In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingplichtigheid van belanghebbende voor de heffing van omzetbelasting. Belanghebbende had verzocht om teruggaaf van omzetbelasting voor de jaren 2008, 2009 en 2010, maar de inspecteur van de Belastingdienst had dit verzoek afgewezen. De rechtbank Haarlem had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast had voldaan om aan te tonen dat hij economische activiteiten beoogde te verrichten. De activiteiten van belanghebbende, die bestonden uit de aankoop en verkoop van edelmetaal, werden niet als ondernemerschap gekwalificeerd. Het Hof volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de regeling voor beleggingsgoud niet van toepassing was, omdat belanghebbende niet voldeed aan de definitie van belastingplichtige zoals bedoeld in de Btw-richtlijn. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten werden niet toegewezen.