ECLI:NL:GHAMS:2013:2389

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
200.124.353-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van klager tegen notaris inzake ontvankelijkheid en ne bis in idem beginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat. Klager had eerder een klacht ingediend tegen de notaris, welke door de plaatsvervangend voorzitter van de kamer als kennelijk niet ontvankelijk was afgewezen op grond van het rechtsbeginsel ne bis in idem. Klager stelde dat er omstandigheden waren die het verbod om in beroep te komen konden doorbreken, maar het hof oordeelde dat de aangevoerde argumenten niet voldoende waren om aan het appelverbod voorbij te gaan. Het hof verklaarde klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep. De zaak betreft een klachtprocedure die voortkwam uit eerdere klachten van klager tegen de notaris, waarbij het hof eerder had geoordeeld dat de notaris in strijd met zijn zorgplicht had gehandeld. Klager had in totaal tien tuchtklachten ingediend tegen de notaris, die allemaal in essentie dezelfde inhoud hadden. Het hof bevestigde dat het beginsel ne bis in idem van toepassing is binnen het notariële tuchtrecht, wat betekent dat klager niet opnieuw voor dezelfde feiten kan worden berecht. De beslissing van de kamer om het verzet van klager ongegrond te verklaren werd door het hof bekrachtigd, en klager werd niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
_________________________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.124.353/01 NOT
klachtnummer kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Hertogenbosch: Kln. 12.28
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 6 augustus 2013
inzake:
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANT,
t e g e n
[notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 25 maart 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlage - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van - naar het hof begrijpt - de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Hertogenbosch, verder de kamer, van 18 maart 2013. Bij die beslissing is het verzet van klager tegen een beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer waarbij zijn klacht tegen geïntimeerde, hierna de notaris, als kennelijk niet ontvankelijk is afgewezen, ongegrond verklaard.
1.2.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 mei 2013. Klager is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een door hem aan het hof overgelegde pleitnota. De notaris is - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
In het algemeen staat - op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) - tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel van hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 Wna bepaalt echter in de leden 5, 9 en 13, verkort weergegeven en voor zover hier van belang, dat de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, dat tegen een dergelijke beslissing verzet kan worden gedaan bij de kamer en dat tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is, geen rechtsmiddel openstaat.
3.2.
De plaatsvervangend voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht van klager op grond van het rechtsbeginsel
ne bis in idemkennelijk niet ontvankelijk is. Voorts heeft hij geoordeeld dat het klachtrecht ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 12 (oud) Wna (met ingang van 1 januari 2013 vernummerd tot lid 15) is vervallen en de klacht ook om die reden als kennelijk niet ontvankelijk moet worden afgewezen. De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet ongegrond verklaard.
3.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft klager zich op het standpunt gesteld dat er in de onderhavige zaak omstandigheden zijn op grond waarvan het verbod om in beroep te komen kan worden doorbroken. Daartoe heeft klager aangevoerd dat zijn klacht ziet op handelingen die in strijd zijn met de richtlijnen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en dat de plaatsvervangend voorzitter misbruik van zijn positie heeft gemaakt door een dergelijke klacht niet ontvankelijk te verklaren. Verder heeft klager aangevoerd dat het feit dat de plaatsvervangend voorzitter verschillende keren heeft verklaard geen klachten van hem meer te willen behandelen minst genomen de schijn van partijdigheid wekt. Ook de kamer heeft volgens klager de schijn van partijdigheid gewekt doordat de leden van die kamer al eerder klachten van hem hebben behandeld en zich verschuilen achter “formele weetjes”, waardoor hij zich niet serieus genomen voelt.
3.4.
Het hof is van oordeel dat klager onvoldoende heeft aangevoerd om tot de conclusie te kunnen komen dat de kamer de schijn van partijdigheid heeft gewekt en dat daarvan ook niet op andere wijze is gebleken. Hetgeen klager overigens heeft aangevoerd levert geen grond op om aan het appelverbod van artikel 99 lid 13 Wna voorbij te gaan, reeds omdat die argumenten zich steeds tegen (de beslissing van) de plaatsvervangend voorzitter richten terwijl thans de beslissing van de kamer aan de orde is.
3.5.
Op grond van het voorgaande moet klager niet ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
3.6.
Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 augustus 2013 door de rolraadsheer.
Klachtnummer : Kln. 12.28
Datum uitspraak: 18 maart 2013
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH
De kamer voor het notariaat (verder: de kamer) neemt de volgende beslissing naar aanleiding van het verzet in de klachtprocedure, die aanhangig is gemaakt door [klager], wonende te [plaatsnaam] (verder: klager) tegen [notaris], notaris te [plaatsnaam] (verder: de notaris).

1.De procedure:

1.1.
Klager heeft bij brief van 7 oktober 2012 een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze klacht is op 10 oktober 2012 binnengekomen bij de kamer.
1.2.
Bij beslissing van 13 november 2012 heeft [naam], plaatsvervangend voorzitter van de kamer, de klacht tegen de notaris kennelijk niet ontvankelijk geoordeeld en om die reden afgewezen.
1.3.
Tegen deze beslissing is klager op 20 november 2012 in verzet gekomen.
1.4.
De kamer heeft het verzet behandeld op de vergadering van 18 februari 2013. Klager is bij de behandeling aanwezig geweest. De notaris is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 99, lid 9, Wet op het notarisambt (verder: Wna) kan een klager
tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht binnen veertien
dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet
doen bij de kamer. De kamer constateert dat het verzetschrift is ontvangen op 20
november 2012, zodat het verzet tijdig is gedaan. Klager is dan ook ontvankelijk in het
verzet.
2.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de voorzittersbeslissing al dan niet op goede
gronden is gegeven. Daarbij wordt voorop gesteld dat de thans ter beoordeling
voorliggende klacht luidt dat de notaris “de netto verkoopopbrengst achter had moeten
houden op zijn derdengeld rekening”, aldus klager. De plaatsvervangend voorzitter
heeft geoordeeld dat de wijze van uitbetaling van de netto verkoopopbrengst (van de
woning [adres] in [plaatsnaam]) reeds aan de orde is geweest bij de behandeling van de eerder door klager tegen de notaris ingediende klacht, bekend onder klachtnummer Kln. 09.25. Daarbij verweet klager de notaris (samengevat) dat hij bij de uitbetaling van de gelden in strijd met zijn zorgplicht had gehandeld. Omdat de huidige klacht in feite een uitwerking is van deze eerdere klacht, die inmiddels zowel in eerste instantie als in hoger beroep is beslecht, heeft de plaatsvervangend voorzitter op grond van het rechtsbeginsel ne bis in idem geoordeeld dat de klacht kennelijk niet ontvankelijk is. Hij heeft voorts overwogen dat klager in ieder geval vanaf 23 juli 2009 bekend moet worden geacht met de wijze van uitbetaling van de gelden. Omdat een klacht op grond van artikel 99, lid 15, Wna, slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen, heeft de plaatsvervangend voorzitter voorts geoordeeld dat de huidige klacht, die niet eerder dan op 10 oktober 2012 is ingediend, is verjaard en dat de klacht ook om die reden als kennelijk niet ontvankelijk moet worden afgewezen.
2.3.
Gelet op de voor handen zijnde stukken en hetgeen hiervoor in overweging 2.2. is weergegeven, is de kamer van oordeel dat niet is gebleken dat de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 13 november 2012 niet op de goede gronden is gegeven. Hetgeen klager in zijn verzetschrift en tijdens de mondelinge behandeling van het verzet naar voren heeft gebracht, maakt dit niet anders. De kamer komt daarmee niet toe aan een verdere (inhoudelijke) behandeling van de klacht en zal het verzet van klager ongegrond verklaren.
2.4.
In dit verband hecht de kamer eraan op te merken dat klager sedert 1 december 2009 tien tuchtklachten tegen de notaris heeft ingediend in verband met de gang van zaken rond de uitbetaling van de netto verkoopopbrengst van het pand [adres] te [plaatsnaam]. Deze klachten zijn bij de kamer bekend onder de nummers Kln. 09.25, 10.16, 10.17, 10.20, 11.03, 11.06, 11.09, 11.11, 12.12, alsmede de onderhavige klacht. In de eerstgenoemde acht zaken heeft klager hoger beroep ingesteld en is in appèl door het gerechtshof in Amsterdam onherroepelijk beslist.
2.5.
Naar aanleiding van de eerste klacht betreffende de wijze van uitbetaling van de netto verkoopopbrengst (Kln. 09.25), heeft het gerechtshof op 3 mei 2011 beslist. Het gerechtshof heeft daarbij, kort samengevat, overwogen dat “klager terecht naar voren heeft gebracht dat de oud notaris de gelden uit de verkoop van de ouderlijke woning op de verkeerde rekening heeft gestort”. Vervolgens heeft het gerechtshof, anders dan de kamer, dat klachtonderdeel gegrond geacht en is aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd. Namens zijn zuster heeft klager een soortgelijke klacht ingediend (Kln. 11.09), die door het gerechtshof bij beslissing van 6 november 2012 eveneens gegrond is verklaard. Omdat aan de notaris reeds de maatregel van een waarschuwing was opgelegd in verband met de schending van zijn zorgplicht, door de verkoopopbrengst ten onrechte op de bankrekening van de moeder van klager en klaagster uit te betalen, heeft het hof afgezien van het opleggen van een maatregel.
2.6.
De overige klachten betreffende de wijze van uitbetaling van de verkoopopbrengst zijn ongegrond dan wel niet ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van de niet ontvankelijk verklaarde klachten heeft het gerechtshof overwogen dat de klachten in de kern telkens dezelfde inhoud en strekking hebben als de eerste klacht. Omdat het strafrechtelijke beginsel “ne bis in idem”, inhoudende dat niemand mag worden berecht of bestraft voor hetzelfde feit waarover reeds bij definitieve einduitspraak is beslist, ook van toepassing is binnen het notariële tuchtrecht, staat dit eraan in de weg dergelijke klachten opnieuw inhoudelijk te behandelen. Deze moeten dan ook telkens kennelijk niet ontvankelijk worden verklaard.
2.7.
Daarbij komt dat voor aanvang van de klachttermijn van drie jaar als bedoeld in artikel 99, lid 15, Wna doorslaggevend is op welk moment klager van het handelen of nalaten van de notaris kennis heeft genomen en niet op welk moment hij tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de klachttermijn een zogenoemde vervaltermijn is, zodat stuiting van de termijn – anders dan in het geval van een verjaringstermijn – niet mogelijk is. Klager heeft niet betwist dat hij in ieder geval vanaf 23 juli 2009 op de hoogte is van de wijze waarop de notaris de verkoopopbrengst heeft uitbetaald. Hoe zeer het ook te betreuren valt dat klager ernstig is teleurgesteld in de handelwijze van de notaris, het verstrijken van genoemde termijn betekent dat klachten die hij na 23 juli 2012 tegen de notaris heeft ingediend dan wel zal indienen betreffende de wijze van uitbetaling van de verkoopopbrengst van genoemde woning, telkens (ook) kennelijk niet ontvankelijk zullen worden verklaard in verband met het verstrijken van de termijn van drie jaar.

3.De beslissing

de kamer voor het notariaat:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek, voorzitter, mr. H.G. Robers, mr. J.L.G.M. Mertens, mr. L.J.M. Teunissen, leden, en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend lid, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2013 in aanwezigheid van de secretaris.