ECLI:NL:GHAMS:2013:2282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
12/01121
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van taxatiekosten in belastingzaak na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2013, betreft het een hoger beroep van belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. [Y], tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had eerder de inspecteur van de Belastingdienst Noord/kantoor Emmen veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende, maar had het verzoek om vergoeding van taxatiekosten afgewezen. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, berekend op een belastbaar inkomen van € 196.313, waartegen hij bezwaar had aangetekend. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, maar in hoger beroep werd de uitspraak van de rechtbank door het Gerechtshof te Leeuwarden bevestigd. Belanghebbende ging in cassatie bij de Hoge Raad, die de zaak terugverwees naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Het Hof Amsterdam oordeelde dat de kosten van de taxateur, die door belanghebbende waren gemaakt ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van de onroerende zaak, voor vergoeding in aanmerking komen op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof concludeerde dat de inspecteur in dit geval in de kosten van belanghebbende moest worden veroordeeld, maar dat het aantal uren dat voor de taxatie in rekening werd gebracht, te hoog was. Het Hof stelde het aantal uren vast op 9 à 10 en bepaalde de vergoeding op € 750. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het de beslissing omtrent de vergoeding van de taxatiekosten betreft, en de inspecteur werd veroordeeld in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.812, inclusief het betaalde griffierecht van € 111. De beslissing werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/01121
11 juli 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X]te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. [Y]
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/199 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Noord/kantoor Emmen,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 196.313. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 12 januari 2009 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden. Bij uitspraak van 2 december 2010 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en – voor zover hier van belang – de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966.
1.3.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Gerechtshof te Leeuwarden ingekomen op 26 december 2010. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij uitspraak van 14 februari 2012 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 16 november 2012 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden vernietigd, het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, de Staat gelast het ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht te vergoeden en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van belanghebbende van het geding in cassatie.
1.6.
Partijen zijn door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 17 december 2012 en de inspecteur bij brief van 17 mei 2013. Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Geding na cassatie

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 november 2012 het volgende overwogen:
"3.1. Belanghebbende heeft voor de Rechtbank onder meer verzocht om vergoeding van de kosten van een door hem ingeschakelde taxateur. De Rechtbank heeft dat verzoek geweigerd en daartoe overwogen dat, gelet op het ter zitting gesloten compromis ten aanzien van de waarde van de onroerende zaak, geen vergoeding wordt toegekend voor de door belanghebbende gemaakte taxatiekosten, aangezien het naar het oordeel van de Rechtbank inherent is aan het karakter van een compromis dat elke partij haar eigen kosten draagt.
3.2.
Middel IV richt zich tegen de vaststelling door het Hof, in onderdeel 5 van zijn uitspraak, dat belanghebbende in hoger beroep geen grief tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling door de Rechtbank heeft aangevoerd.
Het middel slaagt. In de motivering van het beroepschrift in hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van de kosten van de taxateur. De hiervoor vermelde vaststelling door het Hof is derhalve onbegrijpelijk.
3.3.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.
Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, kosten van de taxateur voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komen (zie de arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/256, nr. 11/02430, LJN BV5172, BNB 2012/257, en nr. 11/04133, LJN BX09019, BNB 2012/259). Hierbij verdient opmerking dat het oordeel van de Rechtbank dat aan het karakter van een compromis inherent is dat elke partij haar eigen proceskosten draagt, geen steun vindt in het recht."

3.Feiten

3.1.
Het Hof gaat uit van de volgende door het Gerechtshof te Leeuwarden in de onderdelen 2.1 tot en met 2.4 en 2.10 van zijn uitspraak vastgestelde feiten. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1.  Belanghebbende, geboren op [geboortedatum], exploiteerde in de vorm van een eenmanszaak een veehandelbedrijf en schapenhouderij op het adres [adres] te [Z]. Daarnaast is belanghebbende fulltime in loondienst bij [werkgever].
2.2.
De bedrijfswoning op voornoemd adres is door belanghebbende sedert vele jaren tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.
2.3.
Naast het woongedeelte, wordt tevens een gedeelte van het achterhuis of de deel als gedeelte van de bedrijfswoning voor privédoeleinden gebruikt, onder meer voor de stalling van de in privé gehouden paarden en voor de opslag van goederen (grasmaaier, tuinstoelen, wasmachine en dergelijke).
2.4.
Ook een gedeelte van de bedrijfskavel wordt van tijd tot tijd privé gebruikt, bijvoorbeeld voor het ophangen van de was of als terras.
(…)
2.10.
Ter zitting van de Rechtbank hebben partijen bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de waarde van de onroerende zaak, inhoudende dat waarde in vrij opleverbare staat – voor de berekening van de omvang van de eventueel in aanmerking te nemen stakingswinst – dient te worden vastgesteld op € 295.000. Uit de na heropening ingezonden stukken blijkt dat de Inspecteur is uitgegaan van een waarde van € 292.700.”
Het Hof vult voormelde feiten als volgt aan:
3.2.
Belanghebbende heeft een taxatie laten verrichten door [taxateur]. Tot de stukken van het geding behoort de volgende factuur:
“FACTUUR
Opname en waardering van een woonboerderij met bijbehorende opstallen/ erf/ ondergrond en een gering oppervlakte landbouwgrond.
En het uitbrengen van een taxatierapport.
24 uren á € 90,- € 2160,-
312 km á € 0,32 € 99,84
Kantoorkosten € 40,-
------------
Subtotaal € 2299,84
1. BTW € 436,97
------------
TOTAAL € 2736,81”

4.Geschil in hoger beroep na verwijzing

4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte kosten van de taxateur. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil tot welk bedrag de kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
4.2.
Belanghebbende verzoekt in hoger beroep om een vergoeding van de taxatiekosten ten bedrage van € 1.713,60 (inclusief BTW), berekend op basis van een tarief van
€ 60,00 per uur (exclusief BTW) en een tijdsbeslag van 24 uren. Indien het Hof van oordeel is dat minder uren in aanmerking dienen te worden genomen, verzoekt belanghebbende subsidiair een vergoeding op basis van een uurtarief van € 70 (exclusief BTW).
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de taxatiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Subsidiair verzoekt de inspecteur de kostenvergoeding te stellen op € 750.
4.3.
Voor de nadere motivering van de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Allereerst ligt de vraag voor of de kosten van de taxateur op de voet van art 8:75 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof overweegt ter zake als volgt. Het gaat hier om een geval waarin op verzoek van belanghebbende een taxatieverslag door een deskundige is opgesteld in verband met een beroepsprocedure waarin de waardering van een onroerende zaak een (bijkomende) rol speelt. Het Hof is van oordeel dat sprake is van kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken en acht daarvoor van belang dat belanghebbende het taxatieverslag op heeft laten stellen ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van de onroerende zaak, welke waarde relevant was voor de uitkomst van het geschil. De stukken van het geding en het verhandelde ter zitting bevatten geen aanwijzingen dat belanghebbende de kosten niet redelijkerwijs heeft moeten maken (vgl. HR 13 juli 2012, LJN: BX0919). De stelling van de inspecteur dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het in een dergelijke situatie gebruikelijk is dat de belastingplichtige reeds vóór de bezwaar- en beroepsfase een (minnelijke) taxatie laat verrichten, vindt geen steun in het recht.
5.2.
Vervolgens dient het Hof de vraag te beantwoorden tot welk bedrag de kosten van de taxateur voor vergoeding in aanmerking komen.
Naar het oordeel van het Hof ligt de vraag die in deze procedure aan de orde is dermate in de lijn met procedures in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, dat overeenkomstige toepassing van de ‘Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties’ (Stcrt. 26039 van 18 december 2012, hierna: de Richtlijn) redelijk is. Het Hof concludeert uit de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde dat de onderhavige onroerende zaak kwalificeert als een courante niet-woning, waarvoor de Richtlijn het uurtarief bepaalt op € 65, exclusief BTW, hetgeen in casu neerkomt op € 77,35 inclusief BTW. Belanghebbende heeft, onder verwijzing naar de onder 3.2 aangehaalde factuur gesteld dat de taxateur 24 uren aan zijn taxatie heeft besteed. De inspecteur heeft dit aantal uren gemotiveerd betwist. De inspecteur stelt subsidiair dat ingeval er recht bestaat op een kostenvergoeding deze gesteld dient te worden op € 750 inclusief BTW. Het Hof acht een tijdsbeslag van circa 9 à 10 uren reëel voor de taxatie van een dergelijke niet-woning en bijgebouwen met inpandige opname, en volgt daarom het subsidiaire standpunt van de inspecteur.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover het beslissing omtrent de vergoeding van de taxatiekosten betreft. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de inspecteur veroordelen in de kosten van belanghebbende met betrekking tot het laten verrichten van de taxatie tot een bedrag van € 750.

6.Proceskosten en griffierecht

Nu het hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit.
Voor het onderhavige geval zijn dat, in aanvulling op hetgeen onder 5 is overwogen, de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand.
Deze kosten zijn op voet van het Besluit vastgesteld op € 1062 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het Gerechtshof te Leeuwarden met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor van 1 alsmede 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze na verwijzing met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor van 0,5).

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het de beslissing omtrent de vergoeding van de taxatiekosten betreft;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.812; en
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 111 (hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden) te vergoeden.
Aldus gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 11 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.