3.1.De volgende feiten staan tussen partijen vast.
( i) [appellante] en [geïntimeerde] zijn met ingang van 1 maart 2007 de vennootschap onder firma [geïntimeerde] en [appellante] (hierna: de vof) aangegaan. Het doel van de vof was het bemiddelen bij het afsluiten van hypotheken, verzekeringen, pensioenen, financieringen en spaar- en beleggingsproducten.
(ii) In 2010 is de samenwerking tussen partijen geëindigd en zijn partijen in overleg getreden over de ontbinding van de vof en de verdeling van het ontbonden vennootschapsvermogen. [appellante] is daarbij vanaf het begin bijgestaan door zijn juridisch adviseur [X]. [geïntimeerde] is vanaf juni 2010 bijgestaan door zijn advocaat.
(iii) Partijen hebben afgesproken dat [appellante] de onderneming zou voortzetten en dat de waarde van de onderneming zou worden bepaald op de in de branche gebruikelijke wijze, die partijen ook hadden gehanteerd bij de aankoop van de portefeuille van [Y] Assurantiën. De doorloopprovisie van het klantenbestand van de vof (ongeveer 2000 klanten) is berekend door De Noordhollandsche van 1816, op basis van gegevens over de doorloopprovisie per verzekeraar. De totale doorloopprovisie is vermenigvuldigd met een factor 2,75. Op het resultaat van deze berekening (ongeveer € 750.000) zijn de openstaande schulden van de vof en een bedrag voor goodwill in mindering gebracht, waarna € 220.000 resteerde. Het aandeel van [geïntimeerde] daarin à € 110.000 is vermeerderd met € 15.000, zodat [geïntimeerde] recht kreeg op betaling van € 125.000.
(iv) In de onderhandelingen tussen partijen is vervolgens aan de orde gekomen dat [geïntimeerde] een aantal – uiteindelijk 64 – klanten wenste mee te nemen. Tussen partijen is discussie ontstaan over de vraag of [geïntimeerde] voor het meenemen van die klanten een vergoeding verschuldigd was en, zo ja, hoe die vergoeding dan moest worden berekend.
( v) De raadsman van [geïntimeerde] heeft bij brief van 28 juni 2010 aan [X] onder meer geschreven:
“
Mijn cliënt is bereid onder de hierna nader geformuleerde voorwaarden voor deze klantenlijst toe te staan dat op de goodwillvergoeding van € 125.000,= een bedrag van € 5.000,= in mindering gebracht wordt door uw cliënte. Hij schat in dat de kosten van het voeren van een kortgeding over het non-concurrentiebeding en de verdeling van het ontbonden vennootschapsvermogen hem ook dit bedrag kost. Verder schat mijn cliënt dat er ongeveer tweeduizend klanten door de onderneming van de v.o.f. worden bediend: zestig à zeventig klanten hebben dan een waarde van circa € 3.300,=.”
(vi) Bij fax van 1 juli 2010 heeft [X] onder meer als volgt gereageerd:
“
De klanten die uw cliënt toebedeeld wenst te krijgen moeten worden afgerekend op basis van dezelfde formule als waarvoor [appellante] het aandeel van [geïntimeerde] overneemt. Niet meer en niet minder. [appellante] heeft dat van meet af aan gesteld. De waarde die u noemt van € 3.300 (voor de op de lijst genoemde 63 klanten) zou ik na moeten rekenen. Daarvoor heb ik nog niet de gelegenheid gehad. Vooralsnog neem ik aan dat de € 3.300,00 de doorloopprovisie vertegenwoordigt van die klanten, zodat je op een overnamesom komt van 2,75 maal € 3.300, resulterend in € 9.075. Voor dit moment zou ik graag vast de bevestiging hebben over het uitgangspunt van die afrekening.
(…).
Het is aan de heer Buin aan te geven of hij zich kan vinden in de gedane voorstellen, met name omtrent non-concurrentie en afrekening van de 63 klanten. Daarbij moet ik nog nagaan of de genoemde € 3.300 inderdaad de doorloopprovisie betreft.”
(vii) Begin juli 2010 hebben partijen ter zake van de aan [geïntimeerde] toe te delen klanten een regeling getroffen, die inhield dat tegenover de toedeling van die klanten op het door [geïntimeerde] te ontvangen bedrag van € 125.000 een bedrag van € 5.000 in mindering werd gebracht.
(viii) Partijen hebben hun afspraken vastgelegd in een overeenkomst, die zij een vaststellingsovereenkomst hebben genoemd, en die [geïntimeerde] op 30 juli 2010 heeft ondertekend en op 25 augustus 2010 ondertekend door [appellante] retour heeft ontvangen. In deze overeenkomst staat onder meer het volgende:
“
In aanmerking nemende dat:
partijen voor gezamenlijke rekening en risico een vennootschap onder firma exploiteren sinds 1 maart 2007 (…) (hierna de vennootschap);
partijen overeen zijn gekomen de vennootschap te ontbinden ten aanzien van [geïntimeerde]. [appellante] heeft vervolgens de wens te kennen gegeven de onderneming van de vennootschap toegedeeld te krijgen in welk kader zij voorgesteld heeft een derde te laten toetreden tot de vennootschap onder firma. Daarmee heeft [geïntimeerde] onder hierna te formuleren voorwaarden ingestemd. Feitelijk brengt dit mee dat de vennootschap onder firma voortgezet wordt en [geïntimeerde] uittreedt. Voor de gevolgen voor de positie van [geïntimeerde] nemen partijen aan dat de vennootschap onder firma – ten aanzien van [geïntimeerde] – ontbonden is en – na verdeling – eindigt. (…)
in het kader van de verdeling en uittreding van [geïntimeerde] is [appellante] een bedrag van € 125.000,= (…) verschuldigd aan [geïntimeerde]. (…)
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
(…)
Artikel 3 Uitkering aandeel
. Partijen zullen ter vaststelling van de waarde van het aan [geïntimeerde] uit te keren aandeel geen separate scheidingsbalans doen opstellen, omdat zij van mening zijn over voldoende informatie te beschikken om tot een waardering te komen. Daarbij is die waardering evenzeer het resultaat van een onderhandeling tussen partijen.
. De waarde van het aan [geïntimeerde] uit te keren aandeel is € 125.000. Dit bedrag, ter voorkoming van misverstanden, bestaat uit de door partijen zo besproken vergoeding van € 110.000, aangevuld met driemaal € 5.000. (…)
(…)
4.
4. Partijen delen aan [geïntimeerde] toe de relaties die genoemd zijn op bijlage 2. (…).
5.
5. Door ondertekening van deze overeenkomst verplicht [geïntimeerde] zich zijn advocaat te instrueren een bedrag van € 5.000,=, dat krachtens het in artikel 3 lid 2 van deze overeenkomst bepaalde is betaald door [appellante], niet van de derdengeldenrekening van de advocaat aan hem door te laten betalen. Stichting Beheer Derdengelden houdt het bedrag van € 5.000,= tot het moment van de overdracht van de relaties (…) voor [geïntimeerde]. Vanaf het moment dat de in artikel 3 lid 5 bedoelde relaties door [appellante] aan [geïntimeerde] overgedragen zijn, houdt Stichting Beheer Derdengelden (…) een bedrag van € 5.000,= voor [appellante]. Door ondertekening van deze overeenkomst instrueert [geïntimeerde] zijn advocaat op voorhand om op eerste schriftelijk verzoek (…) het bedrag van € 5.000,= aan [appellante] te betalen.”
Als bijlage 2 bij de overeenkomst is een lijst van 64 klanten gevoegd.
(ix) Bij brief van 17 augustus 2010 heeft [appellante] bezwaar doen maken tegen de vergoeding van € 5.000 voor de door [geïntimeerde] meegenomen klanten. Zij heeft gesteld dat deze klanten aanzienlijk meer waard waren. [geïntimeerde] heeft het standpunt van [appellante] bestreden.