ECLI:NL:GHAMS:2013:2457

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
200.117.588/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens onzorgvuldig handelen bij beslaglegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De klacht was ingediend door klaagster, wonende te Hoensbroek, tegen gerechtsdeurwaarder B.T.M. Duivenvoorden. De klaagster had zich beklaagd over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet had vastgesteld op nihil, zonder voorafgaand onderzoek naar haar financiële situatie. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder laakbaar had gehandeld door geen informatie in te winnen over de financiële omstandigheden van klaagster, wat in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid bij het toepassen van een ingrijpend middel als beslaglegging. Daarnaast werd de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij geïncasseerde gelden op een verkeerd rekeningnummer had overgemaakt, waardoor deze niet bij klaagster terechtkwamen. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer, die de klacht op beide onderdelen gegrond had verklaard en de gerechtsdeurwaarder had berispt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid van gerechtsdeurwaarders in hun handelen.

Uitspraak

beslissing
________________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.117.588/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 209.2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 juni 2013
inzake:
[gerechtsdeurwaarder]
gemachtigde: mr
B.T.M. Duivenvoorden,
APPELLANT,
t e g e n
[klaagster],
wonend te Hoensbroek,
GEÏNTIMEERDE.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 29 november 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 23 oktober 2012. Bij die beslissing heeft de kamer de door geïntimeerde, verder klaagster, ingediende klacht gegrond verklaard, onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van klaagster is op 6 maart 2013 een schriftelijke reactie ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 maart 2013.
De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overlegde pleitnotitie. Klaagster is, met berichtgeving aan het hof, niet verschenen.

2. De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. De feiten

De gerechtsdeurwaarder heeft op 10 maart 2011 en 30 januari 2012 beslag gelegd onder de Belastingdienst op de voorlopige teruggave van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij de beslagvrije voet op nihil bepaald.

4. Het standpunt van klaagster

Klaagster beklaagt zich erover dat:
4.1. de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet op nihil heeft bepaald, terwijl hij had kunnen weten dat het inkomen van klaagster beneden het wettelijk minimum loon ligt.
4.2. de gerechtsdeurwaarder in 2011 de geïncasseerde gelden heeft teruggestort op een andere bankrekening dan door klaagster expliciet bij hem was opgegeven.

5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft zich tegen de klachten verweerd. Voor zover van belang zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

6. De beoordeling

6.1. Als onbetwist is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet op nihil heeft bepaald zonder voorafgaand enige informatie in te winnen over de financiële situatie van klaagster. Dergelijk handelen/nalaten acht het hof evenals de kamer laakbaar. Bij het inzetten van een ingrijpend middel als beslaglegging, mag van de gerechtsdeurwaarder uiterste zorgvuldigheid worden verwacht. Aan het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat de eerste beslagleggend gerechtsdeurwaarder uiteindelijk de hoogte van de beslagvrije voet bepaalt, gaat het hof voorbij, aangezien de gerechtsdeurwaarder hiermee zijn eigen verantwoordelijkheid in deze miskent. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn eigen proces-verbaal aan de derde meegedeeld dat de beslagvrije voet op nihil moet worden gesteld.
6.2. Verder rekent het hof de gerechtsdeurwaarder aan dat hij de ten onrechte geïncasseerde gelden (van de beslaglegging van 10 maart 2011) op een andere bankrekening heeft overgemaakt dan klaagster bij brief van 29 april 2011 had opgegeven. Hierdoor zijn de gelden niet bij klaagster terecht gekomen. Naar het oordeel van het hof betaamt dit een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder niet. Dat bij de terugstorting, zoals door de gerechtsdeurwaarder is betoogd, niet is opgemerkt dat klaagster een ander rekeningnummer had doorgegeven dan in de database van de gerechtsdeurwaarder bekend was, maakt dit niet anders en komt voor risico van de gerechtsdeurwaarder.
6.3. Gelet op het voorgaande heeft de kamer de klacht op beide onderdelen terecht gegrond verklaard.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7. De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 juni 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 23 oktober 2012 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 209.2012 ingediend door:
[klaagster],
wonende te Hoensbroek,
klaagster,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder],
beklaagde,
gemachtigde B.T.M. Duivenvoorden.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 2 maart 2012 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 4 april 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 juli 2012 heeft klaagster een reactie gegeven op het verweer van de gerechtsdeurwaarder.
De klacht is behandeld ter zitting van 11 september 2012 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen.
Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 23 oktober 2012.

1.De feiten

a) Op 30 januari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Belastingdienst op de voorlopige teruggave. Daarbij is de beslagvrije voet op nihil bepaald.
b) Naar aanleiding van bezwaar door klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 2 maart 2012 meegedeeld dat hij niet de beschikking heeft over actuele gegevens van klaagster en haar partner op basis waarvan de beslagvrije voet zou kunnen worden verhoogd. Hij heeft toegezegd zich te zullen conformeren aan de beslagvrije voet die zijn collega als eerste beslaglegger hanteert.

2.De klacht

Klaagster beklaagt zich er over dat de beslagvrije voet is bepaald op nihil. Daardoor komen klaagster en haar partner in problemen. De gerechtsdeurwaarder is op de hoogte van hun situatie aangezien hij op 10 maart 2011 ook beslag heeft gelegd op de voorlopige teruggaaf waarbij hij eveneens de beslagvrije voet op nihil heeft bepaald. Klaagster heeft toen ook bezwaar gemaakt en het beslag is na veel moeite uiteindelijk opgeheven. Daarbij zijn de geïncasseerde bedragen naar een verkeerd rekeningnummer overgemaakt.

3.Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de beslagvrije voet in het onderhavige geval is op nihil gesteld, omdat de gerechtsdeurwaarder niet volledig op de hoogte was van de actuele inkomenssituatie van klaagster en haar partner. Wanneer later blijkt dat de beslagvrije voet op een hoger bedrag moet worden vastgesteld, wordt dat uiteraard gedaan. Op 2 maart 2012 is klaagster geschreven dat de gerechtsdeurwaarder zich zal conformeren aan de door de eerste beslaglegger gehanteerde beslagvrije voet. Klaagster heeft niet op deze brief gereageerd. Er verandert voor klaagster dus niets aan de maandelijkse inhoudingen. In 2011 is niet een verkeerd rekeningnummer gebruikt, maar blijkbaar was dit een rekening waarop klaagster bij voorkeur geen betalingen wenste in verband met een negatief saldo op die rekening. Later is een ander nummer opgegeven. De restituties zijn correct verlopen.

4.Beoordeling van de klacht

4.1
Op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (kandidaat-) gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2
Op grond van de wet is het bepalen van een beslagvrije voet op nihil in beginsel slechts mogelijk bij een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft, maar daarvan is hier geen sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting aangevoerd dat ervan wordt uitgegaan dat naast de periodieke betalingen aan klager van de Belastingdienst, er nog een ander inkomen is, waarop geen beslag ligt en dat hoger is dan de beslagvrije voet. Dat valt naar het oordeel van de Kamer echter niet te rijmen met de inhoud van de brief van de gerechtsdeurwaarder aan klaagster van 2 maart 2012 en ook niet met de inhoud van het verweer van 4 april 2012. Zowel in die brief als in het verweer staat immers vermeld dat de gerechtsdeurwaarder niet over actuele gegevens van klaagster en haar partner beschikt. Een nihilstelling van de beslagvrije voet, totdat klaagster met gegevens zou komen waaruit anderszins zou blijken, past dan niet. Dat klemt temeer daar de gerechtsdeurwaarder in 2011 een beslag onder de Belastingdienst juist om die reden ook al heeft moeten terugdraaien. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de Kamer terecht voorgesteld.
4.3
Dat geldt ook voor het tweede klachtonderdeel. In de brief van 29 april 2011 aan de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster terugbetaling verzocht op een door haar in die brief vermeld rekeningnummer ten name van Kredietbank Limburg. Vast staat dat het geld niet op dit rekeningnummer is gestort. De gerechtsdeurwaarder heeft niet duidelijk gemaakt waarom dat niet is gedaan.
5. Het voorgaande leidt tot de navolgde beslissing. De Kamer acht termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mrs. M.S.F. Voskens en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan klager/klaagster binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.