ECLI:NL:GHAMS:2013:3086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
200.013.088-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de nietigheid van leaseovereenkomsten tussen een afnemer en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een afnemer tegen Dexia Nederland B.V. betreffende de nietigheid van leaseovereenkomsten. De afnemer, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J. Meijer, heeft de nietigheid ingeroepen op basis van het feit dat zij meer dan drie jaar bekend was met de leaseovereenkomsten voordat zij deze nietigheid inriep. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in een eerder tussenarrest op 9 april 2013 voorshands aangenomen dat de afnemer op 30 december 2004 bekend was met de leaseovereenkomsten, wat zou betekenen dat de rechtsvordering tot vernietiging verjaard zou zijn. De afnemer is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen deze aanname.

Tijdens de procedure zijn getuigenverklaringen afgelegd door de afnemer en haar echtgenoot, [X]. De afnemer verklaarde dat zij pas in juni 2004, na het controleren van rekeningafschriften, op de hoogte raakte van de leaseovereenkomsten. Dexia heeft echter een geluidsopname van een telefoongesprek overgelegd, waarin de afnemer lijkt te bevestigen dat zij op de hoogte was van het Dexia Aanbod en de leaseovereenkomsten. Na het beluisteren van deze opname heeft de afnemer haar eerdere verklaring over het ontbreken van kennis van de leaseovereenkomsten herzien.

Het hof heeft geconcludeerd dat de getuigenverklaringen van de afnemer en haar echtgenoot niet geloofwaardig zijn, gezien de inhoud van de geluidsopname. De verklaringen zijn in strijd met de feiten en de afnemer heeft niet kunnen aantonen dat zij niet eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft daarom geoordeeld dat de afnemer niet is geslaagd in het leveren van het verlangde tegenbewijs en dat de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomsten verjaard is. Het hoger beroep van de afnemer is afgewezen en het vonnis waarvan beroep is bekrachtigd, met veroordeling van de afnemer in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.013.088/01
zaaknummer rechtbank: 825633 DX EXPL 06-3702
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 september 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.J. Meijer, te Haarlem,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen DEXIA BANK NEDERLAND N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
Voor het verloop van de procedure tot 9 april 2013 verwijst het hof naar het op die datum uitgesproken tussenarrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft op 24 mei 2013 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
[appellant] heeft een conclusie na enquête genomen – met producties – en Dexia een antwoordmemorie na enquête, eveneens met producties.
Tenslotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Deze procedure ziet op de door [X] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten waarvan [appellant] als echtgenote van [X] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [appellant] tot vernietiging daarvan. Bij het tussenarrest heeft het hof voorshands als bewezen aangenomen dat [appellant] meer dan drie jaar bekend was met het bestaan van de leaseovereenkomsten toen zij op 30 december 2004 de nietigheid daarvan heeft ingeroepen, zodat daarvan uitgaande de rechtsvordering van [appellant] tot vernietiging is verjaard. [appellant] is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen dit voorshands als bewezen aangenomen feit.
2.2
[appellant] heeft zichzelf en [X] als getuigen laten horen. Dexia heeft afgezien van het horen van getuigen in contra enquête.
2.3
[appellant] heeft, voor zover van belang, als getuige het volgende verklaard. Zij is in juni 2004 afgestudeerd en vervolgens begonnen met deeltijdwerk in het onderwijs. Haar salaris werd overgemaakt op de en/of rekening die op naam stond van [X] en/of [appellant]. Deze bankrekening beschouwde zij als de rekening van haar man. Zij gebruikte zelf een en/of-rekening die op naam stond van [appellant] en/of [X]. Door haar onregelmatige werkzaamheden moest [appellant] controleren of alle uren wel waren betaald. Op de rekeningafschriften zag zij betalingen aan Dexia en stortingen van Dexia. Zij heeft haar man daarover opheldering gevraagd. [X] heeft [appellant] vervolgens ingelicht over het bestaan van de leaseovereenkomsten. Hij had haar daar niet eerder over verteld. [appellant] heeft als getuige verklaard dat zij op dat moment boos was op haar man, omdat zij er niet in was gekend dat hij deze contracten had gesloten. [appellant] is vervolgens gaan uitzoeken waar deze contracten precies betrekking op hadden. Toen is haar gebleken dat deze nadelig zouden aflopen. Zij is vervolgens in contact gekomen met de stichting Eega-lease en heeft een voorbeeld van een vernietigingsbrief van deze stichting gebruikt om de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk te vernietigen.
heeft verder verklaard dat ze heus wel eens een rekeningafschrift van de en/of-rekening van haar man heeft ingezien, maar het eerste moment waarop zij kennis nam van de boekingen van Dexia was het hiervoor genoemde moment (in 2004). Zij heeft verklaard dat zij vóór het moment waarop zij kennis nam van de boekingen van Dexia geen telefonisch contact heeft gehad met Dexia of haar rechtsvoorgangsters.
2.4
Nadat [appellant] de hiervoor onder 2.3 samengevat weergegeven verklaring had afgelegd, hebben de vertegenwoordigers van Dexia tijdens de zitting een geluidsopname ten gehore gebracht en een transcript daarvan overgelegd. Namens Dexia is gesteld dat dit een opname is van een telefoongesprek dat (volgens Dexia) op 29 april 2003 om 17:06 uur heeft plaatsgevonden tussen een medewerker van Dexia en [appellant]. [appellant] heeft vervolgens als getuige bevestigd dat zij haar stem op deze opname herkent en ook die van haar dochter, die als eerste de telefoon had aangenomen.
De relevante passages uit dit telefoongesprek luiden als volgt:
Medewerker van Dexia:
Ik bel eigenlijk voor de heer [X], maar ik weet niet of u misschien ook van het Dexia Aanbod afweet?
[appellant]:
Ja, daar weet ik alles van ja.
Medewerker van Dexia:
Het gaat er namelijk om dat ik even wilde controleren of het klopt dat er bij ons geen reactie op is binnengekomen?
[appellant]:
Ja, dat klopt.
Medewerker van Dexia:
Dus u wilt niet op het aanbod ingaan?
[appellant]:
Nee, we willen er niet op ingaan.
Medewerker van Dexia:
Alles is verder wel duidelijk?
[appellant]:
Ehh, ja, ja, we hebben het allemaal doorgenomen. We hebben zoiets van, naja kijk, voor ons duurt het nog een aantal jaar.
En we hadden zoiets van, ja, we zien het wel. We willen ons ook niet nu vastleggen op het aanbod. Of vastleggen… maar eh, we wilden er verder geen gebruik van maken.
Medewerker van Dexia:
Oké ik begrijp het.
[appellant]:
Ja.
Medewerker van Dexia:
Het is duidelijk, ik zal het registreren hier.
[appellant]:
Oké.
2.5
[appellant] heeft na het afluisteren van de gespreksopname verklaard dat zij totdat de geluidsopname ter sprake kwam, geen herinneringen had aan het telefoongesprek. Wat zij zich na het afluisteren daarvan wel herinnert, is het volgende. Op enig moment was zij ervan op de hoogte geraakt dat haar man contracten had afgesloten met Dexia. Zij wist dat er beleggingsbeslissingen waren genomen die niet profijtelijk waren. Haar man was ermee bezig wat hij daar verder mee moest doen. In dat verband speelde ook het Dexia Aanbod. Zij weet niet meer wat dat precies inhield, maar wel dat het Dexia Aanbod voor hen niet voordelig was. [appellant] was er kwaad over dat [X] de contracten had gesloten. Na het afluisteren van de opname heeft [appellant] haar verklaring teruggenomen dat zij nooit telefonisch contact met Dexia heeft gehad. Verder heeft zij verklaard dat uit de opname volgt dat zij ten tijde van het telefoongesprek ervan op de hoogte was dat haar man contacten met Dexia had gesloten.
2.6
[X] heeft als getuige, voor zover van belang en samengevat weergegeven, het volgende verklaard. De contracten met Dexia heeft [X] gesloten nadat een verkoper bij hem thuis was geweest. [appellant] was bij die gesprekken niet aanwezig. De automatische incasso werd gedaan vanaf de en/of-rekening die voor de vaste lasten werd gebruikt. [appellant] is achter het bestaan van de contracten gekomen doordat zij de rekeningafschriften had gecontroleerd. Dat had zij gedaan in verband met de controle van de ontvangst van haar eerste salaris. Vervolgens hebben [X] en [appellant] uitgezocht wat zij met de contracten moesten doen, [X] was er zelf al eerder achter gekomen dat de contracten nadelig waren. [appellant] is gaan uitzoeken wat met de contracten gedaan kon worden. Onder andere is contact geweest met de stichting Eega-lease. Die adviseerde de contracten te vernietigen en dat heeft zijn vrouw vervolgens gedaan.
[X] heeft verklaard bekend te zijn met het Dexia Aanbod. Hij was er al vrij snel uit dat dit geen recht zou doen aan zijn situatie. Hij heeft het Dexia Aanbod niet geaccepteerd.
2.7
Nadat [X] de hiervoor onder 2.6 samengevat weergegeven verklaring had afgelegd, is de verklaring van [appellant] aan [X] als getuige voorgehouden. Tevens is de opname van het telefoongesprek, dat volgens Dexia op 29 april 2003 heeft plaatsgevonden, ter zitting ten gehore gebracht. [X] verklaart vervolgens dat hij de stemmen van zijn dochter en van zijn vrouw herkent. Hij is heel verbaasd over de inhoud van het telefoongesprek. Zijn vrouw zegt daarin dat het Dexia Aanbod door hen is besproken en dat zij hebben besloten daar geen gebruik van te maken. Volgens [X] heeft een dergelijk gesprek niet plaatsgevonden. Hij begrijpt de bandopname zo dat zijn vrouw de medewerker van Dexia heeft ‘afgepoeierd’. Zij deed net alsof ze begreep waar het over ging om er vanaf te zijn. De getuige is voorgehouden dat zijn verklaring, dat zijn vrouw in oktober 2004 van het bestaan van de contacten op de hoogte is geraakt, niet verenigbaar is met het bekend zijn met contracten in 2003. [X] heeft verklaard dat hij zich daarvan ten volle bewust is. De getuige is erbij gebleven dat zijn vrouw en hij pas in oktober 2004 over de contracten hebben gesproken. Dat was het eerste moment waarop [appellant] met het bestaan van de contracten bekend is geworden. [X] heeft verklaard niet beter te weten dan dat zijn vrouw zelf nooit contact heeft gehad met Dexia. [X] heeft verder volgehouden dat hij zijn vrouw niet voor 30 december 2001 over bestaan van de leaseovereenkomsten heeft verteld. Verder heeft hij verklaard dat hij voor deze datum niet heeft gemerkt dat hij geopende post van Dexia onder ogen heeft gekregen. Hetzelfde geldt voor de giroafschriften van de en/of-rekening waarvan de vaste lasten werden betaald. Ook is zijn vrouw voor zover hij weet niet door de ondertekening van belastingaangiften in de periode voor 30 december 2001 op de hoogte geraakt van het bestaan van de leaseovereenkomsten.
2.8
Bij de conclusie na enquête heeft [appellant] een aanvullende verklaring overgelegd van haarzelf en [X]. Verder is een kopie van een brief van 10 maart 2003 van Dexia aan [X] overgelegd die betrekking heeft op het Dexia Aanbod. De beide overgelegde aanvullende verklaringen hebben de strekking dat het mogelijk is dat [X] [appellant] iets over het Dexia Aanbod heeft verteld en ook dat hij daar niet op in wilde gaan. Verder heeft [X] mogelijk [appellant] geïnstrueerd te zeggen dat niet op het Dexia Aanbod ingegaan zou worden, als daarover gebeld zou worden.
2.9
Het hof overweegt het volgende. De voorliggende vraag is op welk moment [appellant] daadwerkelijk met het bestaan van de leaseovereenkomsten bekend is geworden. Het komt daarbij aan op haar subjectieve wetenschap. In gevallen als de onderhavige is het mogelijk dat de bekendheid van de betrokkene uit bepaalde feitelijke omstandigheden wordt afgeleid. In de praktijk is echter veelal een hoofdrol weggelegd voor de (getuigen)verklaringen van de betrokken echtelieden. Het hof is voor zijn oordeelsvorming – en dat is in de onderhavige zaak niet anders – in belangrijke mate aangewezen op de inhoud van die getuigenverklaringen.
2.1
Bij de memorie van grieven zijn door [appellant] verklaringen van “non-wetenschap” van haarzelf en [X] overgelegd. Daarin is opgetekend dat [appellant] in oktober 2004 achter het bestaan van de leaseovereenkomsten is gekomen doordat zij de rekeningafschriften in verband met haar eerste salaris had gecontroleerd. Hetzelfde hebben [appellant] en [X] eensluidend als getuigen onder ede verklaard, voordat Dexia de geluidsopname ten gehore heeft gebracht.
2.11
Het hof moet vaststellen dat uit de inhoud van de geluidsopname volgt dat zowel de schriftelijke als de vóór het beluisteren van de geluidsopname onder ede afgelegde getuigenverklaringen inhoudelijk niet juist zijn. Uit de bewoordingen die [appellant] in het telefoongesprek met de medewerker van Dexia heeft gebruikt, blijkt naar het oordeel van het hof dat zij op dat moment van de hoed en de rand wist. Zij reageert direct, duidelijk en adequaat op de vragen van de medewerker van Dexia. Zij zegt met zoveel woorden dat zij ([X] en [appellant]) het allemaal hebben doorgenomen (het Dexia Aanbod), dat het (de contracten) nog een aantal jaren zouden duren en zij zich nu niet wilden vastleggen. Verder heeft [appellant] na het beluisteren van de opname verklaard dat zij op enig moment ervan op de hoogte was geraakt dat haar man de contracten had afgesloten met Dexia. Ze wist ook dat er beleggingsbeslissingen waren genomen die niet profijtelijk waren. Haar man was ermee bezig wat hij daar verder mee moest doen. In dat verband speelde ook het Dexia Aanbod.
De door [appellant] overgelegde brief van Dexia over het Dexia Aanbod is van 10 maart 2003 en Dexia dateert het bewuste telefoongesprek op 29 april 2003. In het licht van dit alles moet worden aangenomen dat [appellant] in ieder geval begin 2003 van de ins en outs van de leaseovereenkomsten op de hoogte was. Daarbij past in het geheel niet de eensluidende verklaring van [appellant] en [X], eerst schriftelijk en daarna onder ede afgelegd, dat [appellant] eerst in oktober 2004 van het bestaan van de leaseovereenkomsten op de hoogte is geraakt door de kennisname van de bankrekeningafschriften. De verklaring van de echtelieden dat [appellant] in oktober 2004 “boos” is geworden op haar man, omdat zij toen achter het bestaan van de leaseovereenkomsten is gekomen en dat zij vervolgens is gaan uitzoeken waar de contracten precies betrekking op hadden, is in dit licht bezien ongeloofwaardig. Evenmin is geloofwaardig de verklaring van [X] dat [appellant] in het telefoongesprek de medewerker van Dexia slechts wilde ‘afpoeieren’. Uit de eigen verklaring van [appellant] volgt dat zij in ieder geval al anderhalf jaar voordat het telefoongesprek plaatsvond (dat is begin 2003) van de contracten op de hoogte was en dat zij toen ook al wist dat deze contracten op niet-profijtelijke beleggingen betrekking hadden. Aan de bij conclusie na enquête overgelegde nadere verklaringen van [appellant] en [X] gaat het hof voorbij. Daarin wordt de bekendheid van [appellant] met de leaseovereenkomsten ten tijde van het telefoongesprek (wederom) ontkend dan wel gebagatelliseerd. Deze verklaringen zijn in strijd met de inhoud van het telefoongesprek en de getuigenverklaring zoals die uiteindelijk door [appellant] onder ede is afgelegd, namelijk dat zij ten tijde van het telefoongesprek ervan op de hoogte was dat haar man beleggingscontracten met Dexia had gesloten.
2.12
Hiervoor is al opgemerkt van de verklaringen van de getuigen, met name die van [appellant], voor de uitkomst van deze procedure van cruciaal belang zijn. Nu de getuigen op het wezenlijke punt van de bekendheid van [appellant] met het bestaan van de leaseovereenkomsten eerst schriftelijk en daarna onder ede inhoudelijk onjuiste verklaringen hebben afgelegd, kunnen de getuigenverklaringen niet dienen om het verlangde tegenbewijs te leveren. Dat in de getuigenverklaringen niets over de bekendheid van [appellant] met de leaseovereenkomsten van voor 30 december 2001 naar voren komt, doet daaraan niet af. De wezenlijke onjuistheden doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen. Het hof kan de getuigenverklaringen daarom niet voor waar aannemen en dus geen gewicht toekennen in het kader van de bewijswaardering. Het hof komt aldus tot het oordeel dat [appellant] niet is geslaagd in het verlangde tegenbewijs. Daarmee moet ook in hoger beroep van de verjaring van de rechtsvordering van [appellant] tot vernietiging van de leaseovereenkomsten worden uitgegaan.
2.13
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] geen succes heeft. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en [appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Dexia begroot op € 254,00 aan verschotten, € 1.788,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, G.J. Visser en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 september 2013.