Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1]
mr. N.E.P. Gustingste Den Haag,
mr. M.L. Wierstrate Den Haag.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- dat de gemeenschap zal worden verdeeld door openbare verkoop van de onroerende zaak en verdeling van de opbrengst van de verkoop (de (over)waarde van de onroerende zaak), verminderd met de kosten verbonden aan de verkoop,
- dat deze verkoop zal plaatsvinden tegen een door partijen binnen een maand na dit vonnis overeen te komen marktconforme prijs,
- dat deze verkoop, indien partijen niet binnen een maand na dit vonnis overeenstemming bereiken over de marktconforme prijs, zal plaatsvinden tegen een prijs die niet lager is dan de door een deskundige vastgestelde taxatiewaarde in onbewoonde staat,
€ 678.544,98, vermeerderd met wettelijke rente.
€ 9.000,--. Beide partijen hebben te kennen gegeven niet in staat dan wel niet bereid te zijn dit voorschot te voldoen.
3.Beoordeling
grief Imaken [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bezwaar tegen de omstandigheid dat de voorzieningenrechter heeft geweigerd een proces-verbaal van de zitting op te maken en dit ter hand te stellen aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat vanwege het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting, het vonnis nietig is.
Nu verkoop van de woning, zowel openbaar als onderhands, is gestagneerd, heeft [geïntimeerde] haar executoriale titel nog immer niet te gelde kunnen maken. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van [geïntimeerde] gegeven, waardoor zij ontvankelijk is in dit kort geding."
Vaststaat dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] onderling niet binnen een maand na dat vonnis tot bedoelde verdeling zijn gekomen. Nu voorts vast staat dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] ook nu nog niet tot een verdeling zijn gekomen waarmee [geïntimeerde] instemt, verkoop van de woning nog niet heeft plaatsgevonden en verkoop tegen een marktconforme prijs die niet lager is dan het door makelaar Groen bepaalde bedrag, onmogelijk is gebleken, heeft [geïntimeerde] voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. Die zijn er immers met name op gericht om het alsnog mogelijk te maken dat de woning wordt verkocht, maar dan tegen de executiewaarde. Dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] negatieve gevolgen kunnen ondervinden van zo'n verkoop, weegt in onvoldoende mate op tegen het spoedeisend belang van [geïntimeerde]. Voorts volgt het hof niet de stelling van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] dat [geïntimeerde] een bodemprocedure aanhangig had moeten maken, met name niet omdat er al een vonnis (dat in kracht van gewijsde is gegaan) in een bodemprocedure ligt, namelijk het vonnis van 21 december 2011. De onderhavige kort gedingprocedure is (slechts) gericht op enkele wijzigingen in het dictum van dat vonnis.
omdat de vordering van [geïntimeerde] er thans op neer komt de woning zonder nadere voorwaarden te (doen) verkopen, terwijl haar vordering er in eerste instantie op neer kwam de woning niet onder een bepaalde prijs te (doen) verkopen, kan dit kort geding niet als een verkapt appel worden aangemerkt, zoals door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] aangevoerd".
in het openbaar (…) tegen een marktconforme prijs, althans tegen een bedrag dat niet lager ligt dan de door de rechtbank genoemde deskundige vastgestelde taxatie waarde van de onroerende zaak in onbewoonde staat". Het is dus niet zo dat [geïntimeerde] eerst verkoop tegen executiewaarde heeft gevorderd, en dat die vordering in de bodemprocedure is afgewezen, in welke situatie mogelijk geoordeeld zou kunnen worden dat zij, om wijziging van het dictum te verkrijgen, hoger beroep had moeten instellen tegen het vonnis van 21 december 2011. Dat mr. Grooss in een brief van 6 maart 2012 aan makelaar Groen heeft geschreven dat verkoop van de woning tegen executiewaarde moet plaatsvinden, maakt dit niet anders. In het vonnis van 21 december 2011 is immers iets anders bepaald.
grief Vmaken [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bezwaar tegen het oordeel van de voorzieningenrechter - samengevat weergegeven - dat geen onevenredigheid bestaat tussen het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het vonnis en het belang van [appellant sub 1] dat door die tenuitvoerlegging wordt geschaad. Kenmerk van een gemeenschap is immers mede, zo overweegt de voorzieningenrechter, dat schuldeisers van een van de deelgenoten zich kunnen verhalen op vermogensbestanddelen die de gemeenschap toebehoren. [appellant sub 1] zal zijn te verwachten schade op [appellant sub 2] moeten verhalen, aldus de voorzieningenrechter.
grief VI. Volgens hen zou een bodemrechter niet tot toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] komen, hetgeen meebrengt dat dit ook in kort geding niet behoort te worden toegewezen. Voorts stellen zij dat partijen ook in overleg hadden kunnen trachten om een andere notaris aan te wijzen, teneinde de oorspronkelijk gelaste openbare verkoop te doen plaatsvinden.
grief VIIIis opgenomen, overweegt het hof dat deze op grond van de zogenoemde twee-conclusieregel buiten beschouwing dient te blijven; een appellant dient in beginsel immers al zijn grieven in zijn eerste processtuk naar voren te brengen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een uitzondering op deze regel zouden billijken.