In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 1999 tot en met 2004. Belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Hoorn waren opgelegd. De inspecteur had in eerdere uitspraken op bezwaar de aanslagen verminderd, maar belanghebbende was van mening dat de Wet dwangsom van toepassing was en dat er recht bestond op een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.
Het Hof oordeelde dat het verzoek van belanghebbende om de Wet dwangsom toe te passen geen doel trof, omdat de bezwaarschriften vóór de inwerkingtreding van de relevante wetswijziging waren ingediend. De rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de inspecteur in de kosten moest worden veroordeeld voor het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar in de zaken betreffende de jaren 1999 en 2000. Het Hof bevestigde dat het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing in de bezwaarfase geen gevolgen had voor de ontvankelijkheid van de beroepen van belanghebbende.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze geen vergoeding van proceskosten toekende. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de proceskosten van belanghebbende moest vergoeden tot een totaalbedrag van € 2.832, inclusief griffierecht van € 115. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na de verzenddatum in cassatie worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.