ECLI:NL:GHAMS:2013:3941

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
200.126.196/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging in de draagkracht van de man en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen na een relevante wijziging in de draagkracht van de man. De man is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin werd bepaald dat hij een bijdrage van € 183,50 per kind per maand zou betalen tot 1 april 2013, en € 218,50 per kind per maand vanaf die datum. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn financiële situatie heeft gewijzigd, wat invloed heeft op de hoogte van de bijdrage die hij moet betalen. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de nieuwe richtlijnen voor de berekening van de bijdrage kenbaar te maken, met een deadline van 15 oktober 2013. De vrouw heeft verzocht om de eerdere beschikking te bekrachtigen, terwijl de man verzocht om de bijdrage te verlagen naar € 250,- per kind per maand, met terugwerkende kracht tot 6 juni 2012. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van beide partijen beoordeeld, waarbij het hof rekening heeft gehouden met hun respectieve inkomens en lasten. De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht van de man en de noodzaak om de bijdrage aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 oktober 2013
Zaaknummer: 200.126.196/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 508621 / FA RK 12-497 (AW TM)
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. E.D. Mensing van Charante te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.S. Gerson te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 25 april 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 30 januari 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 508621 / FA RK 12-497 (AW TM).
1.3.
De vrouw heeft op 21 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 28 juni 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 24 juli 2013 ter terechtzitting behandeld. De vrouw heeft, met toestemming van het hof en instemming van de man, ter zitting een bankafschrift overgelegd aan het hof.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.7.
De na te noemen [kind a] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.8.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting hebben partijen nog stukken aan het hof toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 1992 gehuwd. Hun huwelijk is op 27 augustus 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 juni 2012in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 1995 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2000 (hierna tezamen: de kinderen). De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1973. Hij leeft samen met zijn partner.
Zijn partner ontvangt een uitkering ingevolge de Ziektewet.
Hij was in 2010 werkzaam in loondienst bij [bedrijf a] Blijkens de aangifte IB 2010 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 6.758,-.
In 2011 was hij werkzaam via [uitzendbureau]. Blijkens de jaaropgave over 2011 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 2.732,-.
Hij is sinds 21 november 2011 werkzaam in loondienst bij [bedrijf b] Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 33.772,-.
De man heeft huurlasten en zorgkosten.
Hij heeft een schuld aan de Rabobank van € 25.000,- in verband met een doorlopend krediet. Hij betaalt hierop € 164,- aan rente per maand.
2.3.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1967. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
Zij is werkzaam in loondienst bij [bedrijf c]. Blijkens de aangifte IB 2010 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 42.985,-. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 45.732,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vrouw bewoonde woning betaalt zij € 550,- per maand aan aflossing en rente, waarvan een bedrag van € 2.479,- fiscaal aftrekbare rente is. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 340.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalde zij in 2012 € 148,75 per maand.
Zij heeft een schuld aan DUO. Zij betaalt hierop met ingang van 1 januari 2013 € 100,- aan aflossing per maand.
Zij heeft een schuld aan NUON. Zij betaalt hierop € 106,- aan aflossing per maand.
Zij heeft een schuld aan ING in verband met een creditcard. Zij betaalt hierop € 149,- aan aflossing per maand en € 33,94 per maand aan rente.
Zij heeft een schuld aan ING in verband met een doorlopend krediet. Zij betaalt hierop € 158,70 per maand aan rente.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
In eerste aanleg heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betaalt van € 250,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 6 juni 2012 tot 1 april 2013 € 183,50 en vanaf 1 april 2013 € 218,50 per kind per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De man verzoekt, na wijziging van zijn verzoek ter zitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen tezamen € 250,- zal zijn, waarbij de ingangsdatum zal zijn 6 juni 2012.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw.
Behoefte van de kinderen
4.2.
De man meent dat de rechtbank de behoefte van de kinderen samen ten onrechte heeft bepaald op € 850,- per maand. Hij stelt dat het netto gezinsinkomen van partijen in 2010 € 2.650,- bedroeg, zodat de behoefte van de kinderen samen kan worden gesteld op € 515,- per maand. De vrouw heeft dit standpunt van de man gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Gebleken is dat de man in 2010 slechts drie maanden heeft gewerkt. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij voorafgaand aan 2010 gedurende acht jaren heeft gewerkt bij TNT en dat zijn salaris destijds ongeveer € 800,- à € 900,- netto per maand bedroeg, hetgeen niet is weersproken door de vrouw. In dat licht bezien is het hof van oordeel dat het inkomen van de man in 2010 niet representatief is voor het welstandsniveau waarin het gezin tijdens het huwelijk hebben geleefd. Om die reden ziet het hof aanleiding om bij de bepaling van het netto besteedbaar gezinsinkomen aan de zijde van de man aan te sluiten bij hetgeen hij voorafgaand aan 2010 gemiddeld heeft verdiend, te weten € 850,- netto per maand.
Uit de door de vrouw na de zitting overgelegde aangifte IB over 2010 blijkt dat haar inkomen in dat jaar in totaal € 42.985,- bedroeg, hetgeen neerkomt op een netto besteedbaar inkomen van € 2.299,- per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2010 bedraagt derhalve € 3.149,-. De behoefte van de kinderen gezamenlijk kan daarmee worden bepaald op € 694,- per maand, hetgeen na indexering neerkomt op € 709,- per maand met ingang van 2012.
4.3.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van partijen uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.2 en 2.3 weergegeven, behoudens voor zover hiervan in het navolgende wordt afgeweken. Nu het gaat om een bijdrage ten behoeve van kinderen, zal het hof bij ieder van partijen rekening houden met de alleenstaandennorm en een draagkrachtpercentage van 70 hanteren.
Draagkracht van de man
4.4.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van zijn inkomen zoals dit blijkt uit de door hem overgelegde jaaropgave van 2012.
Voor wat betreft de huurlasten van de man zal het hof, evenals de rechtbank, een bedrag van € 213,- per maand in aanmerking nemen, nu de man hiertegen geen grief heeft gericht en dit bedrag het hof niet onaannemelijk voorkomt.
Het hof zal de zorgkosten van de man om diezelfde reden eveneens bepalen op het bedrag dat de rechtbank in aanmerking heeft genomen, te weten € 100,- per maand.
4.5.
Anders dan de vrouw wenst, zal het hof, evenals de rechtbank, rekening houden met de door de man opgevoerde aflossing van € 100,- per maand op zijn schuld aan De Klerk & Vis. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij deze schuld is aangegaan in verband met de aankoop van drie bedden voor de kinderen bij Leen Bakker. Deze schuld valt derhalve aan te merken als herinrichtingskosten en dient naar het oordeel van het hof voorrang te hebben op zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen. Gebleken is dat de man tot 1 april 2013 heeft afgelost op deze schuld, zodat het hof tot deze datum een bedrag van € 100,- per maand in aanmerking zal nemen ter zake van herinrichtingskosten.
Dit brengt met zich mee dat zich met ingang van 1 april 2013 een relevante wijziging voordoet in de draagkracht van de man, als gevolg waarvan de hoogte van de door de man na deze datum te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te worden bepaald aan de hand van de nieuwe richtlijnen. Het hof hierop onder 4.11 tot en met 4.16 nader ingaan.
Draagkracht van de vrouw
4.6.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uitgaan van haar inkomen zoals dit blijkt uit de door haar overgelegde jaaropgave van 2012.
4.7.
Omdat partijen het erover eens zijn dat de rechtbank ten onrechte een bedrag van € 1.363,- per maand ter zake van hypotheekrente aan de kant van de vrouw in aanmerking heeft genomen, zal het hof dit bedrag buiten beschouwing laten bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.
Gebleken is dat de door de vrouw bewoonde woning voor 1/3e toebehoort aan de man en de vrouw en voorts voor 1/3e aan de broer van de vrouw en tot slot voor 1/3e aan de vader van de vrouw. De vrouw betaalt € 550,- per maand aan haar vader ter zake van de rente en aflossing in verband met de hypotheekschuld. Uit de door de vrouw overgelegde aangifte IB over 2012 blijkt dat hiervan € 2.479,- per jaar fiscaal aftrekbaar is. Het hof zal hiermee rekening houden bij de berekening van de draagkracht van de vrouw.
4.8.
Gebleken is dat beide partijen een doorlopend krediet hebben afgesloten en voldoende aannemelijk is dat zij in verband daarmee beiden ongeveer dezelfde lasten hebben te betalen. De rechtbank heeft aan de zijde van de man slechts rekening gehouden met de rente die hij betaalt in verband met dit krediet en heeft eventuele aflossingen buiten beschouwing gelaten, omdat niet is aangetoond dat de man het krediet daadwerkelijk aflost. Naar het oordeel van het hof is ook aan de zijde van de vrouw niet gebleken dat zij structureel aflost op haar krediet. Uit het door haar ter zitting overgelegde bankafschrift blijkt bijvoorbeeld dat de ruimte op dit doorlopend krediet op 13 mei 2013 slechts € 1.391,22 bedraagt. In het licht daarvan ziet het hof aanleiding om, anders dan de vrouw betoogt, ook aan haar zijde eventuele aflossingen buiten beschouwing te laten en slechts de door haar verschuldigde rente in aanmerking te nemen.
4.9.
De conclusie is dat, rekening houdend met het fiscaal voordeel waarvoor de man in aanmerking komt en gelet op de wederzijdse draagkracht van partijen, een door de man met ingang van 6 juni 2012 tot 1 april 2013 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 183,50 per kind per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Bij eindbeschikking zal dit in het dictum worden vastgelegd.
4.10.
Anders dan de vrouw heeft verzocht zal het hof niet bepalen dat zij hetgeen zij teveel heeft ontvangen niet hoeft terug te betalen. Gebleken is immers dat het LBIO reeds enige termijnen bij de man heeft geïnd op grond van de bestreden beschikking, doch dat hiervan nog niets aan de vrouw is uitgekeerd. Aldus kan niet worden gezegd, dat de door de man aan de vrouw betaalde onderhoudsbijdragen maandelijks zijn verteerd waardoor een terugbetalingsverplichting de vrouw onevenredig zou belasten.
De periode na 1 april 2013
4.11.
Zoals het hof reeds onder 4.5 heeft overwogen doet zich met ingang van 1 april 2013 een relevante wijziging voor in de draagkracht van de man, als gevolg waarvan het hof de hoogte van door de man na deze datum te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zal bepalen aan de hand van de nieuwe richtlijnen. Het hof zal hieronder weergeven op welke wijze het hof de door de man te betalen bijdrage voorlopig berekent.
Behoefte van de kinderen
4.12.
Gebleken is dat partijen ten tijde van de samenleving in 2010 geen aanspraak maakten op kindgebonden budget. Gebleken is voorts dat de vrouw thans evenmin recht heeft op kindgebonden budget. Het hof zal de behoefte van de kinderen om die reden bepalen overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen. Na indexering bedraagt de behoefte van de kinderen gezamenlijk in 2013 € 721,- per maand.
Draagkracht van de man
4.13.
Bij de bepaling van de draagkracht van de man zal het hof het netto besteedbaar inkomen van de man tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen van de man zoals dit blijkt uit de door hem overgelegde jaaropgave van 2012 te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd te zijn. Op basis daarvan kan het netto besteedbaar inkomen van de man worden gesteld op € 1.916,- per maand.
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 NBI + € 850,-)], nu het netto besteedbaar inkomen hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man op het besteedbaar inkomen 30% in mindering zal worden gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 850,- aan overige lasten en dat zal worden uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
Op basis van het voorgaande en rekening houdend met het fiscaal voordeel waarvoor de man in aanmerking komt, bepaalt het hof de draagkracht van de man voorlopig op € 460,-.
4.14.
Gebleken is dat er geen omgang plaatsvindt tussen de man en de kinderen. Onder die omstandigheden bestaat naar het voorlopig oordeel van het hof geen aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting aan de zijde van de man.
Draagkracht van de vrouw
4.15.
Bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw zal het hof eveneens het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2012 tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt eveneens vastgesteld door het bruto inkomen van de vrouw zoals dit blijkt uit de door haar overgelegde jaaropgave van 2012 te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd te zijn. Op basis daarvan kan het netto besteedbaar inkomen van de vrouw worden gesteld op € 2.652,- per maand.
Het hof zal de draagkracht van de vrouw op dezelfde wijze berekenen als de draagkracht van de man. Conform deze rekenwijze bepaalt het hof de draagkracht van de vrouw voorlopig op € 704,-.
4.16.
Op grond van het voorgaande en gelet op de wederzijdse draagkracht van partijen, heeft het er voorshands de schijn van dat een door de man met ingang van 1 april 2013 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 140,- per kind per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
4.17
Nu partijen zich evenwel nog niet hebben kunnen uitlaten over de wijze waarop de door de man te betalen bijdrage na 1 april 2013 volgens de nieuwe richtlijnen dient te worden berekend en het hof van oordeel is dat deze richtlijnen toepassing behoren te vinden vanaf deze datum, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen dit alsnog te doen binnen twee weken na het geven van deze beschikking, derhalve uiterlijk op 15 oktober 2013. Partijen dienen elkaar zoals gebruikelijk tegelijk met de toezending van hun uitlatingen door middel van een kopie op de hoogte te stellen. Na ontvangst van deze uitlatingen zal het hof een definitief oordeel geven omtrent de door de man met ingang van 1 april 2013 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.18.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.Beslissing

Het hof:
stelt beide partijen in de gelegenheid zich, overeenkomstig het bepaalde in rechtsoverweging 4.17, uiterlijk op 15 oktober 2013 uit te laten over de berekening van de door de man op grond van de nieuwe richtlijnen te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 april 2013;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Joustra, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2013.