Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
heeft verder verklaard dat ze heus wel eens een rekeningafschrift van de en/of-rekening van haar man heeft ingezien, maar het eerste moment waarop zij kennis nam van de boekingen van Dexia was het hiervoor genoemde moment (in 2004). Zij heeft verklaard dat zij vóór het moment waarop zij kennis nam van de boekingen van Dexia geen telefonisch contact heeft gehad met Dexia of haar rechtsvoorgangsters.
De relevante passages uit dit telefoongesprek luiden als volgt:
Ik bel eigenlijk voor de heer [X], maar ik weet niet of u misschien ook van het Dexia Aanbod afweet?
[appellant]:
En we hadden zoiets van, ja, we zien het wel. We willen ons ook niet nu vastleggen op het aanbod. Of vastleggen… maar eh, we wilden er verder geen gebruik van maken.
[X] heeft verklaard bekend te zijn met het Dexia Aanbod. Hij was er al vrij snel uit dat dit geen recht zou doen aan zijn situatie. Hij heeft het Dexia Aanbod niet geaccepteerd.
De door [appellant] overgelegde brief van Dexia over het Dexia Aanbod is van 10 maart 2003 en Dexia dateert het bewuste telefoongesprek op 29 april 2003. In het licht van dit alles moet worden aangenomen dat [appellant] in ieder geval begin 2003 van de ins en outs van de leaseovereenkomsten op de hoogte was. Daarbij past in het geheel niet de eensluidende verklaring van [appellant] en [X], eerst schriftelijk en daarna onder ede afgelegd, dat [appellant] eerst in oktober 2004 van het bestaan van de leaseovereenkomsten op de hoogte is geraakt door de kennisname van de bankrekeningafschriften. De verklaring van de echtelieden dat [appellant] in oktober 2004 “boos” is geworden op haar man, omdat zij toen achter het bestaan van de leaseovereenkomsten is gekomen en dat zij vervolgens is gaan uitzoeken waar de contracten precies betrekking op hadden, is in dit licht bezien ongeloofwaardig. Evenmin is geloofwaardig de verklaring van [X] dat [appellant] in het telefoongesprek de medewerker van Dexia slechts wilde ‘afpoeieren’. Uit de eigen verklaring van [appellant] volgt dat zij in ieder geval al anderhalf jaar voordat het telefoongesprek plaatsvond (dat is begin 2003) van de contracten op de hoogte was en dat zij toen ook al wist dat deze contracten op niet-profijtelijke beleggingen betrekking hadden. Aan de bij conclusie na enquête overgelegde nadere verklaringen van [appellant] en [X] gaat het hof voorbij. Daarin wordt de bekendheid van [appellant] met de leaseovereenkomsten ten tijde van het telefoongesprek (wederom) ontkend dan wel gebagatelliseerd. Deze verklaringen zijn in strijd met de inhoud van het telefoongesprek en de getuigenverklaring zoals die uiteindelijk door [appellant] onder ede is afgelegd, namelijk dat zij ten tijde van het telefoongesprek ervan op de hoogte was dat haar man beleggingscontracten met Dexia had gesloten.