ECLI:NL:GHAMS:2013:1358

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.094.097-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgplicht bank in vermogensadviesrelatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingediend op 29 augustus 2011, waarbij [appellant] de bank, ABN AMRO BANK N.V., beschuldigt van tekortkomingen in de zorgplicht met betrekking tot een vermogensadviesrelatie. De rechtbank had op 1 juni 2011 een vonnis gewezen waarin de vorderingen van [appellant] werden afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] verzocht om vernietiging van dit vonnis en toewijzing van zijn gewijzigde vorderingen, inclusief een beslissing over de proceskosten en rente.

Tijdens de procedure heeft het hof besloten om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel van deze comparitie is om inlichtingen te verkrijgen, een minnelijke regeling te beproeven en het verdere verloop van het hoger beroep te bespreken. Het hof heeft specifieke vragen geformuleerd over de zorgplicht van ABN AMRO, met betrekking tot de risicoprofielen van de belegger en de ingevulde vragenlijsten. Er wordt ook aandacht besteed aan de noodzaak voor beide partijen om zich voor te bereiden op de comparitie en om de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken.

De comparitie is gepland op 28 mei 2013, waarbij [appellant] en een vertegenwoordiger van ABN AMRO, die bevoegd is om een schikking te treffen, aanwezig moeten zijn. Het hof heeft verder bepaald dat de advocaten ervoor moeten zorgen dat hun cliënten goed voorbereid zijn en dat eventuele nieuwe producties tijdig worden ingediend. Het arrest is gewezen door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 23 april 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.094.097/01
zaaknummer rechtbank: 465106 / HA ZA 10-2364
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2013
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
advocaat: mr. J.M. Wagenaar te Enschede,
tegen:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ABN Amro genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2011, gewezen tussen [appellant] als eiser en ABN Amro als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn in hoger beroep deels gewijzigde vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met rente.
ABN Amro heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
beslissing over de proceskosten, met nakosten en uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2. Beoordeling

2.1
Het hof ziet aanleiding een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het verkrijgen van inlichtingen, het beproeven van een minnelijke regeling en/of het bespreken van het verdere verloop van het hoger beroep.
2.2
Het hof wenst in deze zaak tijdens de comparitie in ieder geval nader voorgelicht te worden over de volgende onderwerpen:
  • Als productie 13 bij de inleidende dagvaarding is een kopie overgelegd van het aanvraagformulier “ABN AMRO LevensloopPlan” en de “Overeenkomst effectendienstverlening”. Het laatstgenoemde stuk bevat onderaan de laatste pagina alleen tekst onder het kopje “
  • [appellant] heeft de vragenlijst van ABN Amro (productie 12 bij de inleidende dagvaarding) aldus ingevuld dat op vraag 12 (“Bent u bereid dusdanig risicovol te beleggen dat u meer dan uw inleg kwijt kunt raken”) “Nee” is geantwoord, en bij “Ik wil beleggen in opties” “Ja” is aangekruist. In het formulier wordt de cliënt erop gewezen dat het beleggen in opties risicovol kan zijn en dat “(...) u bij het schrijven van opties meer dan uw inleg kunt verliezen”. De antwoorden op de genoemde vragen zijn voorshands qua risicoprofiel niet met elkaar te verenigen. Hoe heeft ABN Amro wat dit betreft invulling gegeven aan de op haar rustende zorgplicht?
2.3
Partijen dienen de mogelijkheden van een minnelijke regeling van tevoren (bij voorkeur in onderling overleg) te onderzoeken en zich cijfermatig daarop voor te bereiden om daarover ter zitting voorbereid te kunnen spreken.
2.4
De wederzijdse advocaten dienen er zorg voor te dragen dat [appellant] bij de comparitie in persoon aanwezig is en dat ABN Amro zich laat vertegenwoordigen door één of meer personen die zijn gemachtigd het woord te voeren en een regeling te treffen en die voorts, voor zover mogelijk, van de zaak op de hoogte zijn.
2.5
De partij die bij gelegenheid van de comparitie nog producties in het geding wenst te brengen, dient te handelen conform het bepaalde onder 2.17 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. De comparitie zal meervoudig worden gehouden, zodat eventuele stukken in viervoud aan het hof dienen te worden toegezonden.
2.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
bepaalt dat [appellant] in persoon en ABN Amro door iemand die van de zaak op de hoogte, tot het geven van inlichtingen in staat en bevoegd is tot het aangaan van een schikking (door schriftelijke machtiging of anderszins) tezamen met hun advocaten voor het hof zullen verschijnen op dinsdag 28 mei 2013 te 13.30 uur. De zitting zal worden gehouden in het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] dient na te gaan of partijen en hun advocaten op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval zou zijn – uiterlijk twee weken na de datum van dit arrest schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden mei tot en met augustus 2013 aan het hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, J.W. Hoekzema en M.B. Werkhoven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2013.