ECLI:NL:GHAMS:2013:1151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.111.302-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een huurder voor schade door niet-retourneren van containers na faillissement

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkstelling van de bestuurders van een huurder van containers, naar aanleiding van een beding in de algemene voorwaarden van de verhuurder. De verhuurder, [appellante], had met de failliete vennootschap [X] verschillende huurovereenkomsten gesloten voor cc-containers. Na het faillissement van [X] op 27 januari 2011, heeft [appellante] de bestuurders van [X], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], aangesproken op basis van artikel 10 van de algemene voorwaarden, dat hen aansprakelijk stelt voor schade als gevolg van het niet retourneren van de containers. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet aan deze bepaling zijn gebonden, omdat [geïntimeerde 1] de huurovereenkomsten enkel namens de vennootschap heeft ondertekend en niet ook namens zichzelf. Het hof volgt de stelling van [appellante] niet dat de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn, omdat er geen bewijs is dat [geïntimeerde 1] ook namens zichzelf heeft getekend. De grief van [appellante] wordt verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen. [appellante] wordt in de kosten van het hoger beroep verwezen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.111.302/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam, sector kanton: CV 11-30891
arrest van de meervoudige handelskamer van 9 april 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te[plaats],
APPELLANTE,
advocaat:
mr. M.C. Schepelte Den Haag,
tegen:
1.[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde 2],
gevestigd te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat:
mr. K.M. Sixmate Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna respectievelijk [appellante], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.
1.2
[appellante] is bij dagvaardingen van 22 juni 2012 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2012, in deze zaak onder rolnummer CV 11-30891 gewezen tussen haar als eiseres en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden.
1.3
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven;
  • memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest op de stukken gevraagd.
1.4
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof:
  • [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk veroordeelt om aan [appellante] te betalen de vervangende waarde van de ontbrekende containers en toebehoren in totaal voor een bedrag van € 165.326,-, te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 10 februari 2011, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
  • [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [appellante] van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 24.789,90, althans gebaseerd op het
rapport voorwerk II ter hoogte van € 2.500,00, althans een bedrag door het hof in goede justitie vast te stellen;
met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van beide instanties, inclusief nakosten.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van [appellante] in de kosten van (naar het hof verstaat) het hoger beroep.

2.Feiten

Geen geschil bestaat omtrent de juistheid van de door de kantonrechter in het vonnis onder het hoofd ‘Feiten’ vermelde feiten, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellante] legt zich toe op de aan- en verkoop, huur en verhuur alsmede de exploitatie van onder meer cc-containers.
(ii) [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] waren beide statutair bestuurders van de besloten vennootschap
[X](hierna: [X]). [geïntimeerde 1] is tevens enig statutair bestuurder van [geïntimeerde 2].
(iii) [X] hield zich bezig met import en export van, alsmede de groothandel in, bloemen, planten en bloembollen; voorts kweekte zij bloemen en planten. [X] is op 27 januari 2011 in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Amsterdam.
(iv) [appellante] heeft met [X] verschillende huurovereenkomsten gesloten inzake cc-containers en toebehoren. Onderdeel van deze huurovereenkomsten zijn de Algemene Voorwaarden van [appellante].
( v) [X] was op datum faillissement geen huurpenningen aan [appellante] verschuldigd. Wel
waren op die datum door [appellante] nog 1.572 containers (onderstellen, inclusief vier losse staanders per kar), twee losse staanders en 6.142 platen van [appellante] krachtens huurovereenkomsten aan [X] ter beschikking gesteld.
(vi) Namens de curator in het faillissement van [X] heeft de advocaat mr. De Lange per e-mail van 10 februari 2010 het volgende bericht gestuurd aan de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde 1] c.s.,[Y]:
"Ten aanzien van de CC karren kan ik u berichten dat [X] een gering aantal CC
karren - veel minder dan de door uw cliënte geclaimde 1572 stuks - in haar bezit heeft.
Door oneigenlijke vermenging wordt de boedel van [X] geacht rechthebbende te
zijn op deze CC karren. Betrokken partijen hebben tot op heden geen goederenrechtelijke rechten op (een deel van de) bij [X] aanwezige karren kunnen aantonen. (...)"
(vii) Artikel 10 van de algemene voorwaarden van [appellante] luidt als volgt:
"10.1. Voor het geval de opdrachtgever -rechtspersoon in staat van faillissement wordt
verklaard, dan wel aan deze rechtspersoon surséance van betaling wordt verleend,
houdt [appellante] de bestuurder dan wel bestuurders van deze vennootschap
aansprakelijk voor de restantvordering welke [appellante] op deze opdrachtgever- rechtspersoon houdt, als gevolg van voornoemd faillissement c.q. surséance van betaling.
10.2.
In geval de opdrachtgever door het faillissement niet het (volledig aantal)
containers aan [appellante] retourneert, houdt [appellante] de bestuurder dan wel het bestuur
van deze vennootschap aansprakelijk voor de door haar hierdoor geleden schade,
bestaande uit de vervangende waarde van deze containers."
3.2.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter:
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk veroordeelt om aan [appellante] te betalen de vervangende waarde van de ontbrekende containers en toebehoren in totaal voor een bedrag van € 165.326,-, te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 10 februari 2011, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [appellante] van de
buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 28.571,70, althans gebaseerd op het
rapport voorwerk II ter hoogte van € 2.500,00, althans een bedrag door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3.3.
Tegen deze beslissing en de grond waarop zij berust komt [appellante] op met één grief, bestaande uit verschillende klachten.
3.4
Aan (de verschillende onderdelen van) haar grief legt [appellante] de stelling ten grondslag dat [geïntimeerde 1], die bestuurder was van [X], de huurovereenkomsten heeft ondertekend. Nu, aldus [appellante], van die door [geïntimeerde 1] ondertekende huurovereenkomsten ook deel uitmaakten de bijbehorende algemene voorwaarden, zijn, naast [X], tevens [geïntimeerde 1] zelf en [geïntimeerde 2] gebonden aan artikel 10 van die algemene voorwaarden, omdat daarin is bepaald dat het bestuur van [X] persoonlijk jegens [appellante] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het niet retourneren van het volledige aantal verhuurde containers.
3.5
Het hof volgt [appellante] hierin niet. Weliswaar is artikel 10 van de algemene voorwaarden duidelijk, zoals [appellante] heeft betoogd, in die zin dat als (ook) de bestuurders van [X] zelfstandig aan deze bepaling zijn gebonden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] jegens [appellante] aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van het niet retourneren van het volledige aantal verhuurde containers, maar voorwaarde voor gebondenheid van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan deze bepaling is dat [geïntimeerde 1] deze ook namens zichzelf en namens [geïntimeerde 2], dus niet alleen als directeur namens [X], heeft aanvaard. Daarbij tekent het hof aan dat artikel 10 van de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomsten tussen [appellante] en [X], in de door [appellante] gestelde relatie tussen haar en [geïntimeerde 1]/[geïntimeerde 2] niet geldt als een algemene voorwaarde bij een overeenkomst, maar als (het enige beding van) de overeenkomst zelf, voor de aanvaarding waarvan door [geïntimeerde 1]/[geïntimeerde 2] persoonlijk is vereist – anders dan geldt voor de aanvaarding van het bepaalde in algemene voorwaarden - dat [geïntimeerde 1]/ [geïntimeerde 2] deze bepaling willens en wetens heeft aanvaard, zoals in het algemeen geldt voor de totstandkoming van een overeenkomst. [geïntimeerde 1] heeft betwist dat hij de huurovereenkomsten anders dan alleen als bestuurder van, en dus anders dan alleen namens [X], heeft ondertekend, en (dus) dat hij ook namens zichzelf enige bepaling (van de algemene voorwaarden) heeft aanvaard. Deze betwisting komt het hof alleszins aannemelijk voor, nu niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde 1] erop is gewezen dat in de algemene voorwaarden een bepaling is opgenomen met de strekking om [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als bestuurders ook zelf te binden en daarmee op hen een potentieel aanzienlijke aansprakelijkheid te laden. Tegenover deze betwisting heeft [appellante] geen bewijs aangeboden van haar stelling dat [geïntimeerde 1] ook namens zichzelf en [geïntimeerde 2] heeft getekend, noch feiten of omstandigheden gesteld waaruit anderszins persoonlijke gebondenheid van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan het bepaalde in artikel 10 van de algemene voorwaarden volgt.
3.6
De in de grief geweven stellingen van [appellante] in verband met bestuurdersaansprakelijkheid zijn onvoldoende onderbouwd voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde 1].
3.7
Ten slotte biedt ook de verwijzing door [appellante] naar e-mails van [geïntimeerde 1] geen grondslag voor persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde 1]. In deze correspondentie heeft [geïntimeerde 1] weliswaar bericht dat de containers zullen worden teruggegeven, hetgeen de curator vervolgens niet heeft gedaan, maar [appellante] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld voor de conclusie dat [geïntimeerde 1] van het niet retourneren van de containers een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt of dat dat bericht van [geïntimeerde 1] meebrengt dat hij persoonlijk aan artikel 10 van de algemene voorwaarden is gebonden.
3.8
De grief bestrijdt niet de beslissing van de kantonrechter om de vordering jegens [geïntimeerde 2] af te wijzen, zodat de grief [appellante] ook in dit opzicht niet kan baten.
3.9
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grief geen succes heeft. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [appellante] de kosten van het hoger beroep dragen.
4.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gevallen, op € 4.836,- aan verschotten en € 2.632,- voor salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, C.A. Joustra en D.J. Oranje en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 9 april 2013.