heeft gesteld dat de notaris niet aan zijn verplichting, te weten het via DiginBFT indienen van de privévermogensopstelling en de inkomensopstelling voor het jaar 2010 heeft voldaan en dat de notaris daarmee in strijd met de geldende wet- en regelgeving handelt. Ingevolge het Reglement Verslagstaten 2010, dat rechtsgeldig is, dient de indiening van de verslagstaten, zowel voor kantoor als privé, digitaal te geschieden via een daartoe door klager beschikbaar gestelde elektronische toepassing, zijnde DiginBFT. De notaris is hierover in voorgaande jaren geïnformeerd en heeft ook een aantal keren ingelogd op DiginBFT. Het door de notaris verzochte uitstel is afgewezen, omdat de omstandigheid dat een civiele procedure tussen de notaris en de KNB tijdrovend is, geen uitstel voor het indienen van jaarstukken rechtvaardigt. Tot slot heeft klager gesteld dat de per post ingezonden privévermogensopstelling 2010 niet conform de door het bestuur van de KNB vastgestelde staten is opgesteld. De notaris had zich, gelet op de uitspraak van de Kamer van 8 februari 2006 in de zaak met nummer 11-2005, van deze verplichting bewust moeten zijn.
Het standpunt van de notaris
4. De notaris heeft zich verweerd en in dat verband aangevoerd dat hij de kantoorcijfers 2010 op 15 april 2011 heeft ingediend en dat hij de overige bescheiden, nadat zijn verzoek om deze gegevens later in te mogen leveren was afgewezen, in de eerste week van mei 2011 per post heeft ingezonden. Volgens de notaris bestaat er geen wettelijke grondslag voor het door klager "vooralsnog" niet registreren van de per post verzonden bescheiden en heeft klager ten onrechte geen ontheffing verleend aan de notaris om de bescheiden niet via internet te hoeven verzenden. Voorts heeft de notaris aangevoerd dat uit artikel 24, vierde lid, van de Wna volgt dat de financiële verantwoording op papier dient te worden gesteld en dat een Reglement daarvan niet kan afwijken. Tot slot heeft de notaris aangevoerd dat hij klager door zijn wijze van handelen niet heeft bemoeilijkt in de uitvoering van zijn wettelijke taak, te weten het uitoefenen van een adequaat financieel toezicht.
In aanvulling op zijn verweerschrift heeft de notaris aangevoerd dat hij op 12 mei 2011 de aangifte IB over het jaar 2009 heeft ingezonden met de opmerking dat de aangifte 2010 overeenkomstig eerstgenoemde aangifte zal zijn, met uitzondering van inkomsten uit de Raad van [naam] en de Stichting [naam]. Voorts heeft de notaris gesteld dat hij van klager geen antwoord heeft ontvangen op zijn verzoek van 18 mei 2011 tot ontheffing van de verplichting om de gegevens gedigitaliseerd aan te leveren.
De beoordeling
5.1 De Kamer dient in onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
5.2 Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn
(kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris zoals door klager beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
5.3 Aan het BFT is ingevolge artikel 110 Wna de taak opgelegd toezicht te houden op de naleving door een notaris van zijn of haar wettelijke verplichtingen verband houdende met de financiële situatie in het notariaat. Een van deze verplichtingen volgt uit het bepaalde in artikel 112, eerste lid, van de Wna. Ingevolge dit artikel is de notaris verplicht de in artikel 24, vierde lid, bedoelde stukken, vergezeld van een verslag van het onderzoek daarover van een accountant, dat voor wat betreft de jaarrekening van het kantoor ten minste een beoordelingkarakter draagt, aanstonds na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 24, vierde lid, in te dienen bij het Bureau. Artikel 24, vierde lid, van de Wna bepaalt dat de notaris jaarlijks zowel ten aanzien van zijn kantoorvermogen als van zijn privé-vermogen binnen vier maanden na afloop van het boekjaar een balans en een staat betreffende de inkomensopstelling moet opmaken en op papier stellen en, voor wat betreft de kantoorwerkzaamheden, een staat van baten en lasten.
Blijkens de memorie van toelichting (MvT II 29 212, nr. 3, p. 4) wordt onder de "staat betreffende de inkomensopstelling" de zogenaamde I-staat voor de inkomensopstelling als bedoeld in het op artikel 10 van de Administratieverordening gebaseerde Reglement verslaggevingsstaten verstaan. Op grond van artikel 24, derde lid, van de Wna heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) voorschriften vastgesteld ten aanzien van de wijze waarop de kantoor- en privé-administratie moeten worden ingericht, bijgehouden en bewaard, die zij heeft vastgelegd in de Administratieverordening.
In artikel 10 van de Administratieverordening is bepaald dat het bestuur van de KNB bevoegd is om met betrekking tot de in deze verordening behandelde onderwerpen nadere regels te geven. Over het ontwerp daarvan worden de ledenraad en het Bureau Financieel Toezicht geraadpleegd. De regels worden zo spoedig mogelijk na vaststelling ter kennis van het Ministerie van Justitie gebracht.
De KNB heeft van haar bevoegdheid gebruik gemaakt en aldus op grond van artikel 2 van de Administratieverordening het Reglement Verslagstaten 2010 vastgesteld. Dit reglement is op 1 januari 2010 in werking getreden. De Kamer gaat van de rechtsgeldigheid van dit reglement uit, nu dit reglement naar het oordeel van de Kamer bevoegdelijk tot stand is gekomen en zijn wettelijke basis vindt in artikel 24 van de Wna, en voorts conform het bepaalde in artikel 10 van de Administratieverordening ter kennis van het Ministerie van Justitie is gebracht en het Ministerie van Justitie het Reglement Verslagstaten 2010 niet heeft vernietigd.
In artikel 2 van het Reglement Verslagstaten 2010 is bepaald dat het indienen van de verslagstaten zowel voor kantoor als privé digitaal via een daartoe door het BFT beschikbaar gestelde elektronische toepassing geschiedt.
5.4 Het voorgaande betekent dat ook de notaris verplicht is zijn verslagstaten digitaal in te dienen. De Kamer kan de notaris dan ook niet volgen in zijn verweer dat de financiële verantwoording ook op papier mag worden ingeleverd en dat een reglement niet mag afwijken van hetgeen daaromtrent is bepaald in artikel 24, vierde lid van de Wna. Evenmin kan de Kamer de notaris volgen in zijn verweer dat hij niet in staat zou zijn om de cijfers via internet in te dienen, nu hij zijn kwartaalcijfers wel digitaal heeft ingediend.
5.5 De notaris heeft in zijn brief van 9 augustus 2011 aangegeven dat hij op 12 mei 2011 de aangifte IB over het jaar 2009 heeft ingezonden met de opmerking dat de aangifte 2010 overeenkomstig eerstgenoemde aangifte zal zijn met uitzondering van inkomsten uit de Raad van [naam] en de Stichting [naam]. Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris met een dergelijke verwijzing naar gegevens over 2009 ter onderbouwing van zijn financiële situatie in 2010 niet mogen volstaan. De Kamer stelt, mede gelet op de verklaring van de gemachtigde van het BFT ter zitting dat de notaris de I-staat 2010 nog steeds niet heeft ingeleverd, dat de notaris de gevraagde financiële gegevens over 2010 niet heeft ingediend. De notaris heeft daarmee niet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 112 Wna voldaan. De Kamer zal de klacht daarom gegrond verklaren. De Kamer acht de tekortkoming van de notaris in deze dusdanig verwijtbaar dat een maatregel op zijn plaats is. De Kamer zal aan de notaris daarom de maatregel van waarschuwing opleggen.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. J.S. van der Kolk, voorzitter,
mrs. R. Giltay, A.W. Drijver, P. Nijenhuis en N.T. Vink (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. S. Ambachtsheer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2011.
S. Ambachtsheer J.S. van der Kolk
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.