In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot terugbetaling van geleende bedragen. De appellant, die als kok voor de geïntimeerde heeft gewerkt, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin de vordering van de geïntimeerde tot terugbetaling van € 4.928,50 was toegewezen. De appellant had vier geldleningen van in totaal € 4.750,= aan de geïntimeerde geleend, welke leningen in een schriftelijke overeenkomst waren vastgelegd. De appellant betwistte de vordering en stelde dat de bedragen die hij had ontvangen, tegenprestaties voor arbeid waren.
De kantonrechter had overwogen dat de bewijslast voor de echtheid van de handtekening van de appellant onder de overeenkomst bij de geïntimeerde lag. Het hof oordeelde dat de appellant de stellingen van de geïntimeerde onvoldoende had betwist. De appellant had geen concrete bewijsstukken of verklaringen overgelegd die zijn verweer onderbouwden. Het hof concludeerde dat de appellant de geleende bedragen verschuldigd was aan de geïntimeerde en dat de grieven van de appellant niet tot vernietiging van het vonnis konden leiden.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten werden begroot op € 291,= aan verschotten en € 632,= aan salaris advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering in civiele zaken, vooral bij betwisting van de echtheid van overeenkomsten en handtekeningen.