2.1. De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.12 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als eiser en de ontvanger als verweerder.
2.1. Eiser exploiteerde tot en met 30 april 2000 tezamen met zijn vader een agrarische onderneming in de vorm van een maatschap.
2.2. Per 1 mei 2000 heeft eiser het aandeel van zijn vader in de maatschap overgenomen. Eveneens op 1 mei 2000 heeft eisers vader een deel van de overdrachtsprijs aan eiser geschonken. Het bedrag van deze schenking was € 411.918 (ƒ 907.748).
2.3. Ter zake van deze schenking is aan eiser met dagtekening 3 juli 2002 een aanslag schenkingsrecht opgelegd ten bedrage van € 71.200. Tegen deze aanslag is geen bezwaar gemaakt.
2.4. Bij brief van 24 januari 2002 heeft eiser met een beroep op de in het jaar 2000 geldende kwijtscheldingsregeling van artikel 26, derde lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw) verzocht om voorwaardelijke kwijtschelding en uitstel van betaling van het gehele bedrag van de aanslag.
2.5. Bij beschikking van 15 augustus 2002 heeft verweerder aan eiser voorwaardelijke kwijtschelding alsmede uitstel van betaling verleend voor het bedrag van de aanslag. In die beschikking staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Op de kwijtschelding c.q. het verleende uitstel zijn tevens de volgende bepalingen van toepassing:
Voorwaarden kwijtschelding De belastingschuldige zet de onderneming, te rekenen vanaf het tijdstip van overlijden van de erflater of het tijdstip van de schenking gedurende ten minste 5 jaren –in het geval van schenking, 10 jaren- rechtstreeks voort;
(…)
Vermindering
Voorwaardelijke kwijtschelding/uitstel De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor de voorwaardelijke kwijtschelding is verleend en hetterzake verleende uitstel voorzover:
de belastingschuldige de voortgezette onderneming of het voortgezette gedeelte staakt, anders dan door overlijden van de belastingschuldige;
(…)
(…)”
2.6. Bij brief van 28 mei 2008 heeft eiser verweerder verzocht om definitieve kwijtschelding van het bedrag van de aanslag. In die brief staat, voor zover van belang, onder meer het volgende vermeld:
(…)“
De reden van ons verzoek is de volgende.
De heer [X] heeft een geestelijke handicap waardoor hij na de overname van het bedrijf van zijn vader op 1 mei 2000 steeds minder in staat is om de werkzaamheden terzake van de onderneming uit te voeren. In dit verband ontvangt de heer [X] met terugwerkende kracht tot 2007 een Wajonguitkering.
De voortzetting van het bedrijf op termijn komt in gevaar en in dit verband hiermee heeft de heer [Y] telefonisch met u overlegd of u mogelijkheden zag met betrekking tot een permanente kwijtschelding van voornoemd bedrag indien nog niet zou zijn voldaan aan de onder de oude wet geldende termijn welke nog steeds van kracht is.
(…)
In de huidige situatie van cliënt constateren wij het volgende:
Een staking van de onderneming gezien de geestelijke handicap van cliënt wordt bemoeilijkt door de toepassing van de 10 jaars termijn.
De onderneming lijdt al vanaf de overname van het bedrijf in 2000 structureel verlies.
(…)
Mocht u niet bereid zijn aan ons verzoek tegemoet te komen dan ziet de heer [X] zich genoodzaakt om het bedrijf voort te zetten totdat aan de 10 jaars termijn is voldaan. (…)”
2.7. Bij brief van 13 augustus 2008 heeft eiser het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding, voor zover van belang, als volgt gemotiveerd:
“(…)
Wij benadrukken in dit verband dat er tot nu toe geen situatie is gecreëerd waardoor de heer [X] zijn onderneming heeft gestaakt. Hij heeft 30 hectare land waarvan het aardappelland verhuurd wordt, hij schaart vee in, heeft schapen en een deel van zijn grond wordt voor akkerbouw gebruikt (voor zijn eigen rekening). (…)
Teneinde tot een oplossing te komen stellen wij u het volgende voor: de heer [X] verkoopt zijn gronden onder het beding dat hij de grond tot een maand na de tien jaars periode mag exploiteren. Hij zal de exploitatie vervolgens voor eigen rekening en risico c.f. de eerder in deze brief genoemde wijze voortzetten.
(…)”
2.8. Bij brief van 19 augustus 2008 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Holland Noord, kantoor Alkmaar (hierna: de inspecteur), voor zover van belang, aan de gemachtigde van eiser het volgende geschreven:
“(…)
Van de afdeling invordering ontving ik de brieven die u inzake bovengenoemde belastingplichtige hebt gestuurd naar de heer [A].
Uit deze brieven blijkt dat er ter zake van de onderneming van de heer [X] sprake is van structurele verliesgevendheid. De jaren 2003 t/m 2006 laten de volgende resultaten zien:
2003: -10.089
2004: - 8.647
2005: -18.709
2006: -23.192
Deze resultaten alsmede hetgeen u hebt gesteld in uw brieven aan de heer [A] kunnen tot geen andere conclusie leiden dat de bron blijkbaar is opgedroogd en dat tot staking van de onderneming dient te worden overgegaan.
Ik deel u dan ook mede dat ik een verlies over 2007 niet meer zal accepteren (…).
Wat mij betreft hanteert u 30-04-2007 als stakingsdatum.
(…)”
2.9. Bij brief van 22 augustus 2008 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…)
Naar aanleiding van onze correspondentie heeft de Inspecteur inkomstenbelasting u op 19 augustus een brief gezonden. In deze brief stelt hij dat voor de inkomstenbelasting van uw cliënt, de bron “winst uit onderneming” in 2007 is komen te vervallen. Hierdoor is er sprake van staking van de onderneming. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de voorwaardelijke kwijtscheldingsbeschikking ingetrokken moet gaan worden.
(…)”
Bij deze passage is, kennelijk van de zijde van verweerder, met de hand de volgende aantekening gemaakt:
“had ik al gedaan op 8-7-2008”
2.10. Bij brief van 24 februari 2009 heeft de inspecteur aan de gemachtigde van eiser, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…)
Naar aanleiding van uw brief van 10.02.09 bericht ik u als volgt.
Uit de gepresenteerde jaarcijfers over 2007/2008 blijkt weer een negatief resultaat (werkelijke cijfers). Ook uit de begrote cijfers 2008/2009 blijkt een negatief resultaat (…), Ik kan niet anders dan concluderen dat er vanaf 2000 t/m 2009 verlies geleden wordt. Op basis van een begroot zeer klein positief resultaat in 2009/2010 ga ik niet mijn standpunt wijzigen dat er geen sprake is van een bron.
Ik blijf dan ook van mening dat er geen bron meer aanwezig is.
(…)”
2.11. Bij brief van 14 januari 2010 heeft de gemachtigde van eiser, voor zover van belang, in het kader van de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 aan de inspecteur het volgende geschreven:
“(…)
Het feit dat wij om pragmatische redenen instemmen met uw becijfering staat, zoals u zelf al in uw brief verwoord, uiteraard los van ons oordeel over de aanwezigheid van een bron van inkomen. (…)”
2.12. Bij brief van 14 januari 2010 heeft de inspecteur aan de gemachtigde van eiser, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…) Dat er sprake is van een langlopende liquidatie ben ik niet met u eens. De onderneming is vanwege het ontbreken van een bron, per 30-04-2007 gestaakt en vanaf die datum wordt er voor rekening van de belastingplichtige geen onderneming meer gedreven. (…)”