ECLI:NL:GHAMS:2013:1910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
200 104 825-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens schijn van partijdigheid in declaratiegeschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een notaris tegen een andere notaris. De klacht richtte zich tegen de notaris die als (plaatsvervangend) ringvoorzitter optrad in een declaratiegeschil tussen het echtpaar [J.] en klager, de appellant. Klager stelde dat de notaris zich ten onrechte had ingelaten met het geschil, gezien zijn relatie met het echtpaar [B.], die cliënten van hem waren en ook beroepsmatig cliënten naar zijn kantoor verwezen. Klager betoogde dat de notaris hierdoor de schijn van partijdigheid had gewekt en dat hij zich had moeten terugtrekken als beslisser in het geschil. Het hof oordeelde dat de notaris inderdaad een zodanige band had met de betrokken partijen dat hij zich had moeten verschonen. Het hof verklaarde de klacht gegrond en legde de notaris een maatregel van waarschuwing op. De beslissing van de kamer van toezicht, die de klacht eerder ongegrond had verklaard, werd vernietigd. Het hof benadrukte dat de notaris, ondanks zijn verweer dat hij geen andere belangen had laten prevaleren, niet had voldaan aan de vereisten van onpartijdigheid die van een notaris verwacht worden. De uitspraak onderstreept het belang van onafhankelijkheid en onpartijdigheid in de notariële praktijk.

Uitspraak

beslissing
_________________________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.104.825/01 NOT
registratienummer kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden: 13-2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 9 juli 2013
inzake:
[notaris 1],
notaris te [vestigingsplaats],
APPELLANT,
t e g e n
[notaris 2],
notaris te [vestigingsplaats],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 4 april 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder de kamer, van 5 maart 2012, waarbij de kamer de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder (ook) de notaris, ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Op 18 april 2012 is van de zijde van klager een aanvulling op het beroepschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van de zijde van de notaris is op 10 mei 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 april 2013. Klager alsmede de notaris vergezeld van mr. W.J. Geselschap, werkzaam bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) te ‘s-Gravenhage, zijn verschenen. Klager en de notaris hebben het woord gevoerd; de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klager

4.1.
Klager verwijt de notaris dat hij zich – in zijn hoedanigheid van (plaatsvervangend) voorzitter van het Bestuur van de Ring [provincie] van de KNB – ten onrechte heeft ingelaten met het declaratiegeschil tussen het echtpaar [J.] enerzijds en klager anderzijds, zulks gezien zijn relatie met het echtpaar [B.] en dat hij als (plaatsvervangend) ringvoorzitter tot tweemaal toe een beslissing op het desbetreffende declaratiegeschil heeft genomen. Daartoe heeft klager aangevoerd dat de heer en mevrouw[B.] namens het echtpaar[J.] in het declaratiegeschil zijn opgetreden, dat mevrouw [B.] de zuster van mevrouw [J.] is en dat de heer en mevrouw[B.] naast dat zij zelf cliënten van de notaris zijn ook in het kader van hun beroepsuitoefening hun cliënten naar hem verwijzen. Hierdoor is volgens klager op zijn minst de schijn van partijdigheid gewekt, zodat de notaris in het declaratiegeschil niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijke rechter in de zin van artikel 6 EVRM.
4.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft klager er voorts bezwaar tegen gemaakt dat de notaris in hoger beroep (wederom) wordt vertegenwoordigd door de KNB, in de persoon van mr. Geselschap.

5.Het standpunt van de notaris

De verweren van de notaris komen in het navolgende, voor zover nodig, aan de orde.

6.De beoordeling

6.1.
Op het hiervoor onder 4.2. weergegeven bezwaar van klager is door het hof ter zitting reeds beslist. Het hof heeft geoordeeld dat de KNB, in de persoon van mr. Geselschap, in deze niet als gemachtigde kan worden aanvaard en heeft daartoe het volgende overwogen. In dit geding wordt erover geklaagd dat de notaris zich niet heeft teruggetrokken als beslisser in een declaratiegeschil. Het declaratiegeschil zelf is niet aan de orde. De klacht richt zich dan ook niet tegen de (plaatsvervangend) ringvoorzitter die als functionaris van de KNB op dat geschil heeft beslist, maar tegen [notaris 2] als notaris. In zoverre is het onderhavige geschil geen schil waarbij de KNB belang heeft. Om die reden heeft het hof het mr. Geselschap voornoemd, als vertegenwoordiger van de KNB, niet toegestaan om in hoger beroep als gemachtigde van de notaris op te treden. Desgevraagd heeft de notaris ervoor gekozen om de behandeling van de zaak zonder gemachtigde voort te zetten.
6.2.1.
Ten aanzien van de klacht, zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven, overweegt het hof als volgt. Als onweersproken staat vast dat het echtpaar [J.] zich in het declaratiegeschil heeft laten bijstaan door de heer [B.] - hij voerde namens hen het woord tijdens de hoorzitting van 8 november 2010 - en door mevrouw[B.], de zuster van mevrouw [J.]. Eveneens staat vast dat de heer en mevrouw [B.] niet alleen zelf cliënten van (het kantoor van) de notaris zijn, maar ook een langdurige zakelijke relatie met hem hebben in die zin dat zij beroepsmatig cliënten naar zijn kantoor verwijzen. Het hof is van oordeel dat hieruit volgt dat de notaris een zodanige band had met degenen die zich namens klagers wederpartij in het declaratiegeschil hadden gemengd, dat de notaris daarin aanleiding had moeten zien om zich als beslisser in dat geschil te verschonen. Door dit niet te doen heeft de notaris naar ’s hofs oordeel de schijn van partijdigheid gewekt.
6.2.2.
De notaris heeft ten verwere aangevoerd dat het inherent is aan het systeem waarbij de ringvoorzitter uitspraak in de eigen ring doet, dat de ringvoorzitter geconfronteerd kan worden met gemachtigden in een declaratiegeschil die tevens verwijzer of cliënt van zijn kantoor zijn en dat noch het draaiboek van de KNB voor ringvoorzitters noch de Wet op het notarisambt voor deze situatie een regeling geven. Naar het oordeel van het hof ontslaan deze omstandigheden de notaris, die als beslisser in een declaratiegeschil optreedt, niet van de plicht om bij ieder geschil de afweging te maken of hij voldoende onpartijdig is en om, bij gebreke van die onpartijdigheid, zich terug te trekken. Voorts heeft de notaris betoogd dat het geschil tussen klager en het echtpaar [J.] een lopende zaak betrof die in beide instanties inhoudelijk door zijn voorganger mr.[naam] is behandeld en dat hij de beslissingen enkel formeel heeft uitgesproken. Dit betoog kan de notaris niet baten. Nu hij zich naar buiten toe als de beslisser heeft gepresenteerd door leiding te geven aan de op zijn kantoor gehouden hoorzitting van 8 november 2010 en zijn naam en handtekening onder de beslissingen te zetten, is hij te beschouwen als de rechter die op het declaratiegeschil heeft beslist. Het betoog van de notaris dat klager hem nooit heeft verzocht om de zaak door een ander te laten behandelen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat klager in zijn brief aan de notaris van 14 maart 2011 wel degelijk aan de orde heeft gesteld wie het geschil zou behandelen, had het naar het oordeel van het hof op de weg van de notaris gelegen om - ook zonder uitdrukkelijk verzoek daartoe - in te zien dat hij, gezien zijn banden met het echtpaar [B.], niet (twee keer) als beslisser in dit geschil kon optreden.
6.2.3.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het hof zal de klacht - anders dan de kamer - dan ook gegrond verklaren.
6.3.
Door de notaris is ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevoerd dat klager geen enkel te rechtvaardigen belang bij zijn klacht heeft. Dit verweer wordt gepasseerd reeds omdat de notaris dit geheel heeft toegespitst op het niet aan de orde zijnde declaratiegeschil.
6.4.
Gezien de gegrondverklaring van de klacht acht het hof de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de notaris ook tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn tekortkomingen in deze zaak.
6.5.
Nu het hof tot een andere beslissing is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 juli 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
Reg.nr.:
Datum uitspraak:
13-2011
5 maart 2012
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[notaris 1],
notaris te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: klager,
procederende in persoon,
tegen
[notaris 2],
notaris te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de notaris,
gemachtigde: mr. W.J. Geselschap, werkzaam bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB).
PROCESVERLOOP
1.1
Bij brief van 5 augustus 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris.
1.2
De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 8 september 2011.
1.3
Bij brief van 13 oktober 2011 heeft de voorzitter van de Kamer aan klager en de notaris medegedeeld dat hij in het feit dat klager beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 1 april 2011 van de ringvoorzitter aanleiding ziet de behandeling van de klacht aan te houden totdat de bestuursrechter heeft beslist op het beroepschrift.
1.4
Klager heeft zijn klacht bij brief van 17 oktober 2011 aangevuld.
1.5
Bij brief van 15 december 2011 is de Kamer door de bestuursrechter geïnformeerd over de uitkomst van de beroepsprocedure. De bestuursrechter heeft aangegeven dat klager en de in die procedure derdebelanghebbenden, de heer [J.] en mevrouw [J.](hierna gezamenlijke te noemen: de heer en mevrouw [J.]), een regeling met elkaar hebben getroffen.
1.6
Desgevraagd heeft klager bij brief van 28 december 2011 aangegeven dat hij in de uitkomst van de beroepsprocedure geen aanleiding ziet de onderhavige klacht in te trekken.
1.7
Bij brief van 11 januari 2012 heeft klager zijn klacht nader aangevuld.
1.8
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 30 januari 2012 ter vergadering van de voltallige Kamer. Klager is in het bijzijn van mr. [naam], kandidaat-notaris op het notariskantoor van klager, verschenen. De notaris is in het bijzijn van zijn gemachtigde eveneens verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de secretaris aantekeningen gemaakt.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
2.1.
In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.2.
Klager heeft werkzaamheden verricht voor de heer en mevrouw [J.].
2.3
Tussen de heer en mevrouw [J.] enerzijds en klager anderzijds is een declaratiegeschil ontstaan.
2.4
Op 24 november 2009 hebben de heer en mevrouw [J.] het declaratiegeschil aan de toenmalig ringvoorzitter van de Ring [provincie], mr. [naam], voorgelegd.
2.5
De behandeling van het declaratiegeschil is overgenomen door de plaatsvervangend ringvoorzitter, zijnde de notaris.
2.6
De notaris heeft bij beschikking van 3 januari 2011 beslist op de klacht van de heer en mevrouw [J.]. De notaris heeft beslist dat de notaris zijn declaratie opnieuw dient vast te stellen, te weten op een bedrag van nihil.
2.7
Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 3 januari 2011.
2.8
Bij besluit op bezwaar van 1 april 2011 heeft de ringvoorzitter, zijnde de notaris, beslist op het bezwaar van klager. De notaris heeft het bezwaar gegrond verklaard en geoordeeld dat de declaratie van klager dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 144,50, te vermeerderen met 19% BTW, terzake de kosten van de gehouden besprekingen.
2.9
Klager heeft tegen deze beslissing van de ringvoorzitter beroep ingesteld bij de bestuursrechter.
2.1
Klager en de in de beroepsprocedure bij de bestuursrechter betrokken derdebelanghebbenden, zijnde de heer en mevrouw [J.], hebben een regeling met elkaar getroffen.
Het standpunt van klager
3.1
Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de notaris in zijn hoedanigheid van (plaatsvervangend) ringvoorzitter bewust of onbewust commerciële belangen heeft laten prevaleren boven de correcte naleving van de gedragsnormen die voor een notaris gelden. De notaris heeft de eer en het aanzien van het notarisambt geschaad door het declaratiegeschil te behandelen en vervolgens in het voordeel van de heer en mevrouw [J.] te beslissen. Klager heeft aangevoerd dat tijdens de besprekingen met de heer en mevrouw [J.], tevens de heer[B.] aanwezig was, dat de heer [B.] de echtgenoot is van de zus van mevrouw[J.] en dat de heer en mevrouw [B.] een langdurige relatie onderhouden met het notariskantoor van de notaris. Volgens klager heeft de notaris in deze partijdig en niet onafhankelijk gehandeld.
3.2
In reactie op het verweer van de notaris heeft klager bezwaar gemaakt tegen het feit dat de KNB in deze procedure namens de notaris optreedt.
Het standpunt van de notaris
4. De notaris heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat klager zijn stellingen niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij in het kader van de beoordeling van het declaratiegeschil de argumenten van beide partijen in zijn beslissing heeft betrokken, dat hij geen andere belangen een rol heeft laten spelen bij zijn beoordeling van het geschil en dat hij het geschil in overleg met de heer Veerman heeft afgehandeld. De notaris stelt zich op het standpunt dat hem in deze geen verwijt kan worden gemaakt.
De beoordeling
5.1
De Kamer overweegt allereerst dat zij ter zitting reeds heeft beslist op het bezwaar van klager dat de KNB in deze namens de notaris optreedt. De Kamer heeft ter zitting het bezwaar van klager van de hand gewezen en daartoe overwogen dat het de KNB als beroepsorganisatie moet worden toegestaan een notaris in zijn hoedanigheid van voorzitter van de ring [provincie], zijnde een afdeling van de KNB in het arrondissement [naam], te vertegenwoordigen en bij te staan. Daar komt bij dat de Kamer ingevolge artikel 101, derde lid van de Wet op het notarisambt (Wna) weliswaar personen, die geen advocaat zijn, als raadsman kan weigeren toe te laten, echter van gegronde redenen om de (vertegenwoordiger van de) KNB in het onderhavige geval als gemachtigde te weigeren is de Kamer niet gebleken. Beslist is dan ook dat de (vertegenwoordiger van de) KNB als gemachtigde van de notaris mag optreden.
5.2
Vervolgens dient de Kamer in onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
5.3
Ingevolge artikel 98, eerste lid,van de Wna zijn (kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris zoals door klager beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
5.4
De Kamer begrijpt de klacht van klager aldus dat hij bedoeld heeft te stellen dat de notaris in strijd met het bepaalde in artikel 17 van de Wna heeft gehandeld. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en dat hij de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt.
5.5
De Kamer stelt allereerst vast dat mevrouw [B.] werkzaam is als administratief adviseur, dat de heer [B.] financiële diensten verleent en bemiddelt in assurantiezaken en dat zij uit dien hoofde een langdurige zakelijke relatie onderhouden met het kantoor van de notaris, in die zin dat zij - naar de Kamer heeft begrepen - hebben te gelden als verwijzers voor het kantoor van de notaris. Voorts stelt de Kamer vast dat tussen deze verwijzers en de klant van klager (de heer en mevrouw[J.]) een familierechtelijke band bestaat.
Verder kan naar het oordeel van de Kamer worden vastgesteld dat de heer [B.] in de onderhavige zaak als gemachtigde voor de klanten van klager (dus formeel en niet materieel optredend) en in dit geval niet als verwijzer heeft gefungeerd. Evenmin is gebleken of aannemelijk geworden dat [B.] enig materieel belang heeft in de onderhavige zaak. Gelet op het voorgaande, kan naar het oordeel van de Kamer dan ook niet worden gezegd dat sprake was van belangenverstrengeling op grond waarvan de notaris had moeten besluiten in deze niet zelf te beslissen op het declaratiegeschil.
In dit verband overweegt de Kamer nog dat klager enkel in bedekte termen en niet expliciet heeft aangegeven dat hij zich niet kan vinden in de behandeling van het declaratiegeschil door de notaris. De Kamer verwijst hierbij naar de brief van 14 maart 2011 van klager, waarin hij aan de notaris en de heer Veerman de volgende vraag voorlegt:
"
Gaarne vernemen wij nog van u door wie de bezwaarprocedure wordt beslecht, door één van u, door u gezamenlijk of door de heer [naam]?"
Naar het oordeel van de Kamer blijkt uit deze passage - anders dan klager ter zitting heeft verklaard - niet expliciet dat klager niet heeft kunnen instemmen met de behandeling van het declaratiegeschil door de notaris en evenmin dat hij heeft aangedrongen op behandeling van het declaratiegeschil door een ander dan de notaris. De Kamer is niet gebleken dat klager ook nadien, toen hem duidelijk moet zijn geweest dat de notaris het declaratiegeschil zou afhandelen, expliciet zijn wens tot behandeling van het declaratiegeschil door een ander dan de notaris kenbaar heeft gemaakt aan de notaris.
5.6
Concluderend is de Kamer van oordeel dat haar van een handelen in strijd met het bepaalde in artikel 17, eerste lid van de Wna door de notaris niet is gebleken. De Kamer zal de klacht dan ook ongegrond verklaren.
DE BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. J.S. van der Kolk, voorzitter, mrs. R. Giltay, H.J. Hettema, A.W. Drijver en N.T. Vink, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. S. Ambachtsheer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2012.
S. Ambachtsheer J.S. van der Kolk
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.