ECLI:NL:GHAMS:2013:1344

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.112.491
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de KG vordering tot weer ingebruikgeven van woning aan eigenaar met volmacht aan broer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Doornbos, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 juni 2012, waarin zijn vorderingen tot het weer ter beschikking stellen van zijn woning en het terugbrengen van zijn inboedel door zijn broer, de geïntimeerde, zijn afgewezen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A. Smeekes, heeft de vorderingen van de appellant bestreden en verzocht het vonnis te bekrachtigen.

De appellant was sinds 1996 eigenaar van de woning aan de Waterkeringweg 109 te Amsterdam, maar heeft in 2001 zijn partner uitgekocht en werd hij de enige eigenaar. De geïntimeerde heeft zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de hypothecaire lening op de woning en kreeg een onherroepelijke volmacht van de appellant om in bepaalde situaties over de woning te beschikken. De appellant heeft de woning verhuurd aan studenten en heeft zijn broer gemachtigd om de huurpenningen te gebruiken voor het voldoen van zijn woonlasten. De geïntimeerde heeft de woning tijdelijk verhuurd en heeft de inboedel van de appellant verwijderd.

Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet in staat is om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen en dat de geïntimeerde gerechtigd was om de volmacht in te roepen. De grieven van de appellant zijn ongegrond verklaard, en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De appellant is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, omdat het geschil een zakelijk karakter heeft en niet voortkomt uit familieverhoudingen. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team II
zaaknummer gerechtshof: : 200.112.491/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank: : 516845 / KG ZA 12-646
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 april 2013
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E. Doornbos te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Smeekes te Tilburg.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna omwille van de duidelijkheid [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1.1
[appellant] is bij dagvaarding van 25 juli 2012 in hoger beroep gekomen van het kortgedingvonnis met opgemeld zaak-/rolnummer van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2012, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het vonnis).
1.2
[appellant] heeft bij memorie drie grieven geformuleerd en bescheiden in het geding gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis zal vernietigen en, alsnog zijn vorderingen integraal zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
1.3
Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord en bescheiden in het geding gebracht, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de proces- en nakosten.
1.4
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 maart 2013 doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
1.5
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
(i) [appellant] was sedert 1996 samen met zijn toenmalige partner eigenaar van het appartementsrecht Waterkeringweg 109 te Amsterdam (hierna: de woning). In 2001 heeft [appellant] zijn partner uitgekocht en werd hij enig eigenaar van de woning. [geïntimeerde], een broer van [appellant], heeft zich toen tegenover de Postbank hoofdelijk naast [appellant] aansprakelijk gesteld voor de op de woning rustende hypothecaire lening. [appellant] heeft [geïntimeerde] daartegenover een onherroepelijke volmacht verleend om, onder meer in geval [appellant] financiële verplichtingen aangaat die zijn terugbetalingcapaciteit te boven gaan en/of achterstallig blijft met de betaling van zijn woon- en hypotheeklasten, daden van eigendom of beschikking te verrichten ten aanzien van de woning (hierna: de volmacht).
(ii) Op 8 november 2006 heeft mr. A.E. Blom, notaris te Amsterdam, verklaard dat de volmacht op grond van de twee hierboven genoemde omstandigheden in werking is getreden.
(iii) [appellant] heeft in januari 2011 in verband met zijn verblijf in Brazilië, de woning verhuurd aan een viertal studenten. [geïntimeerde] heeft na [appellant]’s terugkeer vanaf november 2011 de huurpenningen ontvangen en aangewend om woonlasten van [appellant] te voldoen. Voorts heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst met de studenten in januari 2012 beëindigd. Aansluitend heeft hij de woning voor € 900,-- per maand tijdelijk verhuurd aan een drietal anderen. [geïntimeerde] heeft [appellant] meegedeeld dat hij de woning wil gaan verkopen omdat [appellant] bij herhaling schulden laat ontstaan en de bank niet bereid is hem ([geïntimeerde]) uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan.
(iv) De inboedel van [appellant] is door [geïntimeerde] uit de woning verwijderd en elders opgeslagen.
2.3
[appellant] vordert in deze zaak veroordeling van [geïntimeerde] om (a) hem de woning zonder huurders ter beschikking te stellen en (b) zijn inboedel weer in de woning te brengen, een en ander met bepaling van dwangsommen.
De voorzieningenrechter heeft die vorderingen afgewezen, omdat –kort en zakelijk weergegeven- aannemelijk is dat [appellant] schulden heeft laten ontstaan en dat hij de financiële draagkracht mist om aan zijn verplichtingen met betrekking tot de woning te voldoen. De voorzieningenrechter acht de wijze waarop [geïntimeerde] de volmacht thans uitoefent daarom gerechtvaardigd.
2.4
Grief 1heeft [appellant] ter zitting ingetrokken, zodat deze buiten bespreking kan blijven.
2.5
Met
grief 2betoogt [appellant] dat er geen situatie is ontstaan waarin het [geïntimeerde] vrij stond de volmacht in te roepen.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] slechts over een klein maandinkomen beschikt (€ 828,-- netto) dat nauwelijks toereikend is om zijn vaste (woon)lasten te voldoen. Van enig vrij te besteden inkomen is dan vrijwel geen sprake meer. In dat licht is verklaarbaar dat [appellant] telkenmale schulden heeft laten ontstaan die, onder meer door aanwending van een erfdeel, moesten worden afgelost, en dat hij ook thans weer diverse schulden heeft. Indien [appellant] de woning weer betrekt, zullen er ongetwijfeld verdere schulden ontstaan. [geïntimeerde] is weliswaar alleen hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld van [appellant] aan de Postbank, maar de dreiging van beslaglegging door andere schuldeisers brengt mee dat [geïntimeerde] in geval van executie van de woning het risico loopt ook dan in zijn vermogen te worden aangesproken. Derhalve is inderdaad de situatie ontstaan dat [geïntimeerde] gerechtigd is van de volmacht gebruik te maken. De tweede grief stuit daar op af.
2.6
Grief 3houdt in dat de schulden van [appellant] slechts marginaal zijn. [geïntimeerde] heeft in zijn reactie op deze grief een uitvoerig overzicht gegeven van de schuldenpositie van [appellant] en deze nog nader onderbouwd met de ter gelegenheid van het pleidooi overgelegde producties. Daaruit blijkt dat het inderdaad niet gaat om slechts marginale schulden. Het betreft vorderingen van de Belastingdienst van de gemeente Amsterdam, van de Vereniging van Eigenaars van het flatgebouw waarin de woning is gelegen en van een aantal incassobureaus. De derde grief is dus feitelijk onjuist.
2.7
De slotsom is dat de grieven vruchteloos zijn opgeworpen. [geïntimeerde] heeft de volmacht terecht ingeroepen en is niet gehouden om de woning ter vrije beschikking van [appellant] te stellen. [appellant] heeft niet gegriefd van het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij (bij deze stand van zaken) geen belang heeft bij zijn vordering de inboedel weer in de woning te brengen. Het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding, omdat het geschil een zakelijk karakter heeft en niet voortspruit uit familieverhoudingen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 291,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploit ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. C. Uriot en mr. M.E. van Rossum, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 april 2013.