In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor vrijstelling van belasting bij invoer van een personenauto, die deel uitmaakte van de verhuisboedel van de belanghebbende. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane Schiphol Cargo had de aanvraag op 30 augustus 2011 afgewezen, waarna de rechtbank Haarlem in een eerdere uitspraak de afwijzing had vernietigd en de inspecteur had opgedragen de vrijstelling te verlenen. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende, die van 1 maart 2008 tot 1 oktober 2011 in Qatar werkte, zijn normale verblijfplaats niet naar Qatar had overgebracht, zoals hij stelde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de belanghebbende zijn normale verblijfplaats in Qatar had, maar het Hof kwam tot de conclusie dat het zwaartepunt van de persoonlijke bindingen van de belanghebbende in Nederland lag. De echtgenote van de belanghebbende woonde in Nederland en de belanghebbende had regelmatig contact met zijn gezin in Nederland, terwijl zijn bindingen in Qatar voornamelijk sociaal van aard waren.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De beslissing van het Hof houdt in dat de aanvraag voor vrijstelling van belasting bij invoer van de personenauto terecht was afgewezen, omdat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de vrijstelling. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de normale verblijfplaats in relatie tot de persoonlijke en beroepsmatige bindingen van de betrokkenen.