ECLI:NL:GHAMS:2012:CA3944

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.102.742/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw is op 28 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 november 2011. De man heeft op 11 april 2012 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is op 5 juli 2012 ter terechtzitting behandeld.

De feiten zijn als volgt: de man, geboren in 1965, heeft verschillende maandlasten, waaronder huur, zorgverzekering en levensverzekeringen. De vrouw, geboren in 1967, vormt met de kinderen een eenoudergezin en heeft een wisselend inkomen uit loondienst. De man was tot 18 december 2008 werkzaam in loondienst en is sindsdien directeur van een onderneming. De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep om een hogere alimentatie dan door de rechtbank is vastgesteld.

Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 3.800,- per maand, met ingang van 7 maart 2012. De rechtbank had eerder een lagere uitkering vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor een hogere behoefte en dat de man voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde alimentatie te betalen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 20 november 2012
Zaaknummer: 200.102.742/01
Zaaknummers eerste aanleg: 471207 / FA RK 10-8233 en 489134 FA RK 11 3590
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.N.M. de Gier te Rotterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 28 februari 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 30 november 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 471207 / FA RK 10-8233 en 489134 FA RK 11 3590.
1.3. De man heeft op 11 april 2012 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft op 8 juni 2012 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.5. De vrouw heeft op 22 juni 2012 nadere stukken ingediend.
1.6. De man heeft op 25 juni 2012 nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 5 juli 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1995 gehuwd. Bij de bestreden beschikking is onder meer de echtscheiding uitgesproken. Hun huwelijk is op 7 maart 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1995 en [kind b] [in] 1999 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen en de kinderen verblijven bij de vrouw.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1965.
De man was tot 18 december 2008 werkzaam in loondienst bij [B.V.1] In de jaren 2006, 2007 en 2008 bedroeg het fiscaal loon van de man respectievelijk € 248.189,-, € 312.302,- en € 291.767,-. Deze bedragen bestaan uit een basissalaris van circa € 175.000,- per jaar en een variabele bonus.
Hij is vanaf 18 december 2008 directeur/enig aandeelhouder van […] (hierna: [de onderneming]) die op deze datum is opgericht. [de onderneming] is voor 70% en [de GmbH] voor 30% aandeelhouder van […] (hierna: [B.V.2]). De aandelen [de GmbH] zijn in handen van een derde. [B.V.2] is enig aandeelhouder van de werkmaatschappij […] (hierna: [B.V.3]). De man is in dienst bij [B.V.3].
Het bedrijfsresultaat van [de onderneming] bedroeg in 2009 en 2010 respectievelijk € 4.570,- negatief en € 5.718,- negatief. Het bedrijfsresultaat van [B.V.2] bedroeg in de periode van 18 december 2008 tot en met 31 december 2009 € 519.201,- en in 2010 € 670.350,-. Het bedrijfsresultaat van [B.V.3] bedroeg in 2009 en 2010 respectievelijk € 576.935,- en € 693.429,-. Het eigen vermogen van [B.V.3] bedroeg ultimo 2009 € 2.616.935,- en ultimo 2010 € 3.310.364,-.
Het salaris dat de man bij [B.V.3] geniet bedraagt volgens de salarisspecificaties over de maanden april, mei en juni 2012 € 11.850,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Blijkens de jaaropgaven van 2009, 2010 en 2011 bedroeg zijn fiscaal loon in die jaren respectievelijk € 175.765,-, € 176.143,- en € 174.450,- inclusief fiscale bijtelling voor het privégebruik van de door de werkgever ter beschikking gestelde auto. Deze bijtelling bedroeg in 2012 € 1.428,- per maand.
Aan huur en enige servicekosten betaalt hij € 1.190,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 148,- per maand.
Hij heeft omgangskosten ten bedrage van € 111,- per maand.
Hij betaalt € 325,- per maand aan premie voor twee levensverzekeringen.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1967. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
Zij was tot 1 september 2012 werkzaam in loondienst bij [bedrijf a]. Haar salaris bedroeg volgens de salarisspecificaties over de maanden februari, maart en april 2012 € 1.042,- bruto (€ 849,- netto) per maand, exclusief vakantietoeslag. Zij werkt met ingang van 1 september 2012 gemiddeld 28 uur per week in loondienst bij [bedrijf b]. Haar salaris zal blijkens haar arbeidsovereenkomst € 1.823,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag bedragen.
Aan huur en enige servicekosten betaalt zij € 1.222,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 168,- per maand
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang bepaald dat de man € 587,50 per kind per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de kinderen kan of zal worden verleend. Voorts is bepaald dat de man € 3.500,- per maand aan de vrouw zal betalen als uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen van € 587,50 per kind per maand alsmede een uitkering tot haar levensonderhoud van € 17.584,- netto per maand, althans het bruto equivalent daarvan, zal voldoen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.2. De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de man:
- € 842,- per kind per maand aan haar zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de kinderen kan of zal worden verleend, met ingang van 30 november 2011, althans een zodanige bijdrage als het hof juist zal achten;
- € 23.583,- per maand aan haar zal betalen als uitkering tot haar levensonderhoud, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans een zodanige uitkering als het hof juist zal achten.
3.3. De man verzoekt in principaal hoger beroep het door de vrouw verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de door hem aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van 1 september 2012 € 2.000,- bruto per maand zal bedragen, althans een zodanig lager bedrag dan € 3.500,- bruto per maand als het hof juist zal achten.
3.4. De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep het door de man verzochte af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
4.2. De vrouw stelt thans dat de behoefte van de kinderen € 842,- per kind per maand bedraagt. De man heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
Uitgangspunt bij het bepalen van de behoefte van kinderen zijn de gebruikelijke tabellen welke zijn gebaseerd op het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van de samenwoning.
Niet in geschil is dat het netto gezinsinkomen in het laatste jaar van samenwonen (2008) ten minste € 5.000,- netto per maand bedroeg. De hiermee corresponderende bijdrage is € 590,- per kind per maand. Indien de vrouw stelt dat de behoefte hoger is dan dit bedrag dient zij deze stelling nader te onderbouwen.
Het hof is van oordeel dat de vrouw geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld die ertoe moeten leiden dat de behoefte zoals die volgt uit de tabellen moet worden verhoogd. Het door haar in het geding gebrachte overzicht van kosten van de kinderen is hiertoe onvoldoende, nu daaruit niet blijkt van het bestaan van bijzondere kosten die een hogere behoefte van de kinderen rechtvaardigen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank bekrachtigen voorzover daarin de bijdrage is vastgesteld op € 587,50 per kind per maand.
4.3. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de behoefte van de vrouw.
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een aanvullende door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud van € 13.316,- netto (€ 23.583,- bruto) per maand. Zij heeft hiertoe een opstelling van haar lasten overgelegd. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
Bij de bepaling van de behoefte van de vrouw dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarin kan een aanwijzing gevonden worden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Verder dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Uit de verklaringen van partijen ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man tijdens het huwelijk maandelijks een bedrag tussen € 1.000,- en € 1.500,- aan de vrouw ter beschikking stelde voor de kosten van de huishouding. De man betaalde hiernaast alle vaste lasten. Verder werden geen buitensporige bedragen besteed aan vakanties. Indien zich buitengewone uitgaven aandienden werden deze buiten genoemde bedragen om voldaan.
De man heeft een opstelling gemaakt van de ten behoeve van het gezin gedane uitgaven in de jaren 2006 en 2007. Hij berekent de netto uitgaven in die periode op € 5.900,- per maand. De vrouw heeft deze opstelling niet betwist, maar gesteld dat partijen in 2008 en gedurende de periode in 2009 dat zij nog samenwoonden, aanzienlijk meer zijn gaan uitgeven. De man heeft dit niet betwist, maar voert terzake aan dat partijen in de periode 2008/2009 incidenteel aanzienlijke bedragen (volgens zijn opstelling in totaal € 185.034,-) hebben besteed aan de verbouwing en inrichting van de voormalig echtelijke woning.
Het hof is van oordeel dat laatstgenoemde uitgaven bij de berekening van de behoefte van de vrouw buiten aanmerking moeten worden gelaten nu dit geen structurele uitgaven betreffen. Overigens heeft de vrouw bij de verdeling recht op de helft van de waarde van de woning, zodat eventuele waardevermeerderende investeringen in de woning in de periode 2008/2009 deels aan haar ten goede zullen komen.
Gelet op het bovenstaande strookt de door de vrouw in het geding gebrachte lijst met uitgaven niet met de huishoudelijke uitgaven van partijen tijdens het huwelijk en is deze lijst niet geloofwaardig. Bovendien heeft zij de hierin vermelde uitgaven onvoldoende onderbouwd met onderliggende stukken.
De man heeft gedurende de periode tot eind 2008 een basissalaris genoten van circa € 175.000,- en daarnaast ontving hij een variabele bonus. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat partijen gedurende het huwelijk de kosten van de gezinshuishouding uit het basissalaris van de man hebben voldaan. De man heeft voorts onvoldoende betwist gesteld dat gedurende het huwelijk slechts beperkte bedragen zijn gespaard. Het hof verwerpt dan ook de stelling van de vrouw dat haar behoefte moet worden verhoogd met € 7.000,- per maand, welk bedrag is bestemd om te sparen of vermogen te vormen. Voorts is in dit kader van belang dat de vrouw een aanzienlijk bedrag zal ontvangen uit de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van partijen.
Nu de behoeftelijst van de vrouw niet als uitgangspunt voor de bepaling van haar behoefte kan worden genomen zal het hof het basissalaris van de man na aftrek van de bijtelling wegens het privégebruik van de auto hiervoor hanteren. De behoefte van de vrouw zal worden bepaald op 60% van het hieruit af te leiden netto inkomen, nadat hierop de kosten van de kinderen in mindering zijn gebracht. Dit leidt ertoe dat de behoefte van de vrouw wordt bepaald op € 3.640,- netto per maand, hetgeen correspondeert met een bruto bedrag van € 6.270. Na aftrek van haar salaris resteert een aanvullende behoefte aan een uitkering tot haar levensonderhoud van € 5.230,- bruto per maand van 7 maart 2012 tot 1 september 2012 en van € 4.450,- bruto per maand met ingang van 1 september 2012.
De man heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat wanneer de vrouw zich op enig moment een eigen inkomen verwerft, deze inkomsten van invloed zijn op haar behoefte. Daarop heeft de vrouw gereageerd door het overleggen van de onder 2.3 genoemde arbeidsovereenkomst bij [bedrijf b]. Het hof zal bij het bepalen van haar behoefte rekening houden met de inkomsten die zij aldus verwerft.
4.4. Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de onder 2.2 vermelde feiten. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man zijn woonlasten kan delen omdat hij met zijn partner zou samenwonen. Het hof is van oordeel dat de vrouw deze stelling tegenover de betwisting door de man, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Op grond van de feiten en hiervoor overwogene is de man in staat uit zijn salaris, naast de bijdrage voor de kinderen, een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw van € 3.800,- per maand te voldoen. De vrouw betoogt dat een hogere uitkering dan genoemde € 3.800,- kan worden vastgesteld omdat de man middellijk 70% van de aandelen in [B.V.3] bezit en zich derhalve de door deze onderneming gemaakte winst (deels) kan laten uitkeren, waardoor hij over een hogere draagkracht beschikt. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist en aangevoerd dat hij weliswaar middellijk 70% van de aandelen in de werkmaatschappij bezit maar dat hij slechts voor 50% stemgerechtigd is. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij niet vrij over de winsten van de werkmaatschappij kan beschikken voldoende heeft onderbouwd, terwijl de vrouw deze stelling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het hof is dan ook van oordeel dat bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening kan worden gehouden met dividend dan wel een hoger salaris dat de man zich door [B.V.3] kan laten uitkeren. Dit leidt tot de conclusie dat de man naast de voor de kinderen te betalen bijdrage geen draagkracht heeft om een hogere uitkering tot levensonderhoud van de vrouw dan € 3.800,- te betalen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze betrekking heeft op de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van 7 maart 2012 op € 3.800,- (DRIEDUIZEND EN ACHTHONDERD EURO) per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen Gunst, R.G. Kemmers en C.A. Joustra in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en door de oudste raadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 november 2012.