2.2Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
( i) [appellant] en[X] -die tot 2009 een affectieve relatie hadden- zijn gezamenlijk eigenaar van de bedrijfsruimte gelegen aan de[adres] (hierna: de bedrijfsruimte).
(ii) [appellant] en [X] hebben de bedrijfsruimte met ingang 1 maart 2007 verhuurd aan [geïntimeerde]. De aanvangshuurprijs bedroeg € 20.000,-- per jaar. De huurovereenkomst is aangegaan voor drie jaar, te verlengen met een periode van twee jaar en daarna steeds met perioden van vijf jaar. Opzegging van de huurovereenkomst diende te geschieden tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van tenminste één jaar.
(iii) Bij brief van 13 mei 2011 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] meegedeeld:
“(…) Op 29 april jongstleden heeft u mij telefonisch kenbaar gemaakt dat u een ander pand wil betrekken en de huidige huur te willen opzeggen. Vandaag 13 mei heeft u mij aangegeven dat u naar alle waarschijnlijkheid per 1 november a.s. een nieuw pand gaat betrekken. U heeft dan nog twee maanden nodig voor diverse werkzaamheden en wilt aansluitend het huidige gehuurde pand verlaten. Graag verneem ik schriftelijk van u per welke datum u het pand wilt verlaten. (…)”
(iv) De advocaat van [appellant], mr. Verhoeven, heeft bij brief 28 juni 2011 het volgende aan [geïntimeerde] bericht:
“(…) [[appellant]] vertelde mij dat u hem op 29 april 2011 telefonisch kenbaar gemaakt heeft, de huur van [de bedrijfsruimte] te willen beëindigen. U hebt tot op heden nog niet concreet aangegeven per welke datum u het pand (bezem)schoon wenst op te leveren. Graag verneem ik omgaand van u wanneer dit het geval zal zijn. (…) Indien u alsnog de huur van [de bedrijfsruimte] wenst voort te zetten, laat ik u hierbij weten dat cliënt de huur marktconform zal aanpassen tot een bedrag van € 31.000,-- per jaar. (…)”
( v) [geïntimeerde] heeft bij brief van 7 juli 2011 de huur van de bedrijfsruimte opgezegd met ingang van 1 januari 2012.
(vi) Een medewerker van Achmea Rechtsbijstand heeft namens [geïntimeerde] bij brief van 29 juli 2011 het volgende aan mr. Verhoeven geschreven:
“(…) Ten aanzien van de inhoud van uw brief van 28 juni 2011 kan ik kort zijn. Bij brief van 7 juli 2011 heeft [[geïntimeerde]] de huurovereenkomst opgezegd tegen 1 januari 2012. De andere verhuurder, (…) [X] is al akkoord met deze opzegging. Graag ontvang ik van u een bevestiging dat de huurovereenkomst per 1 januari 2012 eindigt. (…)”
(vii) [appellant] heeft [geïntimeerde] bij brief van 24 oktober 2011 laten weten niet akkoord te gaan met de opzegging, omdat de opzeggingstermijn van artikel 3.3. van de huurovereenkomst niet in acht is genomen.
(viii) [X] heeft op 20 mei 2011 conservatoir beslag onder [geïntimeerde] doen leggen ten laste van [appellant], en op 13 maart en 21 mei 2012 executoriaal beslag. [geïntimeerde] heeft op grond van die beslagen betalingen aan de beslagleggend deurwaarder gedaan.
(ix) [geïntimeerde] heeft de bedrijfsruimte in december 2011 ontruimd en zijn bedrijf elders gevestigd.
( x) Op 12 juli 2012 heeft in de bedrijfsruimte brand gewoed.