ECLI:NL:GHAMS:2013:2978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
200.122.865/01 en 200.122.868/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep bij termijnoverschrijding betaling griffierecht

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de man in hoger beroep, nadat hij het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft betaald. De man heeft op 4 maart 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 december 2012. De betaling van het griffierecht had uiterlijk op 1 april 2013 moeten zijn voldaan, maar dit is niet gebeurd. De advocaat van de man heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding te wijten is aan verwarring door het ontvangen van twee nota's van het hof en haar tijdelijke arbeidsongeschiktheid door ziekte. Het hof overweegt dat een advocaat geacht wordt op de hoogte te zijn van de wettelijke termijnen en de gevolgen van overschrijding daarvan. De verwarring die is ontstaan door de nota's en de ziekte van de advocaat zijn geen omstandigheden die leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Het hof concludeert dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, ondanks zijn belang bij een inhoudelijke behandeling van de zaak. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 6 augustus 2013
Zaaknummer: 200.122.865/ 01 en 200.122.868/01
Zaaknummer eerste aanleg: 362930 FA RK / 07-1034 & 401860 FA RK / 08-5042
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.E.H. Dumont te Rotterdam,
tegen
[…],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 4 maart 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 december 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 362930 FA RK / 07-1034 & 401860 FA RK / 08-5042.
1.3.
Op 10 mei 2013 is een brief van de man ingekomen.
1.4.
De zaak is op 12 juni 2013 ter terechtzitting behandeld. Daarbij is slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gekomen.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de man.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
Het hof stelt vast dat de man het door hem verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 4 maart 2013 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) het griffierecht uiterlijk op 1 april 2013 op de bankrekening van het hof moeten zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moeten zijn gestort. De betaling van het griffierecht is buiten deze termijn ontvangen.
2.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 282a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. Op basis van het vierde lid van artikel 282a Rv kan de rechter deze bepaling echter buiten toepassing laten indien hij van oordeel is dat de toepassing hiervan gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3
De advocaat van de man stelt dat het toepassen van het bepaalde in artikel 282a lid 2 Rv in dit geval zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.
Zij voert hiertoe aan dat de reden voor niet tijdige betaling van het griffierecht erin is gelegen dat zij twee nota’s van het hof heeft ontvangen, welke bij haar tot verwarring hebben geleid. Bij haar was de verwachting gewekt dat niet-betaling binnen vier weken niet tot niet-ontvankelijkheid zou leiden. Zij heeft op 8 april 2013 een aanmaning ontvangen waaruit bleek dat binnen veertien dagen kon worden betaald. Inmiddels is het griffierecht voldaan. Voorts merkt zij nog op dat zij begin dit jaar geveld is geweest door de griep en daarom minder oplettend is geweest met haar administratie.
Daarnaast is de advocaat van mening dat de man onevenredig gedupeerd zou worden in zijn belangen als hij niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu de overschrijding van de betalingstermijn niet in verhouding staat tot de jarenlange duur van deze kwestie bij de rechtbank. De hoofdzaak heeft zeer lang stil gelegen bij de rechtbank. Gedurende de procedure heeft de man jarenlang een zeer hoge alimentatie moeten betalen aan de vrouw. Tussentijdse procedures om tot een lagere alimentatie te komen zijn steeds afgewezen omdat de kwestie in de hoofdzaak nog aan de orde zou komen. De man heeft derhalve een zeer groot belang bij inhoudelijke behandeling van het hoger beroep.
2.4.
Het hof overweegt als volgt. De termijn voor het tijdig betalen van het griffierecht volgt uit de Wgbz. Een advocaat moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in hoger beroep geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Dat bij de advocaat tengevolge van het ontvangen van twee nota’s, die overigens van dezelfde datum en notanummer zijn voorzien, verwarring is ontstaan over het al dan niet fataal zijn van de termijn is naar het oordeel van het hof dan ook geen omstandigheid die kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De aanmaning is na afloop van de wettelijke termijn verzonden. Gelet op de bij de advocaat aanwezig te achten kennis van de termijn en de aan overschrijding daarvan verbonden gevolgen, kan de op de aanmaning vermelde mededeling evenmin tot dit oordeel leiden. Hetzelfde geldt voor de tijdelijke arbeidsongeschiktheid van de advocaat.
Het feit dat de man belang heeft bij inhoudelijke behandeling van het hoger beroep levert op zichzelf geen grond op voor het toepassen van de hardheidsclausule. Ook verder zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat toepassing van artikel 282a lid 2 Rv leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het voorgaande leidt ertoe dat de man niet‑ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep.
2.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Joustra, mr. C.G. Kleene-Eijk en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2013.