ECLI:NL:GHAMS:2013:3360

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
200.108.670-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkering door verzekeraar wegens niet-informeren over fraude

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een verzekeraar en een verzekerde. De verzekeraar, [geïntimeerde], vorderde terugbetaling van uitkeringen die zij had gedaan aan de verzekerde, [appellante], in verband met schade aan twee voertuigen, een Maserati en een Opel. De verzekeraar stelde dat [appellante] haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst niet was nagekomen door niet te informeren over de fraude gepleegd door haar partner, [x]. De rechtbank had eerder de vorderingen van de verzekeraar gedeeltelijk toegewezen, maar [appellante] ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [appellante] betwistte dat zij onrechtmatig had gehandeld en stelde dat zij niet op de hoogte was van de valsheid van de aangiftes. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de uitkeringen aan [appellante] onverschuldigd waren, maar dat de onderzoekskosten niet aan [appellante] konden worden opgelegd. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de onderzoekskosten betrof, maar bekrachtigde de overige beslissingen.

Het hof concludeerde dat de vorderingen van [geïntimeerde] op basis van onverschuldigde betaling toewijsbaar waren, en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt de verplichtingen van verzekerden om de verzekeraar tijdig te informeren over relevante feiten, zoals fraude, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.108.670/01
kenmerk rechtbank: 121846 / HA ZA 10-701
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 oktober 2013
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. H.J. Bos te Amsterdam,
tegen:
de commanditaire vennootschap [geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.A.M. Zeeman te Voorburg.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd en geïntimeerde [geïntimeerde].
[appellante] is bij dagvaarding van 23 maart 2012, hersteld bij exploot van 4 juni 2012, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 28 december 2011, onder bovenvermeld kenmerk gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 30 augustus 2013 doen bepleiten, [appellante] door mr. V.A. Groeneveld te Amsterdam en [geïntimeerde] door haar hiervoor genoemde advocaat, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten behoeve van het pleidooi zijn door [appellante] eveneens nog producties overgelegd.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, zo begrijpt het hof, - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van, zo begrijpt het hof, het hoger beroep, vermeerderd met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten beschreven die in deze procedure tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn - voor zover in dit hoger belang van belang - in hoger beroep niet in geschil en binden derhalve ook het hof.

3.Beoordeling

3.1.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i) [appellante] voert met haar partner [x], verder te noemen [x], een gemeenschappelijke huishouding.
(ii) [geïntimeerde] is een verzekeringsmaatschappij.
(iii) Op naam van [appellante] waren bij [geïntimeerde] tegen diefstal en vernieling verzekerd (onder meer) een auto van het merk Maserati met kenteken [kenteken] (hierna: de Maserati) en een auto van het merk Opel met kenteken [kenteken](hierna: de Opel).
(iv) Op 19 december 2005 is bij [geïntimeerde] een poging tot inbraak in de Opel gemeld.
(v) Op 21 augustus 2007 is bij [geïntimeerde] de diefstal van de Maserati gemeld.
(vi) [geïntimeerde] heeft de schade ter zake van de Opel en de Maserati vergoed door middel van betaling op een en/of-rekening ten name van [appellante] en [x].
(vii) [x] is in een op tegenspraak gevoerde strafrechtelijke procedure bij vonnis van 27 oktober 2010 door de rechtbank Alkmaar veroordeeld ter zake van het medeplegen van oplichting van diverse verzekeringsmaatschappijen, waaronder [geïntimeerde], met betrekking tot onder meer de Opel en de Maserati.
(viii) [appellante] is, eveneens in een op tegenspraak gevoerde strafrechtelijke procedure bij vonnis van 27 oktober 2010 door de rechtbank Alkmaar van deze feiten (medeplegen van oplichting) vrijgesproken.
3.2.
[geïntimeerde] vordert in het onderhavige geding van [appellante] terugbetaling van de aan haar onder de verzekering uitgekeerde bedragen, zijnde ter zake van de Maserati een bedrag € 39.785,00, te vermeerderen met de door [geïntimeerde] gemaakte onderzoekskosten van € 1.396,97 en ter zake van de Opel een bedrag van € 5.734,96, te vermeerderen met de door [geïntimeerde] gemaakte onderzoekskosten van € 78,54 en met wettelijke rente over deze posten. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde], behoudens de onderzoekskosten ter zake van de Opel en de door [geïntimeerde] gevorderde rente tot 27 april 2010, toegewezen. Volgens de rechtbank heeft [appellante] met betrekking tot de diefstal van de Maserati jegens [geïntimeerde] niet voldaan aan de op haar uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst rustende verplichtingen, dan wel onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld, omdat zij op enig moment het vermoeden kreeg dat de door of namens haar gedane melding vals was en niets heeft gedaan om [geïntimeerde] te weerhouden van het doen van een uitkering en evenmin het door haar ontvangen schadebedrag aan [geïntimeerde] heeft terugbetaald. Het verweer dat [x] het beheer voerde over de rekening waarop de gelden waren gestort kan [appellante], volgens de rechtbank, niet baten omdat deze omstandigheid voor haar rekening komt. Met betrekking tot de Opel heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] – nu [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat [appellante] betrokken is geweest bij oplichting ter zake van deze schadepost – het aan haar uitgekeerde bedrag als zijnde onverschuldigd betaald dient terug te betalen. Tegen deze beslissingen komt [appellante] in hoger beroep met drie grieven op.
3.3.
Grief 1richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de bedragen ter zake van de Maserati en de Opel aan [appellante] zijn uitgekeerd en dat de omstandigheid dat [appellante] het beheer van de rekening waarop deze bedragen zijn gestort volledig aan [x] overliet, voor haar eigen rekening komt. Deze grief treft geen doel. De betaling door [geïntimeerde] op de en/of-rekening ten name van [x] en [appellante] is rechtens een betaling aan [appellante]. Dat [x], zoals [appellante] stelt, het beheer over die rekening voerde en de gestorte bedragen ter zake van de Maserati en de Opel op de dag van storting heeft opgenomen dan wel overgeschreven naar een andere rekening, maakt dat niet anders.
3.4.
Met
grief 2richt [appellante] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij met betrekking tot de Maserati haar verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst niet heeft nageleefd, dan wel jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe beroept [appellante] zich op de omstandigheid dat zij voor het eerst op 17 november 2009 van de valsheid van de aangiftes heeft vernomen terwijl [geïntimeerde] al op 15 november 2007 had uitgekeerd. Zij betwist dat zij een verplichting uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst heeft geschonden of onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Deze grief treft in zoverre doel dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft verduidelijkt welke specifieke verplichting uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst door [appellante] zou zijn geschonden en waarom het niet terugbetalen van het geld als onrechtmatig zou moeten worden gekwalificeerd, terwijl zonder nadere, maar ontbrekende, toelichting ook niet inzichtelijk is hoe een tekortkoming of onrechtmatige daad van [appellante] de schade van [geïntimeerde] kan hebben veroorzaakt. Het hof is dan ook van oordeel dat er onvoldoende grond is om aan [geïntimeerde] een schadevergoedingsvordering op de grondslag van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad toe te wijzen.
3.5.
Bij de beoordeling van
grief 3, waarin [appellante] opwerpt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er ter zake van de Opel sprake is geweest van onverschuldigde betaling, stelt het hof voorop dat de stellingen van [geïntimeerde], zoals nader toegelicht in het hoger beroep, niet anders zijn te verstaan dan dat zij al haar vorderingen althans subsidiair baseert op de grondslag van onverschuldigde betaling. Zoals bij de bespreking van de vorige grieven al aan de orde kwam, is het hof van oordeel dat er, anders dan [appellante] betoogt, wel degelijk sprake is geweest van betaling aan [appellante], terwijl de onverschuldigdheid daarvan als zodanig door [appellante] niet is betwist. Daarmee faalt grief 3.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [geïntimeerde] – slechts – toewijsbaar zijn op de grondslag onverschuldigde betaling. Nu de onderzoekskosten van [geïntimeerde] à, per saldo, € 1.475,51, niet aan [appellante] zijn betaald, kan [appellante] niet tot terugbetaling van die kosten worden veroordeeld. Alleen het saldo van de uitkeringen aan [appellante] – € 45.519,96 – is toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2010. Dit impliceert dat het vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover daarbij de onderzoekskosten zijn toegewezen, terwijl het vonnis voor het overige moet worden bekrachtigd. Als de ook in dit hoger beroep overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal [appellante] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarbij de onderzoekskosten à € 1.475,51 zijn toegewezen;
wijst dit onderdeel van de vordering van [geïntimeerde] alsnog af;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.815,- aan verschotten en op € 4.893,- voor salaris, te vermeerderen met nakosten ten bedrage van € 131,--;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, A.C. van Schaick en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.