In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een notaris tegen een andere notaris. De klacht richtte zich tegen de notaris die als (plaatsvervangend) ringvoorzitter optrad in een declaratiegeschil tussen het echtpaar [J.] en klager, de appellant. Klager stelde dat de notaris zich ten onrechte had ingelaten met het geschil, gezien zijn relatie met het echtpaar [B.], die cliënten van hem waren en ook beroepsmatig cliënten naar zijn kantoor verwezen. Klager betoogde dat de notaris hierdoor de schijn van partijdigheid had gewekt en dat hij zich had moeten terugtrekken als beslisser in het geschil. Het hof oordeelde dat de notaris inderdaad een zodanige band had met de betrokken partijen dat hij zich had moeten verschonen. Het hof verklaarde de klacht gegrond en legde de notaris een maatregel van waarschuwing op. De beslissing van de kamer van toezicht, die de klacht eerder ongegrond had verklaard, werd vernietigd. Het hof benadrukte dat de notaris, ondanks zijn verweer dat hij geen andere belangen had laten prevaleren, niet had voldaan aan de vereisten van onpartijdigheid die van een notaris verwacht worden. De uitspraak onderstreept het belang van onafhankelijkheid en onpartijdigheid in de notariële praktijk.