In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne, waarbij de hoeveelheid cocaïne was vermengd met shampoo. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 dagen, gebaseerd op het nettogewicht van de cocaïne. Het hof oordeelde echter dat de straf ten onrechte was gebaseerd op het nettogewicht en dat het brutogewicht van 766,2 gram in aanmerking moest worden genomen, aangezien het mengsel van shampoo en cocaïne als een middel in de zin van de Opiumwet wordt beschouwd.
Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege de vernietiging van het in beslag genomen bewijs. Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte had op 18 december 2011 op Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Het hof achtte voorwaardelijk opzet bewezen, omdat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij drugs zou invoeren.
De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een gevangenisstraf van 7 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte dat de invoer van cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de hoeveelheid cocaïne die was ingevoerd, bestemd moest zijn voor verdere verspreiding. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen waren verklaard. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.