In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Hoorn. De zaak betreft de toepassing van de landbouwvrijstelling uit artikel 3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 op de winst die is gerealiseerd bij de verkoop van twee percelen cultuurgrond. De inspecteur had eerder een aanslag opgelegd voor het jaar 2007, die na bezwaar was verminderd, maar door de rechtbank was het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat de aanslag verder verlaagd moest worden, terwijl de inspecteur de uitspraak van de rechtbank wilde bevestigen.
De rechtbank had vastgesteld dat de percelen, die oorspronkelijk agrarische bestemming hadden, door de kopers zouden worden gebruikt als bouwblok. De discussie ging over de vraag in hoeverre de waardevermeerdering van de grond, die voortkwam uit de mogelijkheid om een woning te bouwen, belast zou zijn. Het Hof oordeelde dat de gerealiseerde boekwinst niet belast is voor zover deze is terug te voeren op de waardeverandering van de grond die is toe te rekenen aan de voortzetting van de aanwending in het kader van een landbouwbedrijf.
Het Hof concludeerde dat de inspecteur de WEVAB (waarde in economische verkeer als agrarische bedrijfsgrond) correct had vastgesteld en dat de niet onder de landbouwvrijstelling vallende winst ter zake van de verkoop van de percelen € 108.000 bedroeg. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.816 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.859. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.602.