Uitspraak
_______________________________________________________________________ _ _
1.Het geding in hoger beroep
2.De stukken van het geding
3.De ontvankelijkheid van de KNB in het hoger beroep
de notarisbinnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing (van de voorzitter) tot schorsing of tot weigering van de opheffing van de schorsing daartegen in beroep kan komen bij dit hof. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat op de behandeling van de zaak bij een kamer voor het notariaat en bij dit hof - onder meer - artikel 107 Wna van overeenkomstige toepassing is.
de notaristegen een beslissing van de voorzitter als bedoeld in artikel 26 lid 1 Wna in beroep kan komen. De bepaling in de tweede volzin van artikel 107 lid 1 Wna dat in alle gevallen de KNB en het Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT) voor wat betreft de mogelijkheid beroep in te stellen als klager worden aangemerkt, doet hieraan niet af, nu de toepasselijkverklaring van (onder meer) artikel 107 Wna is beperkt tot de
behandelingvan de zaak bij de kamer en het hof en dus niet op de mogelijkheid beroep in te stellen en de wijze waarop dat moet gebeuren, welke kwesties in het eerste lid van artikel 107 Wna zijn geregeld (met een andere appeltermijn dan in artikel 27 lid 2 Wna). Bovendien zou de mogelijkheid van beroep door de KNB en het BFT tegen een beslissing van de voorzitter als bedoeld in artikel 26 lid 1 Wna ook niet passen in het stelsel van de wet. Immers, veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het hof de beslissing van de voorzitter zou vernietigen en, opnieuw beslissende, alsnog de verzochte schorsing zou uitspreken, dan zou die beslissing van het hof op grond van de toepasselijk verklaarde tweede volzin van artikel 27 lid 1 Wna vervolgens weer aan het oordeel van de kamer voor het notariaat zijn onderworpen en het oordeel van de kamer zou dan weer in appel aan het hof kunnen worden voorgelegd. Een dergelijke rechtsgang kan door de wetgever niet zijn beoogd.
5.De beslissing
- Het Openbaar Ministerie te Arnhem heeft de notaris vervolgd wegens onder andere het misdrijf valsheid in geschrifte, gepleegd op of omstreeks 4 december 2004, bestaande - kort gezegd - uit het antedateren van een koopakte van roerende goederen.
- Bij vonnis van 4 november 2010 heeft de rechtbank Arnhem de notaris vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.
- In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem, bij arrest van 21 december 2012, het tenlastegelegde feit, voor zover betreffende de valsheid in geschrifte bewezen verklaard, de notaris strafbaar geoordeeld en een taakstraf van 180 uur opgelegd. Het gerechtshof heeft de strafverzwarende omstandigheid - kort gezegd dat de notaris zijn ambtsplicht heeft geschonden - niet bewezen geacht en de notaris daarvan vrijgesproken, omdat naar het oordeel van het hof niet is gebleken dat de notaris door zijn handelen een bijzondere plicht, welke voortvloeit uit het door hem beklede ambt, heeft geschonden.
- De notaris is in cassatie gegaan tegen het arrest van het hof.
moetde notaris geschorst worden, nu hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf veroordeeld is. Deze bepaling verplicht de voorzitter van de kamer voor het notariaat dus in de visie van de KNB tot een schorsing. Met andere woorden: de voorzitter heeft geen bevoegdheid, maar een verplichting tot schorsing. Dat het arrest van het Hof dateert van voor de inwerkingtreding van de (thans geldende) Wna, doet daaraan volgens de KNB niet af, nu de wettekst duidelijk is en spreekt van een notaris die ‘
’is veroordeeld’’. Subsidiair voert de KNB aan dat de gedraging van de notaris van zo ernstige aard is (‘antedateren is een ‘’doodzonde’’ voor een notaris’) dat gezien het ernstige vermoeden van gegrondheid van de klacht en de vrees voor benadeling van derden een schorsing als ordemaatregel geboden is.