ECLI:NL:GHAMS:2013:1405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.102.586-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens onzorgvuldig handelen bij testament en nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klaagster tegen de notaris. Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, die op 6 april 1998 is overleden. De klacht betreft met name het feit dat de notaris het testament van erflater, dat op 23 augustus 1994 was verleden, heeft uitgevoerd terwijl er twijfels bestonden over de wilsbekwaamheid van erflater. Klaagster stelt dat de notaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geestelijke toestand van erflater, die op het moment van het opmaken van het testament al 82 jaar oud was en niet meer in staat om zelfstandig zijn administratie te voeren. De notaris heeft de uitbetaling van de nalatenschap aan de erfgenamen voortgezet, ondanks dat er een procedure aanhangig was in Zwitserland die de geldigheid van het testament betwistte. Het hof oordeelt dat de notaris onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht en het belang van klaagster ernstig heeft veronachtzaamd. De notaris had op basis van een brief van een Zwitserse advocaat, waarin werd gewezen op de wilsbekwaamheid van erflater, nader onderzoek moeten doen. Het hof vernietigt de eerdere beslissing van de kamer van toezicht en legt de maatregel van berisping op aan de notaris. De klacht van klaagster wordt deels gegrond verklaard, terwijl andere onderdelen ongegrond worden verklaard. Het hof benadrukt dat de notaris in zijn hoedanigheid als notaris de rechtszekerheid in het rechtsverkeer moet bevorderen en dat hij niet zonder meer had mogen overgaan tot uitbetaling van de nalatenschap zonder nader onderzoek.

Uitspraak

beslissing
________________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht
zaaknummer: 200.102.586/01 NOT
zaaknummer kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam: 12/11
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 februari 2013
inzake:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
gemachtigde:
mr. P.J. Hentenaar-Polderman,advocate te Utrecht,
t e g e n
[de notaris],
notaris te [vestigingsplaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde:
mr. A.R. Metselaar, advocaat te Amsterdam.
1. 1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 23 februari 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, verder de kamer, van 26 januari 2012, waarbij de kamer de klacht van klaagster tegen de geïntimeerde, verder de notaris, ten dele niet-ontvankelijk (klacht onder 1), ten dele ongegrond (klacht onder 3) en ten dele gegrond (klacht onder 2) heeft verklaard onder oplegging van de maatregel van waarschuwing.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 3 april 2012 een verweerschrift - met bijlage - ter griffie van het hof ingekomen. In dat verweerschrift heeft de notaris zijnerzijds ook bezwaren tegen de beslissing van de kamer aangevoerd.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2012. Klaagster en de notaris zijn verschenen, klaagster bijgestaan door mr. A.E. van Solinge, advocaat te Utrecht, en de notaris door zijn genoemde gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, mrs. Van Solinge en Metselaar aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
2. 2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. 3.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. 4.
Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij bij de totstandkoming van het op 23 augustus 1994 verleden testament van [erflater] (geboren op 16 mei 1912 te [woonplaats] en overleden in [land] op 6 april 1998) - nader te noemen: erflater - en bij het afwikkelen van diens nalatenschap niet heeft gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt.
4.2. De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:
1. De notaris heeft het testament verleden terwijl erflater wilsonbekwaam was. Het behoort tot de notariële zorgplicht om na te gaan of een testateur in staat is zijn wil te bepalen. Dit heeft de notaris onvoldoende gedaan. De volgende indicatoren hadden voor de notaris aanleiding moeten zijn nader onderzoek naar de wilsbekwaamheid van erflater te doen. Erflater was 82 jaar oud en niet meer in staat zijn eigen administratie te doen. De families [R.] en [T.] deden de administratie. Erflater was in 1994 al zo verward dat hij niet in staat was om zelfstandig een afspraak bij de notaris te maken. Bovendien vormde het testament van 1994 een trendbreuk met de voorgaande in 1992 en 1993 verleden (aanvullende) testamenten, waarin klaagster naast de familie [T.] als erfgename voor de helft van de nalatenschap was benoemd en waarin een legaat was gemaakt aan mevrouw [R.], die erflater in zijn laatste levensjaren feitelijk heeft verzorgd. Zowel klaagster als [R.] komen in het onderhavige testament niet meer als erfgename en als legataris voor. Hoewel het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid (hierna: het Stappenplan) van de KNB eerst in 2006 is ingevoerd, hadden genoemde feiten voor de notaris aanleiding moeten zijn nader onderzoek in te stellen naar de wilsbekwaamheid van erflater.
2. De notaris heeft uitvoering gegeven aan het testament van erflater en dienovereenkomstig diens nalatenschap afgewikkeld ondanks het feit dat hij wist dat belanghebbenden de wilsbekwaamheid van erflater in twijfel trokken. Bij brief van 16 november 1998 heeft de Zwitserse advocaat van [R.], mr. [naam], de in het onderhavige testament benoemde executeur van de nalatenschap en kantoorgenoot van de notaris, over deze kwestie aangeschreven. Vervolgens is op 2 februari 1999 een rappel gestuurd. Op beide brieven heeft de notaris, die door mr. [naam] was gevolmachtigd om de nalatenschap van erflater feitelijk af te wikkelen en zich ook feitelijk met de afwikkeling bezig hield, niet gereageerd. Uit de door de notaris inmiddels verstrekte stukken blijkt dat de eerste betalingen van onder de notaris berustende gelden van de nalatenschap van erflater aan de familie [T.] op 8 december 1998, derhalve na ontvangst van de brief van 16 november 1998, hebben plaatsgevonden. Ook na het aanhangig maken van een procedure in Zwitserland op 15 september 1999 strekkende tot vernietiging van het onderhavige testament is de notaris doorgegaan met uitkeringen aan (adviseurs van) de familie [T.] en aan zich zelf zonder dat hij daarvan aan klaagster melding heeft gemaakt.
3. Ondanks het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2010, waarbij de vonnissen van het kantongerecht te Vaud van 15 december 2005 en van de federale rechtbank te Lausanne van 27 juli 2007 (waarbij het testament van erflater van 23 augustus 1994 is vernietigd respectievelijk het vernietigingsvonnis is bekrachtigd) zijn erkend, weigert de notaris klaagster inzage te geven in de omvang van de nalatenschap. Op grond van artikel 1:148 BW dient de notaris alle bescheiden over te leggen aan de hand waarvan de omvang van het vermogen van erflater kan worden bepaald.
5. 5.
Het standpunt van de notaris
De notaris heeft de stellingen van klaagster betwist en zich als volgt verweerd.
5.1. Artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt dat gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris kennis heeft genomen een klacht kan indienen. Klaagster heeft in juli 1999, althans in mei 2000 kennis genomen van de inhoud van het testament, dat immers onderdeel uitmaakt van de processtukken van de mede namens haar in Zwitserland gevoerde procedure. Op 10 augustus 2011 heeft klaagster een klacht ingediend. De termijn van drie jaren was toen verlopen. Klaagster is derhalve niet ontvankelijk in het klachtonderdeel zoals hiervoor in 4.2. onder 1. weergegeven. Voor de notaris was er voorts geen aanleiding nader onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van erflater in augustus 1994. Erflater had zelf het initiatief voor de testamentswijziging genomen en heeft in eigen handschrift wijzigingen in het eerder opgemaakt testament aangebracht. Erflater kon uitstekend de gevolgen van zijn keuzen overzien. Voorts waren de wijzigingen - mede gelet op de door erflater geschetste redenen daarvan - niet zodanig dat de notaris op die grond had behoren te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflater. Voorafgaand aan het passeren van het testament heeft de notaris zich een goed beeld van de geestelijke toestand van erflater kunnen vormen. Het feit dat de Zwitserse rechter daar anders over heeft geoordeeld, doet aan de zorgvuldigheid van de notaris niet af.
5.2. Door de brief van 16 november 1998 van de Zwitserse advocaat van [R.] stond onvoldoende vast dat het testament ongeldig zou worden verklaard. Hetzelfde heeft te gelden voor de brief van 26 mei 2000 van de advocaat van klaagster aan de heer [T.], van welke brief de notaris op 29 mei 2010 een kopie van [T.] heeft ontvangen. Een enkele dreiging met een procedure tot nietigverklaring van een testament leidt er in de regel niet toe dat de notaris de afwikkeling van een nalatenschap dient te staken. Na de brief van 16 november 1998 en het rappel van 2 februari 1999 is jarenlang geen actie ondernomen. Tot het moment dat de notaris bekend werd met de Zwitserse procedure, zijnde medio 2000, was er voor de notaris geen vermoeden dat de rechtsgeldigheid van het testament zou worden aangevochten, laat staan met succes. Gelet op dit laatste mocht de notaris betalingen ten laste van onder hem rustende gelden van de nalatenschap verrichten aan (adviseurs van) de familie [T.] en aan zijn eigen kantoor. De notaris had ook te maken met de belangen van de erfgenamen bij verdeling. De notaris was in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van de executeur derhalve gerechtigd de nalatenschap af te wikkelen en te verdelen. Van onzorgvuldig handelen is dan ook geen sprake geweest.
5.3. De notaris heeft klaagster meermalen bericht dat hij geen inzage kon geven in de stukken betreffende de nalatenschap zolang in het door de familie [T.] ingestelde hoger beroep tegen genoemd vonnis van de rechtbank te Rotterdam geen eindarrest was gewezen en niet onherroepelijk vast stond dat klaagster als erfgenaam van erflater moest worden beschouwd. Niettemin heeft de notaris klaagster bij brief van 6 oktober 2010 enige informatie toegestuurd. Na het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 23 augustus 2011 is de notaris direct overgegaan tot afgifte van de financiële stukken betreffende de nalatenschap aan klaagster.
6. 6.
De beoordeling
6.1. Het hof behandelt - gelet op het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna - de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang. Daarbij worden alleen in beschouwing genomen klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Voor zover het beroepschrift van klaagster klachten bevat die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht, kan het hof daarvan geen kennis nemen. Klaagster kan derhalve niet in haar nieuwe klacht worden ontvangen.
6.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klaagster in het eerste onderdeel van haar klacht overweegt het hof het volgende. Op grond van artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is, is, anders dan klaagster heeft betoogd, derhalve niet van belang. In de onderhavige zaak is voor de vraag of klaagster ontvankelijk is dus niet van belang op welk tijdstip het klaagster bekend was dat het litigieuze testament nietig was, maar op welk tijdstip zij bekend was met de inhoud van het door erflater op 23 augustus 1994 gemaakte testament. Dat was (op zijn laatst) op 14 juni 2000, op welke datum klaagster zich als procespartij voegde in de door [R.] aanhangig gemaakte procedure in Zwitserland. Het testament maakte onderdeel uit van de processtukken in die procedure. Klaagster heeft de onderhavige klacht niet binnen 3 jaar na die datum ingediend. Overigens ook als klaagster gevolgd zou worden in haar stelling dat uitgegaan moet worden van de datum dat het testament nietig werd verklaard, zou zij de onderhavige klacht niet tijdig hebben ingediend. Klaagster zou in dat geval op zijn laatst door het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak van de federale rechtbank te Lausanne op 2 juli 2007, waarbij het testament definitief nietig is verklaard klachtgerechtigde zijn geworden. Dit betekent dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar eerste klachtonderdeel, nu de klacht op 11 augustus 2011 en daarmee na de klachttermijn van drie jaar is ingediend bij de kamer, zoals de kamer ook heeft overwogen.
6.3. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel wordt het volgende overwogen. De brief van 16 november 1998 was afkomstig van een Zwitserse advocaat en had een serieuze inhoud. Niet alleen werd daarin het stellige voornemen van de familie [R.] om een rechtsvordering tot nietigverklaring van het testament van 1994 in te stellen aan de orde gesteld omdat erflater ten tijde van het opmaken van het testament niet meer in staat zou zijn geweest zijn wil te bepalen, maar ook werden in die brief twee verklaringen van artsen geciteerd, waarin wordt gesteld dat de geestelijke vermogens van erflater vanaf 1992 progressief verslechterden. Het hof is van oordeel dat de notaris op grond van die inhoud niet zonder meer aan de brief van 16 november 1998 voorbij had mogen gaan en nader onderzoek naar een en ander had moeten instellen. Dat de notaris dat heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. Het hof acht dit ook niet aannemelijk nu de notaris zowel op deze brief als op het rappel niet heeft gereageerd. Voorts had de notaris na bekendheid met het aanhangig maken van de procedure in Zwitserland, naar eigen zeggen medio 2000, rekening dienen te houden met de mogelijkheid dat het testament vernietigd zou worden en niet tot verdere afwikkeling (verdeling) van de nalatenschap conform het laatste testament mogen overgaan. De enkele omstandigheid dat de notaris ervan overtuigd was dat erflater wilsbekwaam was ten tijde van het passeren van het testament, maakt dit niet anders. Het is immers de taak van de notaris om in de uitoefening van zijn functie de rechtszekerheid in het rechtsverkeer te bevorderen. Op grond van het voorgaande acht het hof het onjuist dat de notaris na ontvangst van de brief van 16 november 1998 zonder enig nader onderzoek en zonder enige terughoudendheid tot uitbetaling van de gelden uit de nalatenschap is overgegaan aan (adviseurs van) de familie [T.] en aan zijn eigen kantoor. Hiermee heeft de notaris onvoldoende zorgvuldigheid betracht en het belang van klaagster ernstig veronachtzaamd. Dit geldt temeer nu de notaris ook na het aanhangig maken van de procedure in Zwitserland gewoon is doorgegaan met het uitbetalen van de nalatenschapsgelden. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.
6.4. Voor wat betreft het derde klachtonderdeel is het hof met de kamer van oordeel dat het de notaris niet vrij stond om klaagster inzage het dossier te geven zolang in rechte niet vast stond dat klaagster tot de nalatenschap van erflater is. Het hof acht het daarom niet klachtwaardig dat de notaris heeft gewacht met het geven van inzage in de stukken totdat het vonnis van de rechtbank in Rotterdam van 8 september 2010, waarbij de vonnissen van de federale rechtbank te Lausanne van 2 juli 2007 en het kantongerecht te Vaud van 15 december 2005 zijn erkend, onherroepelijk was geworden. Dit leidt ertoe dat de kamer dit klachtonderdeel terecht ongegrond heeft verklaard.
6.5. Het hof is voorts van oordeel dat de door de kamer opgelegde maatregel van waarschuwing niet volstaat en zal de bestreden beslissing in zoverre vernietigen. Aangezien de notaris niet heeft gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt en daardoor de belangen van klaagster in ernstige mate heeft veronachtzaamd, acht hof daarom de maatregel van berisping passend en geboden.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. 7.
De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt aan de notaris de maatregel van berisping op;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en A.H.N. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 februari 2013 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam
Reg.nr. 12/11
Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:
[klaagster]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen klaagster,
- tegen -
[de notaris]
notaris te [vestigingsplaats]
hierna te noemen de notaris.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
 het klaagschrift met bijlagen van 10 augustus 2011,
 het verweerschrift met bijlagen van 1 september 2011,
 een aanvullend schrijven van de advocaat van klaagster met bijlagen van 29 november 2011, en
 de pleitnota van de advocaat van klaagster, overgelegd ter zitting.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 8 december 2011. Daarbij zijn zowel klaagster, bijgestaan door advocaat mr. P.J. Hentenaar-Polderman, als de notaris, bijgestaan door advocaat mr. A.R. Metselaar, verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht en de advocaat van de notaris heeft een pleitnotitie overgelegd.

2.De feiten

De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:
2.1
Op 6 april 1998 is [erflater] overleden (hierna: erflater).
2.2
Op 23 augustus 1994 heeft erflater voor de laatste maal zijn testament gewijzigd ten overstaan van de notaris. Hierbij zijn mevrouw [naam], de heer [naam], de heer [naam] en de heer[naam] benoemt als erfgenaam, elk voor een/vierde gedeelte van de nalatenschap.
2.3
Het voorlaatste testament van erflater dateert van 6 juli 1993, waarin een wijziging/aanvulling is gegeven op het testament van 27 augustus 1992. In het testament van 27 augustus 1992 zijn tot erfgenamen benoemd [klaagster], mevrouw [naam] samen met de heer [naam], de heer [naam] en de heer[naam], elk voor een/achtste gedeelte van de nalatenschap.
2.4
Bij vonnis van 15 december 2005 heeft de kantonrechter te Vaud het testament van 23 augustus 1994 vernietigd. Bij vonnis van 2 juli 2007 heeft de federale rechtbank van Lausanne het vonnis van de kantonrechter te Vaud bekrachtigd.
2.5
Op 8 september 2010 heeft de rechtbank te Rotterdam het vonnis van de federale rechtbank te Lausanne van 2 juli 2007 erkend. Op 23 augustus 2011 heeft het Gerechtshof te ’s-Gravenhage het vonnis van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd.

3.De klacht

Klaagster verwijt de notaris dat deze onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht valt uiteen in drie onderdelen, namelijk het niet door de notaris mogen verlijden van het testament, het uitbetalen volgens een vernietigd testament en het niet geven van inzage in het dossier.
3.1
De notaris heeft het testament van 23 augustus 1994 verleden zonder onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van erflater, hetgeen wel behoort tot de notariële zorgplicht van de notaris. Hoewel het stappenplan van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie voor wat betreft het vaststellen van de wilsbekwaamheid pas in 2002 is ingevoerd, diende de notaris wel op bepaalde indicatoren te letten om de wilsbekwaamheid van erflater te kunnen vaststellen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Daarnaast speelt dat het testament een trendbreuk vormde met eerdere testamenten en dat de familie [T.] rond dit testament een belangrijke rol vervulde, door erflater naar de notaris te brengen, als postadres te fungeren en door de rekening te betalen.
Klaagster heeft de klacht pas in augustus 2011 ingediend, omdat zij er eerder vanuit ging dat wanneer de rechtbank uitspraak zou doen en het testament zou vernietigen, er dan uitgekeerd zou worden volgens het voorgaande testament.
Na het vonnis van de rechtbank van 8 september 2010 wilde klaagster de zaak zo spoedig mogelijk afwikkelen. De notaris bleef er echter bij dat hij geen inschattingsfout heeft gemaakt bij het verlijden van het testament en dat het testament rechtsgeldig was. De notaris had naar het oordeel van klaagster echter in ieder geval vanaf 8 september 2010 zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van het voorlaatste testament.
3.2
Na het overlijden van erflater en nadat klaagster bekend is geworden met het testament heeft zij een advocaat in de arm genomen om te proberen via een minnelijke regeling tot een oplossing te komen. Op 16 november 1998 is door de advocaat van de heer en mevrouw [R.] in Zwitserland een brief gestuurd aan de notaris, welke brief onbeantwoord is gebleven. Ook op het rappel van 2 februari 1999 is niet gereageerd. Overigens wist de notaris van de procedure, omdat hij in 2000 de nota’s van de advocaat in Zwitserland heeft betaald. Ook heeft hij zijn eigen kosten in verband met deze procedure uit de boedel betaald. Desondanks heeft de notaris de boedel niet bevroren, maar is hij doorgegaan met de afwikkeling van de nalatenschap conform het laatste, inmiddels onherroepelijk vernietigde, testament.
3.3
Het lijkt alsof het overzicht van de nalatenschap niet compleet is. Uit het kadaster blijkt dat er diverse leningen zijn gesloten tussen erflater en de familie [T.], welke niet terugkomen op het overzicht van de notaris. De notaris weigert, ondanks het vonnis van de rechtbank van 8 september 2010, om alle stukken over te leggen. Inmiddels heeft klaagster wel de meeste stukken van het dossier ontvangen, maar nog niet alles. Dit deel van de klacht zal dan ook nog niet worden ingetrokken.

4.Standpunt van de notaris

4.1
De notaris brengt naar voren dat erflater sinds 1969 tot aan zijn overlijden cliënt is geweest van het notariskantoor. Erflater is in 1990, 1992, 1993 en voor de laatste keer in 1994 op het kantoor geweest om zijn testament te wijzigen. De gebruikelijke gang van zaken was dat erflater vanuit [land] contact opnam met de notaris, waarbij hij de gewenste wijzigingen doorgaf. De notaris stelde vervolgens een concept-testament op en zond dit aan erflater op het adres van de familie [T.], waar erflater verbleef als hij in Nederland was. Erflater kwam dan zelfstandig naar de notaris om het concept-testament te bespreken en vervolgens te laten vastleggen. Bij het testament van 23 augustus 1994 was de gang van zaken eender, behalve dat klager niet zelfstandig naar het notariskantoor kwam, maar werd gebracht door de heer [naam], die tijdens de bespreking en het passeren in de wachtkamer verbleef. Voor de notaris was er echter geen enkele reden om eraan te twijfelen dat erflater niet compos mentis was of anderszins niet in staat was zijn wil te bepalen.
Klaagster heeft in juli 1999 of in ieder geval in mei 2000 kennis genomen van de inhoud van het testament en pas op 10 augustus 2011 heeft klaagster een klacht ingediend. Klaagster is dan ook te laat met het indienen van de klacht.
4.2
Erflater is op 6 april 1998 overleden en notaris [naam] is benoemd tot executeur. De notaris heeft vervolgens als gevolmachtigde van notaris [naam] opgetreden om de nalatenschap, voor zover deze zag op de Nederlandse bestanddelen, af te wikkelen. Eind 1998/begin 1999, in2000, in 2001 en 2002 hebben er uitkeringen plaatsgevonden aan de erfgenamen.
Op 18 november 1998 heeft de notaris een schrijven ontvangen van de Zwitserse advocaat van de heer en mevrouw [R.] dat eventueel een procedure zou worden gestart tot nietigverklaring van het testament. Hierna heeft de notaris niets meer vernomen van een eventuele procedure. Op 29 mei 2000 ontving de notaris een schrijven dat in Zwitserland een procedure zou worden gestart.
De notaris betwist dat naar aanleiding van de brief van 18 november 1998 voldoende vast stond dat het testament ongeldig zou worden verklaard en hij derhalve geen uitkeringen zou mogen doen. In mei 2000 was eveneens nog geen sprake van een aanhangig gemaakte procedure.
4.3
De advocaat van klaagster heeft de notaris benaderd met het verzoek tot afwikkeling van het voorlaatste testament van erflater over te gaan. Nu echter niet zeker was dat de uitspraak van de rechtbank Lausanne van 2 juli 2008 in Nederland ten uitvoer kon worden gelegd kon de notaris hier nog geen uitvoering aan geven en kon hij klaagster ook geen inzage geven in de stukken. Hierbij is echter geen sprake van onwil van de zijde van de notaris.
Het Gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft het vonnis van de rechtbank te Rotterdam bekrachtigd en klaagster is bij brief van 26 augustus 2011 bericht dat zij inzage zal krijgen in het dossier. Inmiddels zijn de stukken haar ook toegezonden.

5.De beoordeling

5.1
Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
5.2
Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel, het niet mogen verlijden van het testament, overweegt de Kamer als volgt.
Ingevolge artikel 99, lid 12 van de Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
De Kamer overweegt dat klaagster in 2000 kennis had van het testament, maar desondanks gewacht heeft met het indienen van een klacht tot na de uitspraak van de rechtbank. De Kamer is dan ook van oordeel dat klaagster te laat is geweest met het indienen van haar klacht en dat dit voor rekening en risico van klaagster komt. Het beklag zal voor zover het ziet op dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.3
Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel, het overgaan tot uitkering op grond van een vernietigd testament, overweegt de Kamer als volgt.
Ingevolge artikel 99, lid 12 van de Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
Nu klaagster pas in 2010 kennis heeft genomen van het feit dat de notaris tot uitbetaling van de nalatenschap is overgegaan, is klaagster tijdig met het indienen van de klacht ingevolge artikel 99, lid 12 van de Wna voor zover de klacht ziet op dit onderdeel, en derhalve ontvankelijk.
De Kamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel inhoudelijk als volgt.
Bij brief van 16 november 1998 is de notaris op de hoogte gesteld van het feit dat mogelijk een procedure werd gestart, althans dat partijen - waaronder in ieder geval de heer en mevrouw [R.] - om tafel zouden gaan zitten om zo tot een minnelijke oplossing te komen. De Kamer is van oordeel dat deze brief ten aanzien van een eventuele procedure onvoldoende concreet is om aan te nemen dat de notaris op basis daarvan de uitbetalingen had moeten staken.
Dit ligt echter anders toen medio 2000 bleek dat er daadwerkelijk een procedure aanhangig was gemaakt, zoals ook is kenbaar gemaakt in de brief van 26 mei 2000 aan dhr. [naam] en waarbij de dagvaarding in concept wordt toegezonden. Van deze brief heeft de notaris een afschrift ontvangen. De Kamer is van oordeel dat de notaris in ieder geval vanaf het moment van ontvangst van die brief niet meer tot uitbetaling had mogen overgaan.
Gelet op het vorenstaande is de Kamer van oordeel dat de notaris na medio 2000 ten onrechte is doorgegaan met het uitbetalen van de tegoeden en de Kamer zal dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond verklaren. Nu echter niet is gebleken dat de notaris eerder een maatregel opgelegd heeft gekregen naar aanleiding van een soortgelijke klacht, is de Kamer van oordeel dat het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden is.
5.4
Voor wat betreft het derde klachtonderdeel, het niet geven van inzage in het dossier, overweegt de Kamer als volgt.
De Kamer overweegt dat de notaris heeft gewacht tot de uitspraak naar Nederlands recht onherroepelijk was, voordat hij klaagster inzage heeft gegeven in de stukken. Nu tevens is gebleken dat de stukken inmiddels aan klaagster zijn toegezonden, hoewel volgens klaagster nog niet alle stukken zijn ontvangen, acht de Kamer de handelwijze van de notaris niet klachtwaardig. Het stond de notaris immers niet vrij om klaagster inzage in het dossier te geven, nu zij geen partij was in deze. Daarbij heeft de notaris toegezegd dat, voor zover nog niet alle stukken zijn toegezonden, hij deze alsnog zal toezenden. De Kamer zal het beklag voor zover het op dit onderdeel betrekking heeft ongegrond verklaren.

6.De beslissing

De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam,
verklaartklachtonderdeel 4.1 niet-ontvankelijk;
verklaartklachtonderdeel 4.2 gegrond met oplegging van een maatregel van waarschuwing;
verklaartklachtonderdeel 4.3 ongegrond.
bepaaltdat de opgelegde maatregel, nadat tegen onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat, ten uitvoer zal worden gelegd op een nader te bepalen vergadering van de Kamer, waartoe de notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen door de secretaris;
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. van Lieshout, C.H. Kemp-Randewijk, F. Hoppel, J.P. van Loon en W.H.J. de Jong, in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris, E.J. van Beuzekom.
Uitgesproken ter openbare vergadering op 26 januari 2012.
De plaatsvervangend secretaris, De plaatsvervangend voorzitter,
E.J. van Beuzekom mr. S.M. van Lieshout
Deze beslissing is verzonden op:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.