Het beeld van de wijze van zaken doen door DSB
(..) DSB had een agressief marketingbeleid, waarin zij succesvol de indruk wekte een goedkope, dan wel de goedkoopste, aanbieder van krediet te zijn. Dat is belangrijk, omdat de meeste kredietklanten slechts zijn geïnteresseerd in de laagste rente of de laagste maandlasten. Dat zij bijvoorbeeld over de looptijd van de lening uiteindelijk veel duurder uit zijn, interesseert hen niet. Daarbij kwam dat voor degenen die krediet hadden uitstaan op kredietkaarten of bij postorderbedrijven, het alternatief van DSB inderdaad voordeliger kon zijn. De primaire doelgroep van DSB waren mensen met een lagere opleiding en een laag inkomen, maar later werden ook mensen uit hogere inkomensgroepen (hypotheek)klant van DSB. DSB gaf in verhouding tot andere spelers op de markt veel geld uit aan marketing. Klanten werden vaak thuis ‘aan de keukentafel‘ bezocht. Dat bleek tot meer resultaat te leiden dan afspraken op een kantoor van DSB. De verkoper had een printer bij zich, waardoor hij de contracten meteen kon uitprinten. Stukken werden in de regel niet van tevoren opgestuurd en bedenktijd werd de toekomstige klant nauwelijks gelaten.
De lage rente waarvoor werd geadverteerd, was een lokkertje. Deze rente was namelijk alleen van toepassing indien de klant naast zijn krediet een of meer verzekeringen afsloot. Aan de provisie op deze verzekeringen, verdiende DSB veel geld. Zo maakte zij een eventueel verlies op de rente goed. Hoeveel DSB precies aan koopsommen verdiende, verschilde over de tijd. Zo is bij hypotheken op enig moment een procentuele demping op de provisie aangebracht, omdat bij hoge bedragen de provisie te zeer opliep. Ook is in 2007 een beweging ingezet om de provisieomvang te verlagen. Daarvan is DSB eind 2007, begin 2008 weer teruggekomen. In het tweede kwartaal 2009, ten slotte, werd het provisiestelsel grondig herzien.
De verkopers van DSB werden gestuurd op het ‘verkopen‘ van verzekeringspolissen. Binnen DSB heerste een commerciële cultuur waarin de termen ‘verkopen‘ en ‘verkoper‘ gebruikt werden in plaats van adviseren en adviseur. Een groot deel van de beloning van de verkopers was variabel, en (mede) afhankelijk van de verdiende provisie. DSB kende ook een ‘malussysteem‘, waarin een adviseur die een klant verkeerd geadviseerd had, werd gekort met € 100. Dat systeem werd echter toegepast binnen de adviesnormen van DSB, die lange tijd tekortschoten (zie hierna). Volgens een betrokkene bij het verkoopproces kregen klanten fictieve namen van verkopers te horen, zodat niet meer te achterhalen was met wie zij contact hadden gehad. Het klagen over verkopers, of het doen van navraag, werd daardoor bemoeilijkt.
De geadviseerde risicoverzekeringen werden in de regel betaald in de vorm van een koopsom, die werd meegefinancierd met het krediet. De kredietsom nam daardoor fors toe, evenals de te betalen rente. Door de extra lening voor de hoge provisie, werd in wezen een hoger rentepercentage in rekening gebracht over het bedrag dat de klant oorspronkelijk wilde lenen. Immers, de rest van de lening vloeide grotendeels als provisie naar DSB terug en kwam niet in handen van de klant. Aan het eind van deze paragraaf is dit geïllustreerd meteen praktijkvoorbeeld.
Zoals in de hoofdstukken 2 en 4 nader is beschreven, begon Scheringa zijn activiteiten als bemiddelaar in consumptief krediet. Later ging hij ook bemiddelen in hypothecair krediet, waardoor hogere provisies op de verzekeringen ontvangen konden worden. Door zelf als bank te gaan optreden, kon DSB het rentetarief commercieel variëren om de koopsommen aantrekkelijker te maken. Bovendien werd zo ook aan de rente verdiend. DSB kocht andere partijen in de keten op, zodat in veel gevallen alle provisie als winst aan DSB zelf toekwam.
Lang niet altijd was er een noodzaak voor het sluiten van een verzekering, terwijl dit toch gebeurde. Soms werden verzekeringen verkocht die nimmer tot uitkering zouden kunnen komen. (..) In theorie kon de klant zijn verzekeringen na het afsluiten nog twee weken opzeggen. In de praktijk waren de meeste verzekeringsnemers met die mogelijkheid niet bekend. Wie toch wilde opzeggen, stuitte soms op administratieve moeilijkheden.
Kredietnemers die leenden met een variabele rente, hetgeen zich vooral bij doorlopend krediet voordeed, werden in veel gevallen geconfronteerd met een snelle en periodieke rentestijging. Ook in dit opzicht was de geadverteerde rente een lokkertje. Van betrokkenen bij het verkoopproces en van klanten heeft de Commissie vernomen dat klanten in dergelijk geval na verloop van tijd weer werden benaderd door een ander label van DSB, met een nieuwe kredietaanbieding met een gunstiger rente dan het geldende tarief. Bij het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst, werden dan weer nieuwe verzekeringen aangeboden. Daarbij moest weer provisie worden betaald. Bovendien ging voor sommige verzekeringen een nieuwe wachttijd in, waardoor de klant extra risico liep. Het doel was uiteindelijk om een klant maximaal met krediet te belasten. DSB hanteerde daarbij hogere verhoudingen tussen schuld en inkomen (DTI) en, bij hypotheken, tussen schuld en executiewaarde van het onderpand (LTFV) dan in de markt gebruikelijk was. De klant kon daardoor niet naar een andere kredietaanbieder overstappen. (..)
Begin 2008 heeft een onderzoek door middel van
mystery shoppingplaatsgevonden bij DSB en een andere bemiddelaar in krediet. De resultaten daarvan zijn in juli 2008 gepresenteerd aan onder meer het ministerie van Financiën en medewerkers van de AFM. De bevindingen daaruit worden hieronder weergegeven. Na contact via de website lenen.nl volgt een gesprek op kantoor. Bij een lening van € 35.000 die mede dient ter aflossing van een bestaande lening van € 18.001 bij een andere partij, worden de volgende koopsommen geadviseerd: € 4.522 voor overlijdensrisico, € 6.048 voor FZP (betaalbescherming bij arbeidsongeschiktheid), € 1.365 voor betaalbescherming WW, en € 1.536 voor betaalbescherming ongevallen. De totale hoofdsom komt daardoor op € 48.471. De maandtermijn is € 485,49 en de looptijd 138 maanden. De effectieve rente is 6,10% en de totale kosten zijn € 66.998. De extra rentekosten door de koopsom zijn € 5.149. Indien men de totale kosten voor de verzekeringen omslaat in het kredietvergoedingspercentage - en deze dus fictief behandelt alsof het om rente gaat - dan is het percentage geen 6,1% maar 13,6%. Voor het verschil van 7,5% krijgt de klant een dekking tegen overlijden en tegen bepaalde vormen van onvrijwillige inkomensterugval. Het is lastig uit te rekenen wat de verzekeringen ‘los‘ zouden moeten kosten, omdat voor een deel ervan in de markt geen alternatief te vinden is. Een actuaris schatte deze kosten (bij een 33-jarige klant) op in totaal 1,57%. Daarbij is de ongevallenpolis buiten beschouwing gelaten, mede omdat niet duidelijk is wat deze toevoegt aan de FZP-dekking tegen arbeidsongeschiktheid. De winstmarge op de verzekeringen is dus fors. Bovendien wordt over de koopsom, die DSB al heeft ontvangen, rente berekend. Men zou kunnen zeggen dat dit stuk van de lening, in elk geval voor zover het betrekking heeft op de aan DSB toekomende provisie, in wezen fictief is. Het gaat immers om bedragen die de klant niet uitbetaald zal krijgen, maar die in handen van DSB blijven.
De rente van 6,1% was alleen beschikbaar met alle risicodekkingen. Met alleen een overlijdensrisicodekking zou het rentepercentage 8,1% worden. Opvallend was voorts dat de looptijden van de verzekeringen en de dekkingsbedragen niet geheel aansluiten op de looptijd van de lening. Bij de arbeidsongeschiktheidsdekking was de looptijd 18 maanden korter, bij de andere dekkingen 6 maanden langer. Dit verschil tussen de looptijden van lening en verzekering was overigens bij de andere bemiddelaar die via
mystery shoppingwerd onderzocht, veel groter.
Aan het begin van deze paragraaf merkte de Commissie al op dat het aldus geschetste beeld van de wijze van zaken doen door DSB gebaseerd is op indrukken en individuele gevallen en daardoor nuancering behoeft. Zo werd maar bij 40% van de consumptieve kredieten een koopsom afgesloten. Bij de (tweede) hypotheken lag dat percentage hoger, maar ook daar was lang niet in alle gevallen sprake van een koopsom. Als er overkreditering plaatsvond, kwam dat niet altijd door DSB. Soms was een klant al overgekrediteerd (tegen een hogere rente) voordat hij bij DSB kwam. Daarbij komt dat er, vanaf medio 2008, bij DSB gewerkt werd aan een ander verdienmodel, mede onder druk van de gewijzigde regelgeving en de handhaving daarvan door de AFM (..)