ECLI:NL:GHAMS:2013:2041

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
12-00019
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de aanslag forensenbelasting en de kwalificatie van een recreatiewoning als gemeubileerde woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting opgelegd voor het jaar 2010, omdat hij een recreatiewoning in de gemeente beschikbaar hield. De rechtbank oordeelde dat de recreatiewoning, ondanks het ontbreken van bepaalde voorzieningen zoals een wasgelegenheid en postbezorging, als een gemeubileerde woning moest worden aangemerkt volgens artikel 223 van de Gemeentewet. Het Hof bevestigt dit oordeel en stelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de recreatiewoning voldoet aan de criteria voor een gemeubileerde woning. Het Hof wijst erop dat de afwezigheid van voorzieningen niet afdoet aan de kwalificatie van de woning. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00019
11 juli 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 10/6897 van de rechtbank Amsterdam in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 oktober 2010 een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2010 opgelegd van € 236,25. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 3 december 2010, de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Bij uitspraak van 5 januari 2012 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 januari 2012. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in het hierna opgenomen citaat uit deze uitspraak) aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’:
Eiser is eigenaar van een recreatiewoning, plaatselijk bekend als [adres] te [Q] (hierna te noemen: de recreatiewoning). Aan de receatiewoning is voor het belastingjaar 2010 een WOZ-waarde toegekend ter hoogte van € 104.000.
2.2.1.
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:
2.2.2.
De recreatiewoning heeft een oppervlakte van 33 m². Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende de volgende omschrijving van de recreatiewoning gegeven:
“Het huisje is vrij primitief ingericht met een keukentje dat 30 jaar geleden in 1978 in onze vorige woning stond. Er is een geiser, een douche en een toilet. Er is geen aardgasaansluiting, wel gasflessen De elektra bestaat uit zwakstroom waarop licht kan branden. Er staat een primitieve houtkachel die we dit voorjaar wel een paar keer hebben gebruikt. Verder staan er een bed, een tafel en vier stoelen. (…)
Het huisje mag niet permanent worden bewoond, is bij ijsgang niet bereikbaar en vier maanden per jaar is er geen water. Er is geen wasgelegenheid. Hiermee bedoel ik dat er geen wasmachine, centrifuge of bleek is. Verder heeft het huisje geen postadres en wordt de post er ook niet bezorgd. Er is ook geen vuilafvoer. De vuilnis moet met de hand zelf elders worden gebracht naar een container in de jachthaven of naar huis.”
2.2.3.
In de verordening forensenbelasting 2010 van de gemeente Wijdemeren (hierna: de Verordening) is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een woning binnen de gemeente beschikbaar houden.”

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:
1. Artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet (hierna GW) luidt als volgt:
“Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
2. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen woonverblijf in de gemeente Wijdemeren heeft en de woning gedurende meer dan negentig dagen van het jaar voor zich of zijn gezin beschikbaar houdt.
(…)
5. Eiser heeft (…) verwezen naar een uitspraak van rechtbank Breda (LJN: AB0267) van 2 februari 2001 waarin wordt verwezen naar artikel 14.1 van de Woningwet. In de woningwet is het begrip woning niet nader gedefinieerd. Gelet daarop komt gewicht toe aan de betekenis van het begrip woning in het dagelijks taalgebruik en aan de wijze waarop het in geding zijnde bouwwerk is ingericht en wordt gebruikt. Of er sprake is van een woning in de zin van artikel 223 GW wordt (vergelijk een uitspraak van het gerechtshof ‘s- Gravenhage van 13 maart 2009, nummer LJN: BH7469) dan onder meer beantwoord door de aanwezigheid van voorzieningen die het gebouw enigszins duurzaam bestemd en geschikt maken voor menselijke bewoning zoals meubilering, verwarming, of kook-, was- en toiletgelegenheid. Niet van belang is dat die bewoning niet gedurende alle jaargetijden mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is de onderhavige recreatiewoning gelet op de beschikbare gegevens en de gegeven toelichting ter zitting een woning als in evengenoemd artikel is bedoeld. Dat een gedeelte van het jaar geen leidingwater beschikbaar is en het huis door ijsgang niet bereikbaar is, geeft geen aanleiding de recreatiewoning niet te beschouwen als woning in de zin van dit artikel. Eisers verklaring dat er diverse apparatuur ontbreekt en dat de oppervlakte slechts 33 m² is leidt evenmin tot een ander oordeel nu deze omstandigheden niet in de weg staan aan een woonfunctie voor het gebouw.
7. De door eiser gestelde omstandigheid dat de gemeente geen toestemming zal gaan geven voor permanente bewoning van de recreatiewoning, is een onderwerp van de ruimtelijke ordening en doet niet af aan de belastingplicht voor de forensenbelasting.”.

4.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank de recreatiewoning terecht heeft aangemerkt als een gemeubileerde woning in de zin van artikel 223 van de Gemeentewet en de Verordening.

5.Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
In zijn arrest van 19 december 1962, nr. 14 905, BNB 1963/95, heeft de Hoge Raad met betrekking tot het antwoord op de vraag of sprake is van een gemeubileerde woning in de zin van artikel 223 van de Gemeentewet geoordeeld dat “het slechts hierop aankomt, of die (…) op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam - zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden - voor menselijke bewoning te dienen”. Dit criterium heeft de Hoge Raad herhaald in zijn arrest van 26 april 1995, nr. 30 280, BNB 1995/185. De rechtbank heeft in haar uitspraak derhalve het juiste toetsingskader gehanteerd.
6.2.
Gelet op de omschrijving die belanghebbende in hoger beroep op de zitting van de recreatiewoning heeft gegeven, zoals onder 2.2.2 is weergegeven en hetgeen daarover voorts in de stukken is vermeld, acht het Hof het aannemelijk dat de recreatiewoning aan de hiervoor opgenomen criteria voldoet. Hieruit volgt dat het Hof evenals de rechtbank van oordeel is dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gemeubileerde woning in de zin van artikel 223 van de Gemeentewet en de Verordening en mitsdien de aanslag terecht is opgelegd. Daaraan doet niet af dat er geen voorzieningen aanwezig zijn om de was te doen, geen post wordt bezorgd en geen afvoer van huisvuil plaatsvindt.
Slotsom
6.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P. Kruimel, voorzitter van de belastingkamer, H.E. Kostense en D.J. de Korte, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 11 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.