ECLI:NL:GHAMS:2013:2038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
13-00030
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de heffingsambtenaar voor behandeling van bezwaren tegen waterschapsbelastingen na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2013, betreft het een hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De belanghebbende, een inwoner van de gemeente [Q], had bezwaar gemaakt tegen aanslagen in de waterschapsbelastingen voor het jaar 2009, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Waterschap Hollandse Delta. De aanslagen betroffen de watersysteemheffing en wegenheffing, die waren gebaseerd op een WOZ-waarde van € 393.000. De rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het gerechtshof 's-Gravenhage vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de ontvankelijkheid van de beroepen, aangezien de beroepstermijn van openbare orde is. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de aanslagen ten onrechte had opgelegd, omdat de WOZ-waarde nog niet onherroepelijk was vastgesteld op het moment van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof vernietigde de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar en droeg deze op om opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van de belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, maar de beslissing over het griffierecht bleef in stand.

De belanghebbende had in hoger beroep aangevoerd dat de heffingen onterecht waren en dat de lasten zonder aanwijsbare reden waren gestegen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen en dat de argumenten van de belanghebbende geen nieuw licht op de zaak wierpen. De uitspraak van het Hof werd openbaar gemaakt en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00030
11 juli 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/735 van de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Waterschap Hollandse Delta, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 aanslagen in de waterschapsbelastingen (watersysteemheffing gebruiker ad € 66,08, wegenheffing gebruiker ad € 18,46, zuiveringsheffing ad € 49,33, watersysteemheffing gebouwd ad € 122,62 en wegenheffing gebouwd ad € 31,83) van het waterschap Hollandse Delta opgelegd.
De aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd zijn opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 393.000. De heffingsmaatstaf is gebaseerd op een beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken van 28 april 2009 en 1 juli 2009 de bezwaren tegen de aanslagen ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 27 augustus 2010, verzonden op 14 september 2010, heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het gerechtshof ’s-Gravenhage ingekomen op 25 oktober 2010. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 25 november 2011 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
1.5.
Bij uitspraak van 27 december 2011 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de beslissing omtrent de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd vernietigd, de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar ter zake van de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd vernietigd, de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar ter behandeling van de bezwaren tegen de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd en het waterschap Hollandse Delta gelast aan belanghebbende een bedrag van € 152 aan griffierecht te vergoeden.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Bij arrest van 14 december 2012, nr. 12/00874, LJN BY6050, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.7.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben bij brieven van respectievelijk 4 april 2013 en 18 januari 2013 gereageerd op het arrest van de Hoge Raad. Aan partijen zijn afschriften van de reactie van de wederpartij gezonden. Bij brief van 4 juni 2013 heeft de griffier de heffingsambtenaar een afschrift toegezonden van de door belanghebbende bij brief van 25 november 2011 ingediende nadere stukken.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 23 april 2013, verzonden naar het adres [adres] [Z], is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens de in het dossier gevoegde track & trace-gegevens van PostNL is de enveloppe waarin de uitnodiging is verzonden op 24 april 2013 op het genoemde adres afgeleverd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende voert een eenpersoonshuishouden op het adres[adres] te [Z], gemeente [Q]. Hij stond op 1 januari 2009 in de gemeentelijke basisadministratie op voormeld adres ingeschreven. Belanghebbende had op 1 januari 2009 krachtens eigendom het genot van de onroerende zaak [adres] (hierna ook: de woning).
2.2.
De gemeente [Q] ligt in het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta.
2.3.
De heffingsambtenaar van de gemeente [Q] heeft op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken bij beschikking de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op € 393.000. Belanghebbende heeft tegen deze waardevaststelling bezwaar gemaakt.
2.4.1.
Bij brief van 7 juni 2009 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hem opgelegde aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd. Tevens heeft belanghebbende bij brief van 7 juni 2009 beroep ingesteld tegen deze aanslagen, welke brief door de rechtbank is ontvangen op 9 juni 2009.
2.4.2.
In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 1 juli 2009, inzake de bezwaren van belanghebbende tegen de onder 2.4.1 vermelde aanslagen schrijft de heffingsambtenaar – voor zover hier van belang – het volgende:
“Gelet op het voorgaande deel ik uw standpunt niet. Voor wat betreft uw advies om dit te laten toetsen door de Rechtbank, merk ik op dat inmiddels door u beroep is ingesteld tegen de onderhavige aanslag. Dit is echter niet mogelijk. U kunt alleen beroep instellen tegen de onderhavige uitspraak op bezwaar. U hoeft hiervoor geen actie te ondernemen. Ik heb reeds een kopie van de onderhavige uitspraak aan de rechtbank doorgezonden.”
2.5.
In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 8 juli 2010 is onder meer het volgende vermeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar (evenals in het hierna opgenomen citaat uit de uitspraak van de rechtbank) worden aangeduid als eiser respectievelijk verweerder:

Verweerderbrengt desgevraagd naar voren het gaat om de WOZ-waarde zoals deze is vastgesteld voor het belastingjaar 2009.
Eiserbrengt desgevraagd naar voren dat hij tegen die WOZ-waarde in beroep is gegaan. De wettelijke termijn van 6 weken om te reageren op het bezwaarschrift wordt niet door verweerder nageleefd. De stijging van de tarieven is al vanaf 2002 aan de gang, daarom het verzoek om het dossier vanaf 2002 tot 2009 kritisch te bekijken.”
2.6.
Bij brief van 18 januari 2011 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende met betrekking tot de aan hem voor het jaar 2009 opgelegde aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd het volgende medegedeeld:
”De waterschapswet bepaalt dat de heffingsmaatstaf voor de watersysteemheffing gebouwd en wegenheffing gebouwd de waarde in het economische verkeer is, zoals deze bij beschikking is vastgesteld op grond van de wet WOZ. De waarde van de onroerende zaak [adres] [Z] is voor 2009 verlaagd naar € 376.000,00. Om die reden zijn de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en wegenheffing gebouwd niet juist opgelegd.
Ik heb besloten de aanslag ambtshalve te verminderen met € 6,68 en deze nader vast te stellen op € 147,77.”

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft op de door belanghebbende ingestelde beroepen – voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
”2.3. Het bestreden besluit van 1 juli 2009
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 mei 2009 ook een aanslag (aanslagnummer: 371221992) waterschapsbelastingen opgelegd, bestaande uit: watersysteemheffing gebouwd € 122,62 wegenheffing gebouwd € 31,83. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 juni bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiser op 7 juni 2009 beroep ingesteld tegen de onderhavige aanslag. Bij besluit van 1 juli 2009 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. De rechtbank zal ook op verzoek van partijen de rechtmatigheid van dit besluit beoordelen.
(…)
2.5.1. Eiser voert kennelijk mede als beroepsgrond aan, dat de in 2.1.3, 2.1.4 – 2.1.6 genoemde verordeningen [
Hof:de Verordening Watersysteemheffing, de Verordening Wegenheffing en de Verordening Zuiveringsheffing] in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, in het bijzonder het verbod op willekeurige belastingheffing.
Bij de beoordeling van de keuzes die het bestuur heeft gemaakt bij de totstandkoming van de verordeningen van een waterschap, stelt de belastingrechter zich afstandelijk op. Voor rechterlijk ingrijpen is eerst plaats als wordt voldaan aan de criteria, inhoudende een zo hoge mate van onzorgvuldigheid dat moet worden gesproken van een onredelijke heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. De rechtbank is niet gebleken van willekeurige heffingen omdat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd. Minst genomen mag van eiser verwacht worden dat hij een begin van een technische en financiële onderbouwing overlegt, die aannemelijk maakt dat de kosten stijgen en dalen zonder enige reden. Bij gebreke daarvan komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond.
2.5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven op het adres [adres] te [Z]. Nu de gemeente [Q] in het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta ligt, is eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht als ingezetene van dit gebied aangemerkt. Tevens is niet in geschil dat eiser de eigenaar en de gebruiker van de woning is en daar een éénpersoonshuishouding voert. Eiser is derhalve aan te merken als belastingplichtige als bedoeld in de Verordening Watersysteemheffing, Verordening Wegenheffing en de Verordening Zuiveringsheffing.
De rechtbank is verder gebleken dat de aanslagen zijn opgelegd naar de in de Verordening genoemde bedragen, zodat de aanslagen naar een juist bedrag zijn opgelegd.
2.5.3. Hetgeen door eiser naar voren is gebracht ten aanzien van de jaren 2002 tot en met 2008 ligt thans niet ter toetsing bij de rechtbank voor nu voor deze jaren telkens aparte aanslagen zijn opgelegd en eiser hiertegen rechtsmiddelen had kunnen aanwenden.”

4.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de aan belanghebbende voor de jaren 2002 tot en met 2009 opgelegde aanslagen in de waterschapsbelastingen terecht zijn opgelegd.

5.Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de processen-verbaal van de zittingen.

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
Met hetgeen zij in onderdeel 2.3 van haar uitspraak heeft overwogen, heeft de rechtbank miskend dat de beroepstermijn van openbare orde is en dat de rechter gehouden is ambthalve onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de vraag of een bij hem bij hem ingesteld rechtsmiddel ontvankelijk is (vlg. HR 13 mei 2011, nr. 10/03845, LJN BQ4291, BNB 2011/218). De rechtbank heeft haar oordeel omtrent de ontvankelijkheid van het beroep inzake de aanslagen watersysteemheffing en wegenheffing gebouwd derhalve ten onrechte gebaseerd op een gezamenlijk verzoek daartoe van partijen. Tot een ander oordeel inzake de ontvankelijkheid van deze beroepen leidt dit echter niet. Weliswaar is de brief van belanghebbende van 7 juni 2009 voor het begin van de beroepstermijn ingediend en kan deze brief niet op de voet van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) leiden tot een ontvankelijk beroep. Het Hof beschouwt echter de brief van belanghebbende van 26 juni 2010 (in zoverre) als een te laat ingediend beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar van 1 juli 2009 en is van oordeel dat niet-ontvankelijkheid van dit na afloop van de termijn ingediende beroepschrift achterwege dient te blijven, aangezien sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. In zijn uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar immers aan belanghebbende bericht, zoals weergegeven onder 2.4.2, dat hij een kopie van de uitspraken op bezwaar aan de rechtbank had doorgezonden en dat belanghebbende verder geen actie behoefde te ondernemen. Aan deze mededeling heeft belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen mogen ontlenen dat hij geen nadere actie behoefde te ondernemen; het Hof beschouwt om die reden het geschrift van 26 juni 2010 met de gronden van het beroep als zo spoedig mogelijk ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.
6.2.
De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende inzake de aanslagen watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd ten onrechte ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft ter zitting van de rechtbank op 8 juli 2010 gesteld dat hij ter zake van de vastgestelde WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2009 beroep heeft ingesteld. De heffingsambtenaar heeft in zijn schriftelijke reactie op het verwijzingarrest bevestigd dat de uitspraken op bezwaar inzake de bezwaren tegen deze aanslagen om die reden prematuur zijn gedaan, aangezien de WOZ-waarde van de woning ten tijde van het doen van deze uitspraken nog niet onherroepelijk vaststond; de heffingsambtenaar concludeert om die reden tot gegrondverklaring van de daartegen gerichte beroepen.
Het Hof is van oordeel dat in overeenstemming met de strekking van artikel 131 van de Waterschapswet (vgl. HR 15 oktober 2010, nr. 09/03033, BNB 2011/11) de uitspraken op bezwaar om deze reden dienen te worden vernietigd en dat de heffingsambtenaar (opnieuw) uitspraak op bezwaar dient te doen nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan. Om deze reden kan de uitspraak van de rechtbank in zoverre niet in stand blijven.
6.3.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep van belanghebbende inzake de aanslagen watersysteemheffing gebruiker, wegenheffing gebruiker en zuiveringsheffing stelt het Hof evenals de rechtbank voorop dat het geschil in beroep en hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de uitspraken op bezwaar met dagtekening 28 april 2009 van de heffingsambtenaar inzake de voor het jaar 2009 opgelegde aanslagen. Belanghebbende had tegen de voor de jaren 2002 tot en met 2008 opgelegde aanslagen afzonderlijk bezwaar en beroep kunnen instellen, zodat deze aanslagen in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voorliggen; reeds om die reden kan het verzoek van belanghebbende om deze aanslagen te vernietigen niet aan de orde komen. Wel zal het Hof de door belanghebbende onder verwijzing naar deze aanslagen vermelde gegevens, conform diens verzoek in zijn schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest, meewegen bij de beoordeling van diens klachten tegen de over het jaar 2009 opgelegde aanslagen.
6.3.2.
Belanghebbendes klachten inzake de over het jaar 2009 opgelegde aanslagen komen er – kort samengevat – evenals in eerste aanleg op neer dat het waterschap Hollandse Delta zich met het opleggen van heffingen als de onderhavige op het terrein van de legale diefstal begeeft, dat het water uit de kraan minder kost dan het bedrag aan lasten voor het zuiveren van water en dat het waterschap er een grote puinhoop van heeft gemaakt. De lasten stijgen en dalen volgens belanghebbende zonder aanwijsbare reden; in een aantal jaren zijn de lasten volgens belanghebbende verdrievoudigd.
6.3.3.
De heffingsambtenaar heeft deze standpunten van belanghebbende betwist en concludeert ter zake van deze aanslagen tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6.3.4.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank in de onderdelen 5.1.1 en 5.2.2 van haar uitspraak met betrekking tot de aanslagen in de watersysteemheffing (gebruiker), wegenheffing (gebruiker) en de zuiveringsheffing op goede gronden tot een juist oordeel is gekomen. Het Hof neemt die gronden en dat oordeel over en maakt ze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep en in zijn reactie op het verwijzingsarrest heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
6.4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep verder nog aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, omdat de rechtbank niet binnen de in artikel 7:10, eerste lid, Awb gestelde termijn uitspraak heeft gedaan. Voor zover belanghebbende hiermee heeft bedoeld te stellen dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd omdat niet binnen de in artikel 8:66 Awb vermelde termijn uitspraak is gedaan (artikel 7:10 Awb is niet van toepassing op de procedure in beroep), verwerpt het Hof dit standpunt. De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:66, tweede lid, Awb gebruik gemaakt van de mogelijkheid de wettelijke uitspraaktermijn met zes weken te verlengen. Dit nog daargelaten de omstandigheid dat overschrijding van deze termijn niet tot gevolg heeft dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.
6.4.2.
Het Hof vat de klacht van belanghebbende dat de uitspraak van de rechtbank te lang op zich heeft laten wachten mede op als een klacht dat de behandeling van zijn beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en als een verzoek tot vergoeding van immateriële schade op die grond (vgl. Hoge Raad 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN BO5046, BNB 2011/239). Het Hof wijst deze klacht en dit verzoek tot schadevergoeding af. Tussen de tijdstippen waarop de heffingsambtenaar de bezwaarschriften van belanghebbende heeft ontvangen - op 11 april 2009 respectievelijk 9 juni 2009 - en het tijdstip waarop de uitspraak van de rechtbank is bekend gemaakt (op 14 september 2010) is minder dan twee jaar verstreken. Met inachtneming van de door de Hoge Raad in zijn arrest van 22 april 2005, nr. 37.984 (LJN AO9006, BNB 2005/337) hiervoor geformuleerde uitgangspunten is het Hof van oordeel dat in de onderhavige zaken geen sprake is van een overschrijding van de in acht te nemen redelijke termijn.
Slotsom
6.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep gegrond is en dat beslist dient te worden als hieronder is opgenomen. Voor de goede orde merkt het Hof daarbij op dat de Hoge Raad de beslissing van het gerechtshof ’s-Gravenhage in stand heeft gelaten om de heffingsambtenaar te gelasten het door belanghebbende in eerste aanleg en hoger beroep betaalde griffierecht van totaal € 152 aan hem te vergoeden; deze beslissing inzake het te vergoeden griffierecht staat derhalve reeds onherroepelijk vast.

7.Kosten

Nu de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd moeten worden vernietigd en de daartegen gerichte beroepen van belanghebbende gegrond zijn, acht het Hof in beginsel termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Nu echter gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, blijft een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten achterwege.

8.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend met betrekking tot de beslissing omtrent de beroepen inzake de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd;
  • verklaart de beroepen inzake de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar ter zake van de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd; en
  • wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar ter behandeling van de bezwaren tegen de aanslagen in de watersysteemheffing gebouwd en de wegenheffing gebouwd en draagt de heffingsambtenaar op om opnieuw op deze bezwaren te beslissen.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter van de belastingkamer, J.P. Kruimel en D.J. de Korte, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 11 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.