ECLI:NL:GHAMS:2013:1146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.080.965-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders bij niet-nakoming van leaseovereenkomst

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van een vennootschap, [geïntimeerde] Vastgoed Ontwikkeling Nederland B.V., in het kader van een leaseovereenkomst met Jedi Lease B.V. Jedi heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen tegen [geïntimeerde] zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Jedi niet had aangetoond dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de leaseovereenkomst op 10 oktober 2005 wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat [geïntimeerde] Vastgoed niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Jedi stelde dat [geïntimeerde] als bestuurder een ernstig verwijt kon worden gemaakt, omdat hij de leaseovereenkomst had laten sluiten terwijl de vennootschap in financiële problemen verkeerde.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de leaseovereenkomst op de hoogte was van de slechte financiële situatie van [geïntimeerde] Vastgoed. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en dat hij derhalve aansprakelijk was voor de door Jedi geleden schade. Het hof verwierp de argumenten van [geïntimeerde] dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de financiële situatie van de vennootschap, omdat deze gedurende een periode van 34 maanden aan haar verplichtingen had voldaan. Het hof concludeerde dat de aansprakelijkheid van de bestuurder niet alleen afhankelijk is van de feitelijke nakoming van verplichtingen, maar ook van de kennis van de bestuurder over de financiële situatie van de vennootschap op het moment van het aangaan van de overeenkomst.

De zaak is terugverwezen naar de rol voor het nemen van een akte door Jedi om de hoogte van de schade te onderbouwen, waarbij het hof de mogelijkheid biedt voor [geïntimeerde] om hierop te reageren. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

9 april 2013
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JEDI LEASE B.V.,
gevestigd te Almere,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. J.C. Meijrooste 's-Gravenhage,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. R.A. Feitsmate Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna Jedi en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 10 november 2010 is Jedi in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2010, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 437079/HA ZA 09-2809 gewezen tussen haar als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Bij memorie heeft Jedi drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, haar eis verminderd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar in hoger beroep verminderde vordering zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente indien die kosten niet binnen 14 dagen zijn voldaan.
Bij memorie heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijsstukken overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en Jedi zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente indien die kosten niet binnen 14 dagen zijn voldaan.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Deze feiten, voor zover in hoger beroep van belang en zo nodig aangevuld met feiten die eveneens tussen partijen vast staan, behelzen, kort weergegeven, het navolgende.
i. Jedi (een autoleasebedrijf) heeft op 10 oktober 2005 met [geïntimeerde] Vastgoed Ontwikkeling Nederland B.V. (thans Parck Vastgoed Ontwikkeling Nederland B.V.; hierna te noemen: [geïntimeerde] Vastgoed) een leaseovereenkomst gesloten ter zake de lease van een Audi A8 voor een periode van 60 maanden. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

MANTEL LEASE-OVEREENKOMST
(…)
Ontbinding
Artikel 14
Lessor heeft het recht deze overeenkomst zonder nadere ingebrekestelling te beëindigen en zich weer in het bezit van de auto(‘s) te stellen:
indien lessee enige verplichting van deze overeenkomst niet, niet op tijd of niet ten volle nakomt;
bij (…) aanvraag van een surséance van betaling of faillissement van lessee; (…)
indien lessee een rechtspersoon (…) is, bij ontbinding of liquidatie van lessee;
indien lessee zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van lessor zijn bedrijf geheel of voor een aanmerkelijk deel staakt of vervreemdt (…)
Artikel 15
(…) Ook in het geval de auto(‘s) door lessor teruggehaald is/zijn en weer in zijn bezit is/zijn gebracht, behoudt lessor alle rechten om de ter zake gemaakte kosten, of de uit de verbreking van de overeenkomst geleden schade, op lessee te verhalen. Lessor en lessee komen reeds nu voor alsdan overeen dat, ingeval lessor gebruik maakt van zijn recht tot beëindigen van de overeenkomst ingevolge het bepaalde in artikel 14 (…), de door lessor geleden, op de lessee te verhalen schade zal bedragen;
het totaal van alle overeengekomen, nog niet betaalde huurtermijnen; verminderd met:
de ingevolge artikel 3 verschuldigde rente en kosten;
de ingevolge artikel 4 verschuldigde bedragen;
de kosten, vallende op de terugneming van het gehuurde;
de restwaarde van het gehuurde, zijnde deze gelijk aan de contantprijs op het moment van het sluiten van dit contract minus de bij de afsluiting van het contract vastgestelde waardevermindering, waarop de calculatie van de huurtermijn is gebaseerd;
en verminderd met:
de netto-opbrengst van het gehuurde;
de in de eventueel vervroegd ontvangen termijn begrepen rente;
de eventueel wegens de kortere dan gecontracteerde looptijd niet betaalde, c.q. gerestitueerde verzekeringspremie en motorrijtuigenbelasting;
een eventueel bedrag wegens niet benodigd onderhoud en reparatie van het gehuurde (…)”.
ii. De bedrijfsactiviteiten van [geïntimeerde] Vastgoed zijn per 1 december 2008 beëindigd. De auto is vervolgens op 29 januari 2009 bij Jedi ingeleverd. De leasetermijnen over de maanden december 2008 en januari 2009 zijn niet voldaan. [geïntimeerde] was (indirect) bestuurder van [geïntimeerde] Vastgoed en feitelijk gebruiker van de auto. Jedi heeft de kosten van de voortijdige beëindiging opgesteld en doorberekend aan [geïntimeerde] Vastgoed. De door Jedi daartoe op 9 februari 2009 opgemaakte factuur is niet voldaan. Bij e-mailbericht van 29 mei 2009 heeft [geïntimeerde] aan mr. Meijroos onder meer het volgende bericht:
“(…) Zoals u wellicht hopelijk weet, ben ik al heel lang in onderhandeling met Jedi inzake de beëindiging van het lease contract. (…) Tevens heb ik de heer W. van Essen ook lang geleden medegedeeld dat voorheen [geïntimeerde] Vastgoed, al jaren geen activiteiten- of inkomsten heeft, en zo doende zijn wij in overleg gegaan om een regeling te krijgen om het lease contract te beëindigen, de reden hiervan is dat nu Parc Vastgoed BV onvermogend is, in feite failliet, er zijn nog schulden bij de bank. (…)”.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft Jedi gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [geïntimeerde] te veroordelen om aan Jedi te betalen de factuurbedragen ad totaal € 37.159,67, de buitengerechtelijke kosten ad € 2.565,92 en de wettelijke rente ad € 1.083,74, derhalve in totaal € 40.809,33;
2. [geïntimeerde] te veroordelen om aan Jedi rente te betalen, zijnde de wettelijke rente over € 37.159,67, vanaf 1 augustus 2009 tot aan de dag van de uiteindelijke voldoening, subsidiair vergoeding van de wettelijke rente vanaf 23 juli 2009;
3. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder een bedrag van € 5,65 voor leges bevolkingsregister;
4. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de kosten van het conservatoir beslag, welke kosten door Jedi voorlopig begroot zijn op € 1.776,99;
5. [geïntimeerde] te veroordelen om aan Jedi de wettelijke rente te betalen over de geliquideerde gedingkosten indien en voor zover deze niet binnen 14 dagen na vonniswijzing zijn betaald, tot aan de dag van de uiteindelijke voldoening.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Jedi afgewezen en Jedi veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank overwoog dat bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen is in het algemeen vereist dat de bestuurder een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf geldt in de onder (i) bedoelde gevallen of de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van de verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, en in de onder (ii) bedoelde gevallen of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken vennootschap ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank oordeelt dat Jedi niet heeft gesteld dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst op 10 oktober 2005 wist of behoorde te weten dat [geïntimeerde] Vastgoed niet zou kunnen voldoen aan haar verplichtingen uit de leaseovereenkomst.
De rechtbank begrijpt de stellingen van Jedi aldus dat zij betoogt dat [geïntimeerde] haar bewust en willens en wetens heeft benadeeld door de auto voortijdig in te leveren en de openstaande vordering onbetaald te laten en daarmee een beroep doet op het tweede criterium. De rechtbank stelt vast dat [geïntimeerde] Vastgoed tot december 2008 aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat ook met het e-mailbericht van 29 mei 2009 niet is vast komen te staan dat [geïntimeerde] Vastgoed reeds in de periode vóór januari 2008 geen bedrijfsactiviteiten ontplooide. Niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] Vastgoed eind 2008, begin 2009 nog over de middelen beschikte om aan haar verplichtingen bij beëindiging van de leaseovereenkomst te voldoen. De door Jedi geleden schade is dan ook niet het gevolg van onzorgvuldig handelen van [geïntimeerde] jegens Jedi, immers is niet gesteld of gebleken dat hij betaling door [geïntimeerde] Vastgoed in de weg heeft gestaan, terwijl betaling mogelijk was geweest. De rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan het (strenge) criterium van zodanig handelen of nalaten van de bestuurder van de rechtspersoon dat hem daravan jegens Jedi een zo ernstig verwijt kan worden gemaakt dat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden.
3.3
In haar eerste grief heeft Jedi zich gericht tegen de overweging van de rechtbank dat Jedi met haar stellingen een beroep beoogt te doen op het onder (ii) genoemde criterium. Jedi betoogt dat zij zowel heeft bedoeld zich te baseren op het feit dat [geïntimeerde] als bestuurder en kennis dragend van de zorgelijke situatie bij [geïntimeerde] Vastgoed, deze de leaseovereenkomst nooit had mogen laten sluiten, als ook op het feit dat [geïntimeerde], gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst het verder voldoen door [geïntimeerde] Vastgoed aan die overeenkomst bewust heeft geblokkeerd. Voor zover het hof mocht oordelen dat de eerste grondslag onvoldoende in de gedingstukken in eerste aanleg is verwoord, wenst Jedi de grondslag van haar vordering op dit punt aan te vullen.
3.4
Het hof stelt allereerst vast dat Jedi in het geding in eerste aanleg geen stellingen heeft aangevoerd waaruit met voldoende duidelijkheid kan worden afgeleid dat zij heeft beoogd een beroep te doen op het hierboven onder (i) genoemde criterium. Het staat haar echter vrij die grondslag in hoger beroep alsnog aan te voeren.
3.5
Jedi heeft haar eerste grief gestaafd met een aantal stukken die door [geïntimeerde] in eerste aanleg als productie 2 zijn ingebracht. Zij wijst op de jaarrekening 2004 van [geïntimeerde] Vastgoed waaruit blijkt dat [geïntimeerde] Vastgoed een negatief werkkapitaal heeft, het eigen vermogen negatief is en dat tegenover een bedrag van ruim € 57.000 aan vorderingen een bedrag van € 161.725 aan schulden staat. De jaarrekening 2005 geeft eenzelfde beeld, aldus Jedi. Jedi stelt dat [geïntimeerde], als directeur van [geïntimeerde] Vastgoed, hiervan op de hoogte moet zijn geweest. [geïntimeerde] had volgens Jedi als bestuurder [geïntimeerde] Vastgoed de leaseovereenkomst nooit mogen sluiten, zeker niet als men ziet dat het negatief eigen vermogen van 2005 tot 2006 toeneemt met nagenoeg het bedrag van de leasevergoedingen. In de e-mail van 29 mei 2009 leest Jedi een erkenning zijdens [geïntimeerde] dat de activiteiten van [geïntimeerde] vastgoed al jaren terugliepen.
3.6
[geïntimeerde] heeft zich tegen deze eerste grief verweerd door er op te wijzen dat [geïntimeerde] Vastgoed vanaf het ingaan van de leaseovereenkomst op 10 oktober 2005 tot december 2008, dus ruim 34 maanden lang, haar verplichtingen uit hoofde van de leaseovereenkomst jegens Jedi is nagekomen door de verschuldigde leasetermijnen steeds tijdig en volledig te betalen. Er kan dan geen sprake zijn van een situatie dat de bestuurder “wist, dan wel redelijkerwijs behoorde te weten, dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden”. De wijze waarop [geïntimeerde] Vastgoed aan de middelen kwam om de leasetermijnen te voldoen, is daarbij niet relevant, aldus [geïntimeerde]. De jaarrekeningen 2004 en 2005 acht [geïntimeerde] in het licht van het bovenstaande niet relevant en deze zeggen bovendien niets over bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het opstarten van nieuwe of hervatten van bestaande activiteiten. Indien Jedi zich op het standpunt stelt dat [geïntimeerde], toen hij de leaseovereenkomst met Jedi sloot wist, dan wel redelijkerwijs behoorde te weten, dat [geïntimeerde] Vastgoed vanaf december 2008 niet meer aan haar verplichtingen uit de leaseovereenkomst zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, dan geldt volgens [geïntimeerde] dat in het algemeen niet van een bestuurder kan worden verlangd dat hij bij het aangaan van een overeenkomst zover vooruitkijkt. De tekst van zijn e-mail van 29 mei 2009 beschouwt [geïntimeerde] als wijsheid achteraf, gezien de emotionele situatie waarin hij in die periode verkeerde overdreven en in elk geval niet ziend op het moment waarop [geïntimeerde] Vastgoed de leaseovereenkomst aanging.
3.7
Het hof oordeelt over de eerste grief van Jedi als volgt. Niet in geschil is dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de leaseovereenkomst op 10 oktober 2005 feitelijk bestuurder was van [geïntimeerde] Vastgoed. De stellingen die Jedi heeft ingenomen ten aanzien van de jaarrekeningen 2004 tot en met 2006 van [geïntimeerde] Vastgoed, waaruit volgt dat [geïntimeerde] Vastgoed ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomst er financieel slecht voorstond, zijn door [geïntimeerde] niet bestreden, zodat het hof deze als vaststaand zal aanvaarden. Dat de financiële positie van [geïntimeerde] Vastgoed in de periode nadien is verbeterd, is door [geïntimeerde] niet betoogd. Hij heeft zich op dit punt beperkt tot het noemen van de mogelijkheid dat de financiële positie van [geïntimeerde] Vastgoed na 10 oktober 2005 zou verbeteren, zonder hierbij de stelling in te nemen dat een dergelijke verbetering daadwerkelijk is ingetreden of zelfs maar dat er concreet zicht op zo’n verbetering bestond.
3.8
Het hof is met Jedi van oordeel dat onder deze omstandigheden – de slechte financiële situatie van [geïntimeerde] Vastgoed zonder concreet vooruitzicht zonder verbetering - zich een situatie voordoet waarin [geïntimeerde] bij het namens [geïntimeerde] Vastgoed aangaan van de leaseovereenkomst wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de daaruit ontstane schade. Hieraan doet niet af dat de leasetermijnen feitelijk zijn voldaan gedurende een periode van 34 maanden. [geïntimeerde] heeft de stelling van Jedi dat in de periode dat de leasetermijnen door [geïntimeerde] Vastgoed zelf werden voldaan, het negatief eigen vermogen van de vennootschap opliep met een bedrag van nagenoeg dat van de leasetermijnen, niet bestreden. [geïntimeerde] heeft zelf aangevoerd dat nadien een van zijn andere vennootschappen de verplichtingen bestaande uit betaling van de leasetermijnen een tijd heeft overgenomen in de vorm van een constructie ter zake van een reiskostenvergoeding. Deze vaststaande feiten bevestigen veeleer de zwakke financiële positie van [geïntimeerde] Vastgoed en dragen daarmee bij tot de conclusie dat het risico dat [geïntimeerde] Vastgoed op een gegeven moment niet aan haar verplichtingen uit de door haar aangegane leaseovereenkomst zou voldoen, voor rekening van [geïntimeerde] dient te komen. Het feit dat de andere vennootschappen gedurende enige tijd de leasetermijnen hebben voldaan zou alleen dan in de weg kunnen staan aan de conclusie dat [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomst heeft moeten begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade, indien toen een voldoende waarborg bestond dat die andere vennootschappen dat gedurende de geplande looptijd van de overeenkomst ook zouden (kunnen) blijven doen. Dat die waarborg bestond is echter gesteld noch gebleken.
3.9
Het hof concludeert dat de eerste grief van Jedi slaagt en dat [geïntimeerde] derhalve aansprakelijk is voor de door Jedi geleden schade. De tweede grief, die betrekking heeft op de door de rechtbank wel beoordeelde maar afgewezen grondslag van de vordering van Jedi, behoeft gelet hierop geen bespreking.
3.1
Omtrent de hoogte van de door Jedi geleden schade overweegt het hof als volgt. Partijen zijn in de leaseovereenkomst overeengekomen de schade in een geval als het onderhavige vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van de mantel leaseovereenkomst. In haar memorie van grieven heeft Jedi haar eis verminderd in de zin dat zij heeft berekend dat de restwaarde van de Audi A8 bij reguliere beëindiging van het leasecontract op 11 oktober 2010 € 38.765,60 zou geweest en de vordering daarom met € 4,40 wordt verminderd. Tevens heeft zij de bij de inleidende dagvaarding berekende opbrengst van de Audi A8 bijgesteld naar € 46.040,75 en dientengevolge haar vordering op dit punt verminderd met € 1.041,15. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de door Jedi berekende schade onvoldoende is onderbouwd. Het debat over de hoogte van de schade is nog niet tot volle wasdom gekomen; bij haar conclusie van antwoord in het incident heeft Jedi toegezegd desgewenst nog een nadere toelichting op de schadeberekening te zullen verstrekken. In dit verband verdient opmerking dat in het door Jedi aan het hof overgelegde dossier de bijlage bij productie 7 bij de inleidende dagvaarding, waarin de door Jedi gemaakte berekening is neergelegd, ontbreekt. Het hof stelt Jedi in de gelegenheid bij akte alsnog aan de hand van die bijlage de hoogte van haar vordering met inzichtelijke berekeningen te adstrueren, zoveel mogelijk voorzien van bewijsmiddelen. Zij dient daarbij in te gaan op hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg over de schade reeds heeft opgemerkt. [geïntimeerde] zal bij antwoordakte mogen reageren.
3.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 7 mei 2013 voor het nemen van een akte door Jedi met het hiervoor onder 3.10 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, D.J. Oranje en H.O. Kerkmeester en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 9 april 2013.