ECLI:NL:GHAMS:2013:2393

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
200.116.648-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting van een notaris wegens negatieve bewaringsposities en gebrek aan financieel inzicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een oud-notaris die was ontzet uit zijn ambt. De notaris had gelden van de derdengeldrekening naar zijn kantoorrekening overgeboekt zonder te verifiëren of er voldoende middelen op de derdengeldrekening aanwezig waren. Dit leidde tot negatieve bewaringsposities in 2011 en 2012, wat ernstige gevolgen had voor de financiële integriteit van de notaris. Ondanks herhaalde waarschuwingen van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en gesprekken met de kamer van toezicht, heeft de notaris onvoldoende maatregelen genomen om zijn financiële situatie te verbeteren. Op 17 juli 2012 werd de notaris failliet verklaard, wat de ernst van zijn financiële tekortkomingen onderstreepte. Het hof oordeelde dat de notaris niet over het noodzakelijke financiële inzicht beschikte om zijn ambt naar behoren uit te oefenen. De notaris had zelf om zijn ontslag gevraagd, maar dit vormde geen beletsel voor de maatregel van ontzetting uit het ambt. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer van toezicht en legde de maatregel van ontzetting op, waarbij het belang van de rechtsbedeling en het vertrouwen in het notariaat vooropstonden.

Uitspraak

beslissing

_______________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.116.648/01 NOT
zaaknummers eerste aanleg : 012/018 en 012/044
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 6 augustus 2013
inzake:
[notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
appellant,
t e g e n
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.T.A. Tilleman.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder de notaris, is bij een op 13 november 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlage - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Maastricht, verder de kamer, van 15 oktober 2012, waarbij de kamer de klachten van geïntimeerde, verder het BFT, tegen de notaris gegrond heeft verklaard en aan hem de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd.
1.2.
Op 5 december 2012 is van de zijde van de notaris een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van de zijde van het BFT is op 16 januari 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 mei 2013. De notaris en de gemachtigde van het BFT zijn verschenen en hebben aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De wijzigingen in de Wet op het notarisambt per 1 januari 2013

Bij het navolgende gaat het hof uit van de artikelen in de Wet op het notarisambt zoals deze luidden tot 1 januari 2013, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.

4.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten:
i. Het BFT heeft op grond van de artikelen 110 lid 1 en 112 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna) de taak en de bevoegdheid om toezicht te houden op de financiële positie van notarissen.
ii. Op grond van voornoemde regelgeving heeft het BFT begin 2011 een onderzoek ingesteld naar de financiële positie van de notaris.
iii. Op 4 februari 2011, 15 juni 2011 en 4 november 2011 heeft het BFT de kamer gerapporteerd omtrent de zorgwekkende financiële situatie op het kantoor van de notaris.
iv. Naar aanleiding van de verschillende rapportages hebben op 9 februari 2011, 25 mei 2011, 19 juni 2011, 21 september 2011, 13 oktober 2011, 11 januari 2012 en 24 januari 2012, in aanwezigheid van de notaris en het BFT, gesprekken plaatsgevonden bij de voorzitter van de kamer, hierna ook: de voorzitter. In die gesprekken werden de financiële positie van het notariskantoor besproken en de afspraken die met de notaris waren gemaakt om die positie te verbeteren.
v. Op 30 november 2011 bestond een negatieve bewaringspositie van € 9.667,00. Dit bewaringstekort is ontstaan als gevolg van overboekingen van de derdengeldrekening naar de kantoorrekening in de periode 28 oktober 2011 tot en met 25 november 2011 van in totaal € 18.143,00.
vi. Op 7 maart 2012 bestond een negatieve bewaringspositie van € 17.368,00, welk bewaringstekort is ontstaan door overboekingen van de derdengeldrekening naar de kantoorrekening in de periode van 23 januari 2012 tot en met 2 maart 2012 van in totaal
€ 25.560,00.
vii. Het BFT heeft bij schrijven van 13 februari 2012 een klacht (bekend onder nummer 012/018) tegen de notaris ingediend. Die klacht ziet op de negatieve bewaringspositie per 30 november 2011.
De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 15 maart 2012 bij wijze van ordemaatregel op de voet van artikel 106 lid 1 Wna getroffen, inhoudende onder meer de schorsing van de notaris in de uitoefening van het ambt van notaris, zulks met ingang van 19 maart 2012 vanaf 09:00 uur tot:
a. de notaris is ontslagen uit zijn ambt, dan wel
de datum van de uitspraak van de kamer in de klachtzaak tegen de notaris, geregistreerd onder nummer N 012/018.
viii. De kamer heeft de beslissing van de voorzitter bij beslissing van 2 april 2012 bekrachtigd.
ix. Naar aanleiding van een (aanvullend) onderzoek heeft het BFT bij schrijven van 18 april 2012 andermaal een klacht (bekend onder nummer 012/044) tegen de notaris ingediend. Die klacht ziet op de negatieve bewaringspositie per 7 maart 2012.
x. Op verzoek van de notaris is aan hem per 1 juni 2012 ontslag verleend.
xi. De rechtbank Maastricht heeft de notaris bij uitspraak van 17 juli 2012 failliet verklaard.

5.Het standpunt van het BFT

Met betrekking tot klacht 012/018 en klacht 012/044
5.1.1.
De notaris heeft gelden van de derdengeldrekening naar de kantoorrekening overgeboekt zonder dat door hem is vastgesteld dat daarvoor voldoende overschot aan gelden op de derdengeldrekening aanwezig was. Hierdoor is op 30 november 2011 een negatieve bewaringspositie ontstaan. Ondanks herhaaldelijk aandringen van het BFT is dit bewaringstekort niet tijdig door een extra storting op de derdengeldrekening opgeheven. Voorts valt de notaris te verwijten dat die negatieve bewaringspositie is ontstaan door een ontoereikende administratieve organisatie en ontoereikende interne controlemaatregelen.
5.1.2.
Voorafgaand aan het bewaringstekort op 7 maart 2012 hebben eveneens overboekingen plaatsgevonden zonder dat door de notaris is vastgesteld dat daarvoor voldoende saldo aan gelden op de derdengeldrekening aanwezig was. Door het ontbreken van liquiditeitsruimte was het voor de notaris niet mogelijk dit bewaringstekort op te heffen.
5.1.3.
Op grond van het voorgaande is het BFT van mening dat de notaris heeft gehandeld in strijd met artikel 23 lid 1 Wna, artikel 13 lid 1 (en toelichting) Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg), artikel 1 van de Administratieverordening, artikel 3 (en toelichting) Reglement Verslagstaten 2010, artikel 2 Vbg en artikel 25 lid 3 Wna.
5.2.1.
In hoger beroep heeft het BFT het volgende aangevoerd. De ordemaatregel ex artikel 106 lid 1 Wna dient te worden onderscheiden van de tuchtmaatregel zoals geregeld in artikel 103 Wna. De schorsing als ordemaatregel wordt toegepast bij een klacht van zeer ernstige aard en kennelijk gevaar voor benadeling van derden. De gegrondheid van die klacht ligt dan nog niet vast. De reden voor de schorsing vervalt op het moment dat de notaris zijn ambt heeft beëindigd. Die reden is evenwel niet van belang voor de behandeling van een ingediende klacht op grond van artikel 99 Wna door een kamer van toezicht (thans: kamer voor het notariaat), die bij gegrondheid van de klacht een tuchtmaatregel zoals genoemd in artikel 103 Wna kan opleggen. De stelling van de notaris dat de kamer niet bevoegd was over de klachten te beslissen, is overigens eerst in hoger beroep en daarmee te laat aangevoerd. Voorts heeft de waarnemende notaris op 28 maart 2012 aan het BFT medegedeeld dat het bewaringstekort van 7 maart 2012 op 27 maart 2012 weer was opgeheven. Dit komt niet door inspanningen van de notaris.
5.2.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft het BFT - voor zover van belang - nog het volgende aangevoerd. Op de voet van artikel 93 lid 2 Wna blijven ook notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn aan de tuchtrechtspraak onderworpen. Weliswaar is de notaris door het slechte economische klimaat failliet gegaan, dit neemt niet weg dat een faillissement in de Wet op het notarisambt als grond voor schorsing van een notaris in de uitoefening van zijn ambt wordt genoemd. Dit betekent dat een faillissement van een notaris als uitermate ernstig wordt beschouwd.
6. Het standpunt van de notaris
Met betrekking tot klacht 012/018 en klacht 012/044
6.1.
De notaris heeft met betrekking tot de klachten in eerste aanleg geen inhoudelijk verweer gevoerd.
6.2.1.
In hoger beroep heeft de notaris het volgende aangevoerd. Op grond van de beslissing van de voorzitter van 15 maart 2012, welke beslissing op 2 april 2012 door de kamer is bekrachtigd, heeft de notaris besloten zijn ontslag als notaris in te dienen. De notaris heeft erop mogen vertrouwen dat hij daarmee aan een van de twee keuzemogelijkheden die in de beslissing van de voorzitter zijn weergegeven, had voldaan. Hij meent dat de beslissing van de kamer van 15 oktober 2012 om die reden in strijd is met de in de beslissing van de voorzitter van 15 maart 2012 gemaakte afspraken.
Voorts is de negatieve bewaringspositie van 30 november 2011 per 31 januari 2012 opgeheven. Dit heeft de notaris bij brief van 6 februari 2012 aan het BFT bericht. De negatieve bewaringspositie die op 7 maart 2012 bestond, is per 31 maart 2012 vrijwel geheel opgeheven. De bewaringspositie was toen nog € 1.925,00 negatief. Vanwege zijn schorsing op 19 maart 2012 kon de notaris vanaf die datum niet meer over zijn banktegoeden beschikken, zodat het voor hem niet mogelijk was de negatieve bewaringspositie op te heffen.
6.2.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de notaris - voor zover van belang - nog het volgende aangevoerd. Tot 1 juli 2009 vormde de notaris samen met een andere notaris een maatschap. Vanwege onoverbrugbare verschillen van inzicht was de notaris gedwongen die maatschap op te zeggen en zijn notariële werkzaamheden als eenmanszaak voort te zetten. Door toedoen van zijn voormalige vennoot had de notaris op dat moment geen beschikking over de hem toekomende gelden uit de maatschap en de derdengeldrekeningen. De notaris heeft veel tijd en geld moeten besteden aan het terugkrijgen van die gelden, hetgeen een enorme weerslag op zijn functioneren heeft gehad. Zo kwam de notaris niet eraan toe om de organisatie van zijn nieuwe kantoor op een deugdelijke en verantwoorde manier op te zetten. De notaris heeft achteraf bezien veel te weinig tijd en aandacht besteed aan de financiële organisatie van zijn kantoor en de daarbij behorende administratieve verplichtingen. Hierdoor bestonden enkele malen negatieve bewaringsposities. Voorts lukte het de notaris niet om een toereikende financiële buffer op te bouwen. De notaris benadrukt dat hij nimmer met opzet heeft gehandeld en ook nooit schade aan cliënten of crediteuren heeft willen toebrengen. De notaris stelt dat hij gewoonweg geen ondernemer is.
6.2.3.
Op vragen van het hof heeft de notaris - voor zover van belang - het volgende verklaard. De notaris heeft een schuld aan de computerfirma die aan hem een boekhoudsysteem heeft geleverd. Vanwege die schuld heeft die computerfirma de toegang tot de server geblokkeerd, zodat de notaris niet meer over zijn boekhouding en administratie kon beschikken.

7.De beoordeling

Aangezien de twee klachten van het BFT dezelfde strekking hebben, zal het hof de klachten -evenals de kamer - gevoegd behandelen.
7.1.
Vooropgesteld wordt dat notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn aan de tuchtrechtspraak blijven onderworpen ter zake van enig verwijtbaar handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren (thans: artikel 93 lid 2 Wna). Voorts vormt het feit dat de notaris voorafgaand aan het opleggen van een maatregel zelf om zijn ontslag heeft gevraagd - en gekregen - geen beletsel om de notaris eventueel alsnog de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen. Artikel 103 Wna kent - en kende ook vóór 1 januari 2013 - een dergelijke beperking niet. Bovendien komt - gelet op het bepaalde in artikel 103 lid 7 Wna (thans: artikel 103 lid 8 Wna) - aan de maatregel van ontzetting uit het ambt na ontslag een zelfstandige betekenis toe. De stelling van de notaris dat hij door ontslag te vragen heeft voldaan aan een van de keuzemogelijkheden die de voorzitter hem in de beslissing van 15 maart 2012 zou hebben geboden, berust mitsdien op een onjuiste lezing van de beslissing van de voorzitter. Daarin staat immers slechts vermeld op welk moment de schorsing - van rechtswege - tot een einde zou komen en is niets bepaald over de behandeling van de klacht die tot die schorsing de aanleiding vormde.
7.2.
Met de kamer is het hof van oordeel dat de verwijten van het BFT gegrond zijn. Op grond van artikel 23 lid 1 Wna is het de notaris verboden, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten waarvan hij redelijkerwijs moet verwachten dat zij ertoe kunnen leiden dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen. In dit geding is komen vast te staan dat de notaris in de periode 28 oktober 2011 tot en met 25 november 2011 en 23 januari 2012 tot en met 2 maart 2012 gelden van in totaal respectievelijk € 18.143,00 en
€ 25.560,00 van de derdengeldrekening naar de kantoorrekening heeft overgeboekt zonder te hebben vastgesteld dat daarvoor de middelen op de derdengeldrekening aanwezig waren en dat hierdoor op 30 november 2011 en op 7 maart 2012 negatieve bewaringsposities zijn ontstaan. Weliswaar betroffen de negatieve bewaringposities bedragen van relatief geringe omvang, maar het hof tilt zwaar aan het ontstaan van de negatieve bewaringsposities en de duur daarvan. Voorts bestond bij de notaris de wetenschap van de notaris van de hachelijke financiële situatie van diens kantoor, welke situatie al vanaf 2010 bestond. Ondanks herhaalde waarschuwingen van het BFT en de verschillende gesprekken met de kamer heeft de notaris naar het oordeel van het hof onvoldoende getracht om in te grijpen in de situatie door middel van aanzuivering van de financiën. Het verweer van de notaris dat het een hectische tijd is geweest in verband met het uittreden uit de maatschap en het gedwongen voortzetten van zijn notarispraktijk in de vorm van een eenmanszaak en hij al zijn tijd en energie moest inzetten om de hem toekomende gelden uit de maatschap en de derdengeldrekeningen van zijn voormalige vennoot terug te krijgen, kan hem niet baten, omdat de (interne) kantoorbelangen niet behoren te prevaleren boven de belangen van derden. Het is het hof weliswaar niet gebleken van kwade trouw aan de zijde van de notaris in deze, maar door zijn handelwijze heeft de notaris willens en wetens niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat er geen negatieve bewaringspositie ontstaat en, als zulks wel het geval is, die niet te laten voortduren en het tekort terstond aan te vullen. Niet aannemelijk is geworden dat de notaris ter zake van het ontstaan van het tekort geen verwijt treft, hetgeen de notaris overigens ook niet heeft aangevoerd. De notaris heeft hiermee het vertrouwen in de rechtsbedeling, in het bijzonder die welke aan het notariaat is opgedragen, in ernstige mate geschaad.
7.3.
Voorts overweegt het hof dat van een notaris mag worden verwacht dat hij beschikt over een voldoende financieel inzicht voor het uitoefenen van zijn ambt en het voeren van zijn praktijk. Bij gebreke van zodanig inzicht zal de notaris zijn positie in het rechtsverkeer niet naar behoren kunnen bekleden. De notaris is immers bij uitstek de persoon in wie cliënten het vertrouwen moeten kunnen hebben dat deze met de aan hen toebehorende gelden veilig en verantwoord zal omgaan en dat hij zijn praktijk met het oog hierop deugdelijk inricht. De notaris heeft erkend dat hij niet eraan toekwam om de organisatie van zijn nieuwe kantoor op een deugdelijke en verantwoorde manier op te zetten en hij achteraf bezien veel te weinig tijd en aandacht heeft besteed aan de financiële organisatie van zijn kantoor en de daarbij behorende administratieve verplichtingen. Op 17 juli 2012 is de notaris failliet verklaard. Ook al is voldoende aannemelijk geworden dat de notaris nimmer met opzet heeft gehandeld en geen opzettelijke schade aan cliënten of crediteuren heeft willen toebrengen, hiermee is dan wel vast komen te staan dat de notaris niet over het financiële inzicht beschikt dat nodig is om op behoorlijke wijze een notarispraktijk te voeren. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat de notaris ter zitting heeft verklaard dat hij vanwege een schuld aan de computerfirma die aan hem het boekhoudsysteem had geleverd, nadien niet meer over zijn boekhouding en administratie kon beschikken. Het valt de notaris aan te rekenen dat hij niet ervoor zorg heeft gedragen dat hij op enige manier over (een kopie van) diens boekhouding beschikte. Een notaris dient immers te allen tijde toegang te hebben tot de financiële stukken, zo volgt uit artikel 24 lid 1 Wna. Door zijn boekhouding op die manier te organiseren heeft de notaris tevens in strijd met artikel 1 van de Administratieverordening gehandeld. Op grond van dit artikel was de notaris verplicht van zijn kantoorvermogen en van alles betreffende zijn werkzaamheden, daaronder begrepen het beheer van gelden van derden niet vallend onder artikel 25 Wna, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
7.4.
Gezien het langdurig bestaan van de negatieve bewaringsposities en gelet op de omstandigheid dat de notaris op 17 juli 2012 failliet is verklaard, waaruit blijkt dat de notaris op financieel vlak niet over de bekwaamheden beschikt die nodig zijn om het ambt van notaris uit te oefenen, acht het hof met de kamer de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden. Hieraan kan niet afdoen de door de notaris uitgesproken vrees dat door een ontzetting het hem ook, zonder goede grond, onmogelijk wordt werkzaamheden te verrichten op het notariële vlak waarvoor de hoedanigheid van (kandidaat-)notaris strikt genomen geen vereiste is, zoals het geven van onderwijs.
7.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 augustus 2013 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT MAASTRICHT
De Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen voormeld heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klachten van:
Bureau Financieel Toezicht
gevestigd te Utrecht,
gemachtigde: A.C.M. Hesselberth RA,
hierna te noemen: klager,
tegen
[notaris],
(thans voormalig) notaris te [plaatsnaam],
hierna te noemen: de notaris.
1.
Het verloop van de procedure.
Met betrekking tot de klacht 012/018.
Bij schrijven van 13 februari 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris.
Bij brief van 15 februari 2012 is de notaris verzocht schriftelijk te reageren, maar een reactie is uitgebleven.
De voorzitter van de Kamer heeft bij beslissing van 15 maart 2012 bij wijze van ordemaatregel onder andere de schorsing van de notaris in de uitoefening van het ambt van notaris gelast, zulks met ingang van 19 maart 2012 vanaf 09:00 uur tot:
de notaris is ontslagen uit zijn ambt, dan wel
de datum van de uitspraak van de Kamer in de klachtzaak tegen de notaris, geregistreerd onder nummer 012/018.
Deze beslissing is door de Kamer bij beslissing van 2 april 2012 bekrachtigd.
Op 17 september 2012 heeft de Kamer de klacht behandeld in aanwezigheid van klager. De notaris, hoewel deugdelijk opgeroepen, is met bericht van verhindering niet verschenen. De notaris heeft bij e-mailbericht laten weten niet bij de behandeling op 17 september 2012 aanwezig te zullen zijn.
Na afloop van de behandeling is klager medegedeeld dat partijen zo spoedig mogelijk de beslissing van de Kamer tegemoet kunnen zien.
Met betrekking tot de klacht 012/044.
Bij schrijven van 18 april 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris.
Bij brief van 24 april 2012 is de notaris verzocht schriftelijk te reageren, maar een reactie is uitgebleven.
Op 17 september 2012 heeft de Kamer de klacht behandeld in aanwezigheid van klager. De notaris, hoewel deugdelijk opgeroepen, is met bericht van verhindering niet verschenen. De notaris heeft bij e-mailbericht laten weten niet bij de behandeling op 17 september 2012 aanwezig te zullen zijn.
Na afloop van de behandeling is klager medegedeeld dat partijen zo spoedig mogelijk de beslissing van de Kamer tegemoet kunnen zien.
2.
De inhoud van de klacht.
Met betrekking tot de klacht 012/018.
Op 4 februari 2011, 15 juni 2011 en 4 november 2011 heeft het bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT) aan de voorzitter van de Kamer van toezicht te Maastricht gerapporteerd omtrent de zorgwekkende financiële situatie van de notaris. Naar aanleiding van die rapporten hebben op 9 februari 2011, 25 mei 2011, 19 juni 2011, 21 september 2011, 13 oktober 2011, 11 januari 2012 en 24 januari 2012 gesprekken plaatsgevonden bij de voorzitter in aanwezigheid van de notaris en [naam] van het BFT.
Op 9 maart 2012 heeft de voorzitter de notaris gehoord in aanwezigheid van [naam] en [naam] van het BFT.
Uit de door de notaris ingediende cijfers per 30 november 2011 blijkt een negatieve bewaringspositie van € 9.667,00, welk bewaringstekort is ontstaan als gevolg van overboekingen van de derdengeldrekening naar de kantoorrekening in de periode van 28 oktober 2011 tot en met 25 november 2011 van in totaal € 18.143,00.
Ondanks aandringen van het BFT is het bewaringstekort niet tijdig door een extra storting op de derdengeldrekening opgeheven.
Het BFT is van mening dat de notaris heeft gehandeld in strijd van artikel 23 lid 1 Wna, artikel 13 lid 1 (en toelichting) Vbg 2011 (voorheen artikel 15 en toelichting Vbg), artikel 1 Administratieverordening, artikel 3 (en toelichting) Reglement Verslagstaten 2010, artikel 2 Vbg 2011(voorheen artikel 1Vbg) en artikel 25 lid 3 van de Wna.
Met betrekking tot de klacht 012/044.
Het BFT stelt dat naar aanleiding van een ingesteld onderzoek op 7 maart 2012 is gebleken dat er opnieuw sprake was van een negatieve bewaringspositie. Op 7 maart 2012 liet de bewaringspositie een tekort zien van € 17.368,00, welk tekort ontstaan is als gevolg van overboekingen van de derdengeldrekening naar de kantoorrekening in de periode van 23 januari 2012 tot en met 2 maart 2012 van in totaal € 25.560,00.
Deze overboekingen hebben plaatsgevonden zonder dat door de notaris is vastgesteld dat daarvoor voldoende saldo aan gelden op de derdengeldrekening aanwezig was. Door het ontbreken van liquiditeitsruimte was het voor de notaris niet mogelijk dit bewaringstekort op te heffen.
Het BFT is van mening dat de notaris gehandeld heeft in strijd van artikel 23 lid 1 Wna, artikel 13 lid 1 (en toelichting) Vbg 2011 (voorheen artikel 15 en toelichting Vbg), artikel 1 Administratieverordening, artikel 3 (en toelichting) Reglement Verslagstaten 2010, artikel 2 Vbg 2011(voorheen artikel 1Vbg) en artikel 25 lid 3 van de Wna.
3.
Het standpunt van de notaris.
Met betrekking tot de klacht 012/018 en met betrekking tot de klacht 012/044.
Het standpunt van de notaris met betrekking tot beide klachten is niet bekend, omdat hij de Kamer geen schriftelijke reactie heeft gestuurd op de klachtschrijvens van 13 februari 2012 en 18 april 2012 van het BFT en hij niet ter zitting van de Kamer van 17 september 2012 is verschenen.
De notaris heeft enkel via e-mailbericht laten weten dat hij tot twee maal toe [naam] van het BFT heeft gemaild met de vraag naar de zin van het doorzetten van de klachtzaken en dat hij hier geen antwoord op heeft gekregen. Verder heeft de notaris de Kamer laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en dat hij van mening is dat de Kamer de klachten wellicht verder (schriftelijk) kan afhandelen.

4. Beoordeling van de klacht.

Met betrekking tot de klacht 012/018 en met betrekking tot de klacht 012/044.
De Kamer zal de twee door het BFT ingediende klachten gevoegd behandelen. Deze klachten betreffen immers (nagenoeg) identiek handelen of nalaten van de notaris binnen een kort tijdsbestek.
Klager verwijt de notaris dat hij klachtwaardig heeft gehandeld door negatieve bewaringsposities te laten ontstaan.
De Kamer is van oordeel dat die verwijten gegrond zijn en overweegt daartoe het navolgende.
Artikel 23 lid 1 Wna geeft aan dat het de notaris
verbodenis, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten waarvan hij redelijkerwijs moet verwachten dat zij ertoe kunnen leiden, dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen. Deze verplichting en de in artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels neergelegde eer en aanzien van het ambt, leiden ertoe dat de notaris verplicht is cliëntengelden te allen tijde ten volle in geldmiddelen beschikbaar te hebben. De notaris dient er onmiddellijk en zonder enige beperkingen over te kunnen beschikken.
Onder cliëntengelden worden verstaan zowel de derdengelden als bedoeld in artikel 25 Wna als gelden van derden waarover de notaris dan wel een medewerker van het notariskantoor bevoegd is te beschikken. De bewaringspositie van de notaris moet te allen tijde positief zijn.
De Kamer is van oordeel dat de vertrouwenspositie die een notaris in het maatschappelijk leven bekleedt met zich brengt dat hij zich niet alleen dient te onthouden van iedere handeling die de hem door derden toevertrouwde belangen daadwerkelijk schaden, maar ook van handelingen die het risico in zich dragen dat die belangen worden geschaad.
In beide klachtzaken kan worden vastgesteld dat de notaris zich niet van dergelijke handelingen heeft onthouden. Daarmee heeft hij zijn eigen zakelijke belangen zwaarder laten wegen dan - niet alleen - de (financiële) belangen van zijn cliënten maar ook het imago van notariële onkreukbaarheid, dat iedere notaris heeft hoog te houden.
Dit brengt met zich dat de notaris niet geschikt moet worden geacht voor het ambt van notaris. De Kamer zal dan ook met betrekking tot de klacht onder nummer 012/018 de maatregel van ontzetting uit het ambt opleggen, waaraan niet afdoet dat de notaris reeds op eigen initiatief zijn ontslag als notaris heeft aangevraagd en hem dit ontslag inmiddels is verleend.
Nu reeds met betrekking tot de eerste klacht de ontzetting uit het ambt zal worden opgelegd, komt de Kamer met betrekking tot de tweede klacht niet meer toe aan het opleggen van een maatregel.
De Kamer zal - gelet op hetgeen hiervoren is overwogen - de volgende beslissingen nemen.
Beslissing
Met betrekking tot de klacht 012/018 en met betrekking tot de klacht 012/044.
Verklaart de klachten tegen de notaris gegrond.
Met betrekking tot de klacht 012/018.
Legt de (oud-) notaris de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt op.
Bepaalt dat de opgelegde maatregel, nadat deze beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, zal worden ten uitvoer gelegd tijdens een nader te bepalen vergadering van de kamer, waartoe de notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen door de secretaris.
Met betrekking tot de klacht 012/044.
Legt de (oud-) notaris geen maatregel op.
Aldus gegeven te Maast richt op 15 oktober 2012 door mr. W.J.J. Beurskens, plaatsvervangend- voorzitter, mr. R.H.J. Otto en mr. R.J.M.G. Oostveen, kroonleden, mr. R.L.G.M. Steegmans en mr. S.J.H. Hagemann-Rietbroek, notarisleden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.C.M. Pooters als secretaris.