ECLI:NL:GHAMS:2013:1682

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.107.884-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid opdrachtgever voor fouten aannemer bij funderingswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het geschil betreft de aansprakelijkheid van [geïntimeerden] voor schade aan een pand, die zou zijn ontstaan door funderingswerkzaamheden uitgevoerd door de aannemer [Z]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de opdrachtgever niet aansprakelijk was voor eventuele fouten van de aannemer.

De feiten zijn als volgt: [appellant] is mede-eigenaar van een appartementsrecht en heeft schade geconstateerd aan een nabijgelegen pand. Hij heeft [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld, omdat zij volgens hem niet adequaat hebben gereageerd op waarschuwingen over mogelijke schade. [geïntimeerden] hebben echter betwist dat zij verantwoordelijk zijn voor de schade, aangezien zij geen opdracht hebben gegeven aan de aannemer en niet konden voorzien dat de aannemer fouten zou maken.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat [geïntimeerden] aan [Z] opdracht hebben gegeven voor de werkzaamheden. Bovendien was er geen reden voor [geïntimeerden] om aan te nemen dat [Z] niet deskundig zou zijn. Het hof concludeert dat [geïntimeerden] niet aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan, omdat zij niet in de positie waren om de aannemer te instrueren of te waarschuwen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerden].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.107.884/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 434543 / HA ZA 09-2433
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juni 2013
inzake
[appellant],
wonend te[woonplaats],
appellant,
advocaat:
mr. J.C. Heuvingte Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat:
mr. R.A. Veldmante Amsterdam
en

2.[geïntimeerde sub 2],

wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr
. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden], respectievelijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, van 22 februari 2012.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met producties;
  • memories van antwoord
Bij rolbeslissing van 15 januari 2013 is de procedure in hoger beroep tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Z] Hei- en Funderingstechniek B.V. (verder [Z]) ambtshalve doorgehaald in verband met het faillissement van deze geïntimeerde.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de oorspronkelijke vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van zijn stellingen.

2.Feiten

2.1.
De vaststelling van de feiten in het bestreden vonnis is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2.2.
Voor zover in hoger beroep van belang staat vast dat [appellant] samen met [X] eigenaar is van de appartementsrechten met betrekking tot de eerste, tweede en derde verdieping van het pand gelegen aan de [adres] te Amsterdam. [Y] is eigenaar van het appartementsrecht met betrekking tot de begane grond van dat pand. [appellant] is gerechtigd namens de overige appartementseigenaren alsmede de VvE in dit geding op te treden.
2.3.
[geïntimeerde sub 1] is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres]. [geïntimeerde sub 2] is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres].
2.4.
De gemeente Amsterdam heeft de fundering van het pand aan de [adres] in oktober 2005 gewaardeerd met de kwaliteitsklasse III.
2.5.
Op 24 oktober 2005 is bij werkzaamheden in het pand op nummer 36 een deel van de constructieve vloer verwijderd. Daardoor is de gevel van het naburige pand op nummer 38 gaan hellen. De gebruikers van het pand op nummer 40 mochten enkele uren dat pand niet meer betreden.
2.6.
[Z] heeft vanaf augustus 2007 de funderingen in de panden op nummers 36 en 38 vervangen.
2.7.
Vanaf (in ieder geval) augustus 2008 heeft [appellant] schade aan het pand op nummer 40 geconstateerd.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft, naast [Z], ook [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld voor schade aan het pand op nummer 40. [appellant] grondt de aansprakelijkheid van [geïntimeerden] erop dat zij meerdere malen zijn gewaarschuwd en uitgenodigd om met [appellant] in overleg te treden over de werkzaamheden en zij meteen na hervatting van de werkzaamheden aan de panden op nummers 36 en 38 (wederom) zijn aangeschreven, zijn gewaarschuwd voor eventuele schade en hun is verzocht in overleg te treden. Hun wordt verder verweten dat zij gedurende de twee jaar dat de werkzaamheden aan de panden op nummers 36 en 38 hebben stilgelegen, geen gedegen plan hebben gemaakt of onderzoek hebben verricht om schade aan belendende panden te voorkomen (memorie van grieven onder 70). Voorts treft [geïntimeerden] het verwijt dat zij [Z] hadden moeten wijzen op de mogelijkheid van schade, dan wel hadden moeten voorschrijven dat laatstgenoemde als deskundige partij de noodzakelijke maatregelen moest treffen om schade te voorkomen; te meer nu [geïntimeerden] kennis droegen van de aan het pand nummer 38 toegebrachte schade, door het slopen van een constructieve vloer in het pand nummer 36 in 2005 en de daaruit voortvloeiende risico’s voor het pand op nummer 40 (memorie van grieven onder 72).
3.2
Het hof stelt voorop dat is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerden] aan [Z] opdracht hebben gegeven tot het uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van een door hen gedreven onderneming. Evenmin is gemotiveerd gesteld of gebleken dat voor [geïntimeerden] aanleiding bestond te veronderstellen dat [Z] de opgedragen werkzaamheden niet zou (kunnen) uitvoeren overeenkomstig hetgeen van een redelijk handelend en redelijk deskundig aannemer in de gegeven omstandigheden verwacht mag worden. Anders dan [appellant] stelt zijn [geïntimeerden] onder die omstandigheden niet aansprakelijk voor mogelijke fouten die [Z] bij het uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden zou hebben gemaakt, waardoor schade aan het pand nummer 40 zou zijn opgetreden. Dat wordt niet anders doordat zij kennis droegen van problemen die waren ontstaan bij de werkzaamheden aan pand nummer 36 in 2005. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] aan [Z] informatie hebben onthouden omtrent mogelijke problemen die deze als voldoende deskundig aannemer niet zelf kon voorzien. [geïntimeerden] waren, als niet-bedrijfsmatige opdrachtgevers aan een gespecialiseerd aannemer, niet gehouden om met [appellant] in overleg te treden over de door hun voorgenomen werkzaamheden anders dan dat zij deze zouden melden, hetgeen kennelijk is gebeurd, nog afgezien van het feit dat niet duidelijk is hoe dat overleg de gestelde schade had kunnen voorkomen. Zij waren ook niet gehouden zelf een gedegen plan te maken of, kennelijk los van de opdracht aan [Z], onderzoek te (doen) verrichten om schade aan belendende panden te voorkomen. Zij waren, gelet op de deskundigheid van [Z], evenmin gehouden deze instructies te geven of te waarschuwen.
3.3.
Op het voorgaande stuit de vordering van [appellant] af. Bij bespreking van de grieven heeft hij geen belang meer. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
3.4.
Het hof zal het vonnis bekrachtigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] de proceskosten in hoger beroep van [geïntimeerden] moeten vergoeden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Van ’t Pad Bosch in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] begroot op € 291,00 aan verschotten en € 2.632,00 voor salaris en aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] begroot op € 1.513,00 aan verschotten en € 2.632,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, W.J. Noordhuizen en J. H. Huijzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.