In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van leaseovereenkomsten die door [appellante] en haar echtgenoot zijn ondertekend. [appellante] had in eerste aanleg gevorderd dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig waren vernietigd op grond van artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW, omdat de schriftelijke toestemming van haar echtgenoot ontbrak. De kantonrechter had deze vordering afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep van [appellante].
Het hof oordeelde dat de leaseovereenkomsten als huurkoop moesten worden aangemerkt en dat de schriftelijke toestemming van de echtgenoot vereist was voor het aangaan van deze overeenkomsten. Het hof bevestigde dat de kantonrechter terecht had vastgesteld dat de leaseovereenkomsten op naam van de echtgenoot stonden en dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat zij zelf de contractspartij was. Het hof concludeerde dat de toestemming van de echtgenoot was verleend door de ondertekening van de leaseovereenkomst door [appellante].
Daarnaast werd het Dexia Aanbod besproken, waarbij [appellante] onder protest en onder voorbehoud van rechten had getekend. Het hof oordeelde dat uit deze handtekening niet kon worden afgeleid dat [appellante] afstand had gedaan van haar recht om de vernietiging van leaseovereenkomst 2 in te roepen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het leaseovereenkomst 2 betreft en verklaarde deze rechtsgeldig vernietigd. Dexia werd veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellante] onder deze overeenkomst had betaald, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 april 2003. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.