In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingediend op 29 augustus 2011, waarbij [appellant] de bank, ABN AMRO BANK N.V., beschuldigt van tekortkomingen in de zorgplicht met betrekking tot een vermogensadviesrelatie. De rechtbank had op 1 juni 2011 een vonnis gewezen waarin de vorderingen van [appellant] werden afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] verzocht om vernietiging van dit vonnis en toewijzing van zijn gewijzigde vorderingen, inclusief een beslissing over de proceskosten en rente.
Tijdens de procedure heeft het hof besloten om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel van deze comparitie is om inlichtingen te verkrijgen, een minnelijke regeling te beproeven en het verdere verloop van het hoger beroep te bespreken. Het hof heeft specifieke vragen geformuleerd over de zorgplicht van ABN AMRO, met betrekking tot de risicoprofielen van de belegger en de ingevulde vragenlijsten. Er wordt ook aandacht besteed aan de noodzaak voor beide partijen om zich voor te bereiden op de comparitie en om de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken.
De comparitie is gepland op 28 mei 2013, waarbij [appellant] en een vertegenwoordiger van ABN AMRO, die bevoegd is om een schikking te treffen, aanwezig moeten zijn. Het hof heeft verder bepaald dat de advocaten ervoor moeten zorgen dat hun cliënten goed voorbereid zijn en dat eventuele nieuwe producties tijdig worden ingediend. Het arrest is gewezen door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 23 april 2013.