ECLI:NL:GHAMS:2013:2450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
200.102.345/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van gerechtsdeurwaarders bij klachten tegen samenwerkingsverbanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen gerechtsdeurwaarders van het kantoor Hilco B.V., handelend onder de naam Sport-Inn. De klacht richtte zich tegen de gerechtsdeurwaarders vanwege het in rekening brengen van te hoge invorderingskosten en informatiekosten. De tuchtrechter heeft vastgesteld dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de verantwoordelijkheid van de individuele gerechtsdeurwaarders moet worden onderzocht. Het hof heeft geoordeeld dat het niet aan de beklaagde gerechtsdeurwaarders kan worden overgelaten om te bepalen wie zij als beklaagde naar voren schuiven, omdat dit zou kunnen leiden tot het ontlopen van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. De klacht tegen de berekening van incassokosten werd ongegrond verklaard, maar de klacht over de informatiekosten werd gegrond verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder in het verleden structureel informatiekosten in rekening heeft gebracht, wat niet als incidentele fout kan worden gekwalificeerd. Gezien de ernst van dit handelen heeft het hof een boete van € 7.400,- opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder. De beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders van 30 december 2011 werd vernietigd, en de klacht werd voor het overige ongegrond verklaard. Het hof heeft een deskundige benoemd om verder onderzoek te doen naar de tuchtrechtelijke laakbaarheid van het handelen van de gerechtsdeurwaarder.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Tussenbeslissing van 4 december 2012 in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HILCO B.V. handelend onder de naam Sport-Inn,
gevestigd te Bussum,
APPELLANTE,
gemachtigde: H.M. van Vliet A.A., te Hilversum,
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder]
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: [
A].
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 15 februari 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 30 december 2011.
Bij die beslissing heeft de kamer het verzet tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 9 augustus 2011 gegrond verklaard en de door klaagster ingediende klacht ongegrond verklaard. De kamer heeft daarbij geïntimeerde, verder de gerechtsdeurwaarder, aangemerkt als de gerechtsdeurwaarder tegen wie de klacht is gericht.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 28 maart 2012 een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 september 2012.
Beide gemachtigden zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.
1.4. Van de zijde van klaagster is op 18 september 2012 nog een aan [H] verstrekte volmacht ter griffie van het hof ingekomen.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4.
Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder een te hoog bedrag aan invorderingskosten in rekening te hebben gebracht. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder volgens klaagster ten onrechte een bedrag van € 17,85 aan informatiekosten in rekening gebracht.
5.
Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Een en ander zal hierna bij de beoordeling aan de orde komen.
6.
De beoordeling
6.1. De klacht richtte zich in eerste aanleg tegen de gerechtsdeurwaarders van het kantoor [F]. In zijn beschikking van 9 augustus 2011 heeft de voorzitter van de kamer alle vijf gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. [Gerechtsdeurwaarder] zich in de daaropvolgende verzetprocedure bij de kamer echter via een gemachtigde opgeworpen als beklaagde voor alle gerechtsdeurwaarders. De kamer heeft vervolgens de klacht beschouwd als te zijn gericht tegen uitsluitend [gerechtsdeurwaarder] en ook dienovereenkomstig beslist.
6.2. Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de tuchtrechter te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarders de klachten zich richten. Indien alle gerechtsdeurwaarders die aan een kantoor zijn verbonden verantwoordelijk zijn voor het handelen van medewerkers op dat kantoor en de klacht betrekking heeft op het handelen van een medewerker van het kantoor of het sturen van een brief namens het kantoor, dient de klacht te worden opgevat als gericht tegen alle gerechtsdeurwaarders. Onder omstandigheden kan dat anders zijn, maar van dergelijke omstandigheden is hier niet gebleken. Anders dan het hof eerder heeft overwogen in zijn beslissing van 29 januari 2004, LJN AO2798, kan het niet aan de beklaagde gerechtsdeurwaarders worden overgelaten, wie zij uit hun midden als beklaagde naar voren schuiven. Op deze wijze zouden gerechtsdeurwaarders immers feitelijk tuchtrechtelijke aansprakelijkheid kunnen ontlopen.
6.3. Het gevolg van de beslissing van de kamer in deze zaak is dat het hoger beroep van klaagster slechts [gerechtsdeurwaarder] kan betreffen. Jegens de overige beklaagde gerechtsdeurwaarders was door de kamer immers niet beslist. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen zal de zaak worden teruggewezen naar de kamer opdat alsnog zal worden beslist op de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders [ 2 t/m 5].
6.4. Het hof zal het door klaagster ingestelde beroep in deze zaak wel verder beoordelen, voorzover dat betrekking heeft op [gerechtsdeurwaarder].
6.5. De klacht van klaagster ziet op de berekening van de
incassokostendoor de gerechtsdeurwaarder. Klaagster verwijst hierbij naar het rapport Voor-Werk II, zoals dat door de rechterlijke macht wordt toegepast om de hoogte van verschuldigde invorderingskosten te bepalen. In dat rapport wordt in onderdeel 10.1 overwogen:
“Eigen kosten van de schuldeiser - niet zijnde de te betalen kosten van door hem ingeschakelde derden - kunnen ook kosten zijn als bedoeld in art. 6:96 lid 2 sub c BW. Zie PG 6, blz. 337/338. Deze kosten komen derhalve in beginsel als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. Bij toekenning van het forfaitaire tarief als in aanbeveling I of II bedoeld worden deze kosten in beginsel geacht in die vergoeding begrepen te zijn.”
Het gaat daarbij om incassokosten bij verbintenissen tot betaling van een geldsom die voortvloeien uit overeenkomst. De regeling van deze incassokosten is per 1 juli 2012 ook in de wet vastgelegd (artikel 6:96 lid 4 Burgerlijk Wetboek).
6.6. In het onderhavige geval gaat het echter om een heffing die klaagster op grond van een wettelijke regeling verschuldigd is. De Heffingsverordening Hoofdbedrijfschap Detailhandel bepaalt in artikel 12 dat indien een ondernemer de verschuldigde heffing niet binnen twee weken na een herinnering heeft betaald, hem een aanmaning wordt verzonden. Voor het sturen van die aanmaning is de ondernemer administratiekosten verschuldigd. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, het Hoofdbedrijfschap Detailhandel, heeft de hoofdsom van de heffing van € 200,- verhoogd met een bedrag van € 33,20 aan “administratiekosten”. Het aan de gerechtsdeurwaarder ter invordering uit handen gegeven bedrag was aldus € 233,20.
6.7. Het is gebruikelijk dat een gerechtsdeurwaarder zijn eigen incassokosten berekent over het bedrag waarvoor aan hem opdracht is gegeven om het te incasseren. Dat bedrag wordt door hem hoofdsom genoemd en zal hij voor zijn opdrachtgever trachten te verhalen op de schuldenaar. Indien het verschuldigde inclusief kosten wordt voldaan, draagt de gerechtsdeurwaarder de hoofdsom af aan zijn opdrachtgever en de ontvangen incassokosten vormen de beloning voor de incassowerkzaamheden. De gerechtsdeurwaarder heeft de incassokosten in dit geval volgens het tarief van Voor-Werk II bepaald op € 37,- (inclusief omzetbelasting € 44,03). Dat is het minimumtarief, dat ook zou hebben gegolden als de hoofdsom € 200,- zou zijn geweest.
6.8. Indien klaagster meent dat voormelde administratiekosten van € 33,20 ten onrechte door het Hoofdbedrijfschap worden verhaald, dan dient klaagster zich tot het Hoofdbedrijfschap te wenden. (Dat heeft hij overigens ook gedaan, zo blijkt uit de door klaagster overgelegde stukken.) Het in rekening brengen van het minimumtarief door de gerechtsdeurwaarder is echter niet tuchtrechtelijk laakbaar.
6.9. Ten aanzien van de klacht over de in rekening gebrachte
informatiekosten(€ 17,85) oordeelt het hof als volgt. Klaagster heeft bij de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte incassokosten en informatiekosten. Bij brief van 30 juni 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven en daarin aangegeven waarom hij het terecht achtte dat de door hem berekende incassokosten in rekening waren gebracht. Op het bezwaar tegen de informatiekosten heeft hij niet gereageerd.
6.10. Klaagster heeft in zijn klacht bij de kamer de in rekening gebrachte informatiekosten als derde klachtonderdeel opnieuw aan de orde gesteld. In zijn schriftelijk verweer heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat het hier ging om doorberekende kosten voor informatie in de gemeentelijke basisadministratie (hierna ook GBA) en bij de Kamer van Koophandel.
Ter zitting bij de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat er in deze (handels)zaak in het geheel geen GBA is geraadpleegd, maar dat het om kosten van inzage in het Handelsregister ging.
6.11. De kamer heeft geoordeeld dat het niet juist is om in de incassobrief aan klaagster al een bedrag aan verschuldigde informatiekosten op te nemen, maar dat dit niet tuchtrechtelijk laakbaar is, omdat het hier zou gaan om een enkele vergissing.
6.12. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van klaagster zich op het standpunt gesteld dat het hier niet gaat om een enkele vergissing, maar dat de gerechtsdeurwaarder deze kosten aan alle schuldenaren van het Hoofdbedrijfschap in rekening brengt. Hij verklaarde dat hem uit eigen wetenschap bekend is dat aan andere bedrijven, voor wie hij de boekhouding doet, dezelfde informatiekosten zijn berekend.
6.13. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat het gerechtsdeurwaarderskantoor voor het Hoofdbedrijfschap landelijk duizenden heffingen incasseert. Hij heeft erkend dat het in het incassostadium van de zaak niet juist is om informatiekosten als verschotten door te berekenen aan de schuldenaar. Dat is pas mogelijk als er een ambtshandeling moet worden verricht, waarvoor het doen en het beloop van de verschotten voor de goede verrichting van die ambtshandeling noodzakelijk waren (artikel 9 van het Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders). De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat het hier echter een incidenteel geval betrof, waarin de kosten handmatig abusievelijk zijn toegevoegd. Deze fout zou inmiddels in de software zijn hersteld en niet meer mogelijk zijn.
6.14. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de kosten ten onrechte in rekening zijn gebracht, zodat het bezwaar daartegen op zichzelf gegrond is. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en stellingen acht het hof echter een nader onderzoek aangewezen om de tuchtrechtelijk laakbaarheid van dat handelen vast te stellen. Vastgesteld zal moeten worden of het hier om een incidentele fout ging (waarvan de kamer bij de beoordeling is uitgegaan), dan wel de gerechtsdeurwaarder in het verleden bedoelde informatiekosten structureel aan schuldenaren in rekening heeft gebracht.
6.15. Tot het verrichten van dit onderzoek zal het hof een deskundige benoemen. De deskundige zal worden verzocht om te onderzoeken of op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in 2009 de incassobrieven voor opdrachtgever Hoofdbedrijfschap Detailhandel standaard werden verzonden met een verhoging met informatiekosten, dan wel dat dat uitsluitend in de onderhavige zaak het geval is geweest. Het onderzoek zal waarschijnlijk moeten plaatsvinden op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, die daaraan zijn medewerking zal moeten verlenen. Desgewenst kan het onderzoek daarnaast ook worden verricht bij andere debiteuren van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel die in het desbetreffende tijdvak door de gerechtsdeurwaarder zijn aangeschreven. Overigens wordt het verder aan de deskundige overgelaten op welke wijze hij zijn onderzoek zal verrichten.
6.16. Het hof heeft de hierna te noemen deskundige, die door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders is voorgedragen, bereid gevonden het onderzoek te verrichten.
6.17. Nadat de deskundige van zijn onderzoek verslag zal hebben gedaan, zal opnieuw een mondelinge behandeling worden bepaald, tijdens welke partijen zich zullen kunnen uitlaten over de resultaten van het onderzoek.
7.
Beslissing
Het hof:
  • wijst de zaak terug naar de kamer voor gerechtsdeurwaarders teneinde alsnog te beslissen op de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders [2 t/m 5];
  • benoemt tot deskundige in de zaak tegen [gerechtsdeurwaarder]: [R];
  • gelast de griffier van het gerechtshof om de stukken van eerste aanleg en hoger beroep aan de deskundige ter hand te stellen;
  • geeft opdracht aan de deskundige om te onderzoeken of op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in 2009 de incassobrieven voor opdrachtgever Hoofdbedrijfschap Detailhandel standaard werden verzonden met een verhoging met informatiekosten, dan wel dat dat uitsluitend in de onderhavige zaak het geval is geweest;
  • draagt de deskundige op van zijn onderzoek schriftelijk verslag te doen en zijn rapport uiterlijk op
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voorgezet op donderdag 14 maart 2013 en dat de griffier van het gerechtshof klaagster en de gerechtsdeurwaarder daartoe zal oproepen;
  • bepaalt dat klaagster en de gerechtsdeurwaarder desgewenst na ontvangst van het rapport tot uiterlijk een week voor de zitting schriftelijk hierop kunnen reageren;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 december 2012 door de rolraadsheer.
beslissing
_______________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.102.345/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 618.2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 25 juni 2013
inzake:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HILCO B.V. handelend onder de naam Sport-Inn,
gevestigd te Bussum,
APPELLANTE,
gemachtigde:
H.M. van Vliet A.A., te Hilversum,
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde:
[A], te Haarlem.

1. Het verdere geding in hoger beroep

1.1. Bij tussenbeslissing van 4 december 2012, waarnaar het hof verwijst voor het verloop van het geding tot die dag, heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast en [R] als deskundige benoemd. Op 26 februari 2013 is het deskundigenrapport van de deskundige ter griffie van het hof ingekomen.
1.2. Op 1 en 5 maart 2013 zijn van de zijde van de gerechtsdeurwaarder brieven – met bijlagen – ter griffie ingekomen.
1.3. Klaagster heeft op voorhand een pleitnotitie aan het hof toegezonden, ter griffie ingekomen op 12 maart 2013.
1.4. De mondelinge behandeling is voortgezet op 14 maart 2013. De gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

2. Beoordeling

2.1. In zijn tussenbeslissing van 4 december 2012 heeft het hof een nader onderzoek aangewezen geacht om de (mate van) tuchtrechtelijke laakbaarheid van het handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen, te weten het ten onrechte in rekening brengen van informatiekosten ten bedrage van € 17,85. Het hof heeft aan de deskundige de opdracht gegeven om te onderzoeken of op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in 2009 de incassobrieven voor opdrachtgever Hoofdbedrijfschap Detailhandel standaard werden verzonden met een verhoging met informatiekosten, dan wel dat dat uitsluitend in de onderhavige zaak het geval is geweest.
2.2. De deskundige concludeert op pagina 3 van zijn rapport:
Er is geen sprake geweest van een incident in die zin de verhoging met informatiekosten in de incassobrieven van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel alleen in het dossier van appellante werd verzonden.
De eerste incassobrief namens het Hoofdbedrijfschap Detailhandel werd niet met een standaard verhoging met informatiekosten verzonden.
In merendeel van de dossiers werd op enig moment wel een verhoging met informatiekosten in de incassobrief opgenomen. Dat zijn de dossiers die niet na één of twee incassobrieven voldaan werden.
2.3. Uit bovenvermelde bevindingen van de deskundige blijkt dat de gerechtsdeurwaarder in het verleden de bedoelde informatiekosten structureel in het incassostadium aan schuldenaren in rekening heeft gebracht en, anders dan waarvan de kamer is uitgegaan, dat het niet ging om een incidentele fout. Al deze bedragen zijn ten goede gekomen van de gerechtsdeurwaarder.
2.4. De gerechtsdeurwaarder heeft naar aanleiding van de bevindingen van de deskundige aangevoerd dat hij weliswaar in het incassostadium onder de noemer ‘informatiekosten’ kosten in rekening heeft gebracht, maar dat dit feitelijk de onderzoekskosten bij het handelsregister behelzen voor het opstellen van een dwangbevel. Dit verweer valt echter niet te rijmen met het standpunt waarop de gerechtsdeurwaarder zich gedurende deze procedure eerder heeft gesteld, namelijk dat de informatiekosten weliswaar ten onrechte in rekening zijn gebracht, maar dat dit als incidentele fout alleen is gebeurd in het dossier van klaagster. Bovendien miskent de gerechtsdeurwaarder, door verschillende kosten onder de noemer ‘informatiekosten’ te brengen dat in het belang van de rechtszekerheid niet zonder meer willekeurige en ongespecificeerde kosten ten laste van een schuldenaar opgevoerd mogen worden. De justitiabele die met kosten geconfronteerd wordt, moet immers op eenvoudige wijze kunnen nagaan of die kosten juist zijn.
2.5. Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het handelen van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is. Gelet op de aard (blijkens het deskundigenrapport op structurele wijze in duizenden zaken ten onrechte in rekening brengen van kosten ten eigen bate) en de ernst van dit handelen, acht het hof het opleggen van een boete in de hoogste categorie, zoals deze luidde ten tijde van het begaan van de tuchtrechtelijk laakbare handelingen, een passende sanctie.
2.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
2.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

3. De beslissing

Het hof:
 vernietigt de beslissing van de kamer van 30 december 2011;
 verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op het ten onrechte in rekening brengen van informatiekosten;
 legt aan de gerechtsdeurwaarder een geldboete ten bedrage van € 7.400,- op en bepaalt dat dit bedrag binnen 30 dagen na kennisgeving van deze beslissing overgemaakt dient te zijn op:
bankrekening: 569990505
t.n.v. MvJ Ontvangsten Gerechtshof
Postbus 1312 te 1000 BH Amsterdam,
o.v.v. 200.102.345/01 GDW.
 verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 juni 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 30 december 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 13 september 2011 met zaaknummer 197. 2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 618.2011 ingediend door:
HILCO BV,
klager,
gemachtigde [H],
tegen:
gerechtsdeurwaarder,
beklaagde,
gemachtigde [A].

1.Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brieven van 27 maart 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen (onder meer) beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 2 mei 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de klacht bij beslissing van 9 augustus 2011 als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.
Bij brief van 15 augustus 2011 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.
Bij brief van 28 augustus 2011 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 december 2011 waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 30 december 2011.

2.De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3.De inleidende klacht

In de inleidende klacht beklaagt klager zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder kosten in rekening brengt waartoe hij niet gerechtigd is, dan wel die te hoog zijn.

4.De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder betwist dat te hoge kosten in rekening zijn gebracht en heeft uiteen gezet dat aan klager bij (door klager overgelegde) brief van 30 juni 2009 al een uiteenzetting over de kosten is gegeven. Niet gezegd kan worden dat die uitleg ondeugdelijk is. Gesteld noch gebleken is dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten in strijd zijn met het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, terwijl gerechtsdeurwaarders in beginsel vrij zijn om incasso- dan wel afwikkelingskosten in rekening te brengen. Gelet op het vorenstaande is klachtwaardig handelen van de gerechtsdeurwaarder niet vast te stellen.

5.De gronden van het verzet

5.1
In verzet heeft klager aangevoerd dat door hem tot nu toe drie klachten zijn ingediend. Al die klachten zijn door de voorzitter telkens ongegrond bevonden maar na verzet gegrond verklaard. Klager heeft de indruk dat klachten te gemakkelijk ongegrond worden verklaard.
5.2
De gerechtsdeurwaarder mag in de incassofase geen informatiekosten in rekening brengen, voor zover althans deze niet zijn begrepen in de incassokosten. Verschotten, waarvan de informatiekosten deel uitmaken moeten gekoppeld zijn aan een ambtshandeling. In deze zaak is geen ambtshandeling verricht. Klager verwijst naar een uitspraak van de Kamer van 29 november 2005.
5.3
Alle rechtbanken wijzen administratiekosten en buitengerechtelijke incassokosten af die het Rapport Voorwerk II te boven gaan. Niet valt te begrijpen dat de voorzitter vindt dat de gerechtsdeurwaarders een deugdelijke uitleg geven aan de in rekening gebrachte kosten en zij vrij zijn om incasso- dan wel afwikkelingskosten in rekening mogen brengen. De voorzitter had moeten weten dat rechtbanken de kosten die boven Voorwerk II uitkomen matigen. Ook de gerechtsdeurwaarder weet dit en hadden de kosten moeten beperken tot een bedrag van € 11,83. Dat deed hij welbewust niet en hij handelt daardoor onbetamelijk.

6.De beoordeling van de gronden van het verzet

In zijn beslissing is de voorzitter niet ingegaan op de door klager in de klacht vermelde informatiekosten, zodat alleen al hierom de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven.

7.De klacht

Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder handelt in strijd met de regelgeving door een te hoog bedrag aan invorderingskosten in rekening te brengen. Het Hoofdbedrijfschap vorderde een bedrag van € 8,20 en een bedrag van € 25,00 voor aanmaning en administratiekosten. Op 13 maart 2009 heeft klager tegen die kosten geprotesteerd. Op 27 maart 2009 vordert de gerechtsdeurwaarder naast het bedrag van € 33,20 een bedrag van € 44,03 aan buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 17, 85 aan informatiekosten. De gerechtsdeurwaarder weet heel goed dat in het bedrag van € 44,03 begrepen zijn de kosten van de aanmaning en de administratiekosten ad € 33,20 en dit niet opgeteld gevorderd kan worden. Ook wordt ten onrechte een bedrag ad € 17,85 aan informatiekosten gevorderd. Die kosten kunnen in dit stadium nog niet worden gevorderd. De kosten zijn niet gespecificeerd en te hoog. Het raadplegen van het handelsregister bedraagt € 2,50.

8.Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders heeft ter zitting in verzet gesteld dat de informatiekosten niet in de aanmaningsbrief thuishoren. Het door de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer op de inleidende klacht gestelde ten aanzien van de informatie GBA kan de gemachtigde niet plaatsen. Dat moet op een vergissing berusten omdat geen GBA-informatie is opgevraagd. De in rekening gebrachte administratiekosten berusten op de Heffingsverordening Hoofdbedrijfschap Detailhandel en mogen wel degelijk in rekening worden gebracht. Het rapport Voorwerk geldt hier niet.

9.De beoordeling van de klacht

9.1
In verzet heeft gerechtsdeurwaarder [E] zich blijkens de overgelegde machtiging opgeworpen als beklaagde en hij wordt als zodanig aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing al rekening gehouden.
9.2
Het betreft hier een heffing van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel waarbij, indien de heffing niet wordt betaald, de voorzitter het verschuldigde bedrag op grond van artikel 127 eerste lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, verhoogd met de op de invordering vallende kosten bij dwangbevel kan invorderen. Het betreft hier inning zonder tussenkomst van de rechter. Wat door klager is aangevoerd over de buitengerechtelijke kosten gebaseerd op het rapport Voorwerk, kan buiten beoordeling blijven omdat de gevorderde kosten zijn gebaseerd op inning via de Wet op de bedrijfsorganisatie en de Heffingsverordening Hoofdbedrijfschap Detailhandel. Dat de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 30 juni 2009 aan klager heeft medegedeeld dat bij het bepalen van de hoogte van de kosten wordt aangesloten bij het rapport Voorwerk, doet hieraan niet af. De hoogte van de gevorderde administratie- dan wel buitengerechtelijke kosten staat niet ter beoordeling van de Kamer. Voor zover de klacht ziet op deze kosten dient de klacht ongegrond te worden verklaard.
9.3
Met betrekking tot de informatiekosten heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat de informatiekosten niet in de aanmaningsbrief thuishoren. Wat in het verweer is opgenomen ten aanzien van de kosten GBA is niet juist althans heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van deze kosten medegedeeld niet te weten waarom de gerechtsdeurwaarder dat in het verweer heeft opgenomen. De Kamer is van oordeel dat het voorgaande nog niet met zich meebrengt dat door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. Een door (een medewerker van) de gerechtsdeurwaarder gemaakte vergissing, is in het algemeen niet dermate onjuist dat de gerechtsdeurwaarder zich daarmee schuldig maakt aan gedrag wat aan hem toegerekend kan worden en dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken. De enkele niet nader door klager onderbouwde mededeling in het verzetschrift dat gerechtsdeurwaarders al jaren bezig zijn met geldklopperij, is daartoe niet voldoende.
1. Op grond van het voorgaande wordt het verzet gegrond verklaard, de beslissing van de voorzitter vernietigd en opnieuw beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
 verklaart het verzet gegrond;
 vernietigt de beslissing van de voorzitter;
 verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. H.M. Patijn en M.J-M.L. Baudoin leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 december 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.