4.3. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de behoefte van de vrouw.
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een aanvullende door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud van € 13.316,- netto (€ 23.583,- bruto) per maand. Zij heeft hiertoe een opstelling van haar lasten overgelegd. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
Bij de bepaling van de behoefte van de vrouw dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarin kan een aanwijzing gevonden worden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Verder dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Uit de verklaringen van partijen ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man tijdens het huwelijk maandelijks een bedrag tussen € 1.000,- en € 1.500,- aan de vrouw ter beschikking stelde voor de kosten van de huishouding. De man betaalde hiernaast alle vaste lasten. Verder werden geen buitensporige bedragen besteed aan vakanties. Indien zich buitengewone uitgaven aandienden werden deze buiten genoemde bedragen om voldaan.
De man heeft een opstelling gemaakt van de ten behoeve van het gezin gedane uitgaven in de jaren 2006 en 2007. Hij berekent de netto uitgaven in die periode op € 5.900,- per maand. De vrouw heeft deze opstelling niet betwist, maar gesteld dat partijen in 2008 en gedurende de periode in 2009 dat zij nog samenwoonden, aanzienlijk meer zijn gaan uitgeven. De man heeft dit niet betwist, maar voert terzake aan dat partijen in de periode 2008/2009 incidenteel aanzienlijke bedragen (volgens zijn opstelling in totaal € 185.034,-) hebben besteed aan de verbouwing en inrichting van de voormalig echtelijke woning.
Het hof is van oordeel dat laatstgenoemde uitgaven bij de berekening van de behoefte van de vrouw buiten aanmerking moeten worden gelaten nu dit geen structurele uitgaven betreffen. Overigens heeft de vrouw bij de verdeling recht op de helft van de waarde van de woning, zodat eventuele waardevermeerderende investeringen in de woning in de periode 2008/2009 deels aan haar ten goede zullen komen.
Gelet op het bovenstaande strookt de door de vrouw in het geding gebrachte lijst met uitgaven niet met de huishoudelijke uitgaven van partijen tijdens het huwelijk en is deze lijst niet geloofwaardig. Bovendien heeft zij de hierin vermelde uitgaven onvoldoende onderbouwd met onderliggende stukken.
De man heeft gedurende de periode tot eind 2008 een basissalaris genoten van circa € 175.000,- en daarnaast ontving hij een variabele bonus. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat partijen gedurende het huwelijk de kosten van de gezinshuishouding uit het basissalaris van de man hebben voldaan. De man heeft voorts onvoldoende betwist gesteld dat gedurende het huwelijk slechts beperkte bedragen zijn gespaard. Het hof verwerpt dan ook de stelling van de vrouw dat haar behoefte moet worden verhoogd met € 7.000,- per maand, welk bedrag is bestemd om te sparen of vermogen te vormen. Voorts is in dit kader van belang dat de vrouw een aanzienlijk bedrag zal ontvangen uit de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van partijen.
Nu de behoeftelijst van de vrouw niet als uitgangspunt voor de bepaling van haar behoefte kan worden genomen zal het hof het basissalaris van de man na aftrek van de bijtelling wegens het privégebruik van de auto hiervoor hanteren. De behoefte van de vrouw zal worden bepaald op 60% van het hieruit af te leiden netto inkomen, nadat hierop de kosten van de kinderen in mindering zijn gebracht. Dit leidt ertoe dat de behoefte van de vrouw wordt bepaald op € 3.640,- netto per maand, hetgeen correspondeert met een bruto bedrag van € 6.270. Na aftrek van haar salaris resteert een aanvullende behoefte aan een uitkering tot haar levensonderhoud van € 5.230,- bruto per maand van 7 maart 2012 tot 1 september 2012 en van € 4.450,- bruto per maand met ingang van 1 september 2012.
De man heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat wanneer de vrouw zich op enig moment een eigen inkomen verwerft, deze inkomsten van invloed zijn op haar behoefte. Daarop heeft de vrouw gereageerd door het overleggen van de onder 2.3 genoemde arbeidsovereenkomst bij [bedrijf b]. Het hof zal bij het bepalen van haar behoefte rekening houden met de inkomsten die zij aldus verwerft.