Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Het hof volgt [appellant] hierin niet. De Hoge Raad heeft in het arrest van 28 januari 2011 (NJ 2012, 603; LJN: BO6106) overwogen dat het hiervoor onder 3.6 genoemde criterium waarvan ook het hof in die zaak was uitgegaan in cassatie ‘terecht niet is bestreden’ en in het arrest van 17 februari 2012 (RvdW 2012, 319; LJN: BU6506) overwogen dat het hof dit criterium ‘terecht tot uitgangspunt heeft genomen’. Hieruit kan worden afgeleid dat de Hoge Raad uitgaat van dezelfde maatstaf als waarvan het hof ook uitgaat.
In memorie van grieven stelt [appellant] dat hij zich ten tijde van het verhoor niet kon herinneren dat hij vóór november 2004 al berichten had gehad waaruit hij kon afleiden dat er problemen waren met Dexia. Toen het Dexia Aanbod werd gedaan, heeft hij daar niet veel aandacht aan besteed. Twee overeenkomsten liepen immers toen nog, waardoor een eventuele restschuld nog niet definitief was.
Deze (aanvullende) verklaring kan het hof echter niet rijmen met de brieven en e-mail die [appellant] aan Dexia heeft gestuurd en die Dexia bij pleidooi heeft overgelegd. Deze correspondentie dateert van 14 augustus 2002, 17 september 2002 en 24 oktober 2004. Tijdens het pleidooi heeft [appellant] niet bestreden dat daaruit volgt dat hij bekend was met het feit dat hij zeer grote verliezen op de leaseovereenkomsten leed. Verder beklaagt hij zich in de laatste e-mail en brief met zoveel woorden over de leaseovereenkomsten en de handelwijze van Dexia. De door [appellant] als getuige afgelegde verklaring, dat hij zich niet eerder dan in november 2004 bewust was van problemen met de leaseovereenkomsten, is onverenigbaar met de inhoud van deze correspondentie.
Verder heeft [appellant] als getuige verklaard dat het niet klopt dat hij veel schriftelijk contact heeft gehad met Dexia. Hij heeft verklaard mogelijk Dexia een keer een brief te hebben geschreven, maar hij wist dat niet zeker. Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde brieven, waaruit blijkt dat [appellant] de moeite heeft genomen zich verschillende keren schriftelijk tot Dexia te wenden om uitvoerig zijn zorgen over de waardeontwikkeling te uiten en zich te beklagen over de leaseovereenkomsten, komt het het hof onaannemelijk voor dat [appellant] zich tijdens het verhoor niet meer goed kon herinneren schriftelijk contact te hebben gehad met Dexia en is zijn verklaring ook in zoverre ongeloofwaardig.
Dexia betwist de berekeningswijze van [appellant]. Zij meent dat bij de toepassing van het hofmodel slechts dient te worden uitgegaan van het netto inkomen zoals dat blijkt uit (bijvoorbeeld) het Biljet van proces. Het aftrekken van allerlei kostenposten leidt tot een uitholling van het hofmodel. Bestanddelen die de draagkracht vergroten zoals toeslagen, kortingen, subsidies, etc. dienen bij de berekening buiten beschouwing te blijven, hetzelfde dient te gelden voor kosten die de draagkracht verminderen, zoals ook de hiervoor genoemde premies.