ECLI:NL:GHAMS:2013:4423

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
200.080.921-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door aanvaring tussen jacht en vaartuig

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, werd in hoger beroep geoordeeld over de aansprakelijkheid van Mariene Research Center B.V. en De Rederijker B.V. voor de schade aan het jacht De Brave Hendrik, dat op 16 juni 2004 betrokken raakte bij een aanvaring met het vaartuig De Waddenzee. De appellanten, waaronder ASR Schadeverzekering N.V., stelden dat De Waddenzee schuld had aan de aanvaring, terwijl Mariene Research en De Rederijker dit betwistten. Het hof oordeelde dat De Waddenzee haar vaargedrag niet voldoende had aangepast aan de omstandigheden, wat leidde tot de aanvaring. De rechtbank had eerder de vordering van de appellanten afgewezen, maar het hof vernietigde deze beslissing en verklaarde Mariene Research aansprakelijk voor de schade aan De Brave Hendrik, die werd vastgesteld op € 95.600,-, vermeerderd met expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast werd Mariene Research veroordeeld in de proceskosten van de appellanten. In de vrijwaringszaak tussen Mariene Research en De Rederijker werd het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vordering van Mariene Research werd afgewezen wegens verjaring. Het hof concludeerde dat de aansprakelijkheid van Mariene Research jegens de appellanten niet was verjaard, maar dat de vordering van Mariene Research tegen De Rederijker wel verjaard was. Het arrest werd uitgesproken op 3 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummers: 200.080.921/01 en 200.012.345/02
zaak-/rolnummers rechtbank: 366191/HA ZA 07-890 en 366344 HA ZA 07-918
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 december 2013
in de zaak met nummer 200.080.921/01 van

1.[APPELLANT SUB 1],

wonend te [woonplaats],
2. ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam,
tegen:

1.MARIENE RESEARCH CENTER B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
advocaat mr. H.W.E. Vermeer te Amsterdam,
2. DE REDERIJKER B.V.,
gevestigd te Muiden,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Roos te Amsterdam,
en in de zaak met nummer 200.012.345/02 van
MARIENE RESEARCH CENTER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat mr. H.W.E. Vermeer te Amsterdam,
tegen:
DE REDERIJKER B.V.,
gevestigd te Muiden,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Roos te Amsterdam

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante sub 1], ASR, Mariene Research en De Rederijker genoemd. [appellante sub 1] en ASR worden gezamenlijk aangeduid als [appellanten]
in de zaak met nummer 200.080.921/01
[appellanten] zijn bij dagvaardingen van 30 september en 4 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2008 en 14 juli 2010, onder zaak-/rolnummer 366191/HA ZA 07-890 gewezen tussen [appellanten] als eisers en Mariene Research en De Rederijker als gedaagden.
De zaak is bij tussenarrest van dit hof van 26 april 2011 gevoegd met het appel in de vrijwaringszaak dat onder nummer 200.012.345/02 bij dit hof aanhangig is.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens vermeerdering van eis;
- memorie van antwoord tevens incidenteel appel met producties aan de zijde van Mariene Research;
- memorie van antwoord aan de zijde van De Rederijker.
Partijen hebben hun zaak tezamen met de vrijwaringszaak ter zitting van het hof van
5 maart 2013 doen bepleiten, [appellanten] door mr. V. van der Kuil, advocaat te
Rotterdam, Mariene Research en De Rederijker door hun reeds genoemde advocaten,
zulks aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog hun in die memorie geformuleerde vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Mariene Research en De Rederijker hebben geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.
in de zaak met nummer 200.012.345/02
Voor het verloop van het geding tot aan het in deze zaak gewezen tussenarrest van 26 april 2011 wordt naar dat arrest verwezen. Anders dan in het tussenarrest vermeld is het vonnis van 30 januari 2008 voor zover het de vrijwaringszaak betreft gewezen onder nummer 366344/HA ZA 07-918.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend;
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben hun zaak tezamen met de hoofdzaak doen bepleiten.
Vervolgens is arrest gevraagd.
Mariene Research heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof haar vordering tot vrijwaring alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten en veroordeling van De Rederijker tot terugbetaling van hetgeen uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg door Mariene Research is voldaan.
De Rederijker heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 30 januari 2008 onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vermeld die tussen partijen vast staan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en worden derhalve door het hof als uitgangspunt genomen.

3.Beoordeling

3.1. (
i) Op 16 juni 2004 is het aan [appellante sub 1] toebehorende draakjacht, genaamd: de Brave Hendrik XV (hierna: De Brave Hendrik), bij scheepsmakelaardij Van der Vliet te Muiden te water gelaten en door [Z] en [A] in de richting van de haven van de Koninklijke Nederlandse Zeil- en Roeivereniging te Muiden verhaald langs de westzijde van het vaarwater (gezien vanuit de vaarrichting van het draakjacht langs bakboordzijde) aldaar.
(ii) Tussen scheepsmakelaardij Van der Vliet en de Koninklijke Nederlandse Zeil- en Roeivereniging liggen aan de westzijde van het vaarwater een aantal boxen waar schepen afgemeerd (kunnen) liggen, tegenover deze boxen bevindt zich aan de oostzijde van het vaarwater een brandstofsteiger. Het vaarwater is als gevolg van daarvan vernauwd. Toen De Brave Hendrik ter hoogte van genoemde boxen was, kwamen het betonningsvaartuig/motorschip, genaamd De Waddenzee (hierna: De Waddenzee), dat toebehoort aan Mariene Research, en het tjalkjacht De Rederijker (hierna: De Rederijker), dat eigendom is van De Rederijker, op enige afstand van de Brave Hendrik met elkaar in aanraking. Vervolgens is De Waddenzee in aanvaring gekomen met De Brave Hendrik.
(iii) Als gevolg van de aanvaring van De Waddenzee met De Brave Hendrik is De Brave Hendrik total loss geraakt. ASR heeft onder inhouding van het eigen risico een bedrag aan [appellante sub 1] uitgekeerd en is in zoverre gesubrogeerd in zijn rechten.
(iv) Op 25 april 2006 hebben [appellanten] stuitingsbrieven verstuurd aan Mariene Research en De Rederijker. De brief aan Mariene Research is verzonden naar het adres van Mariene Research dat destijds bleek uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel. De brief aan De Rederijker is verstuurd naar het adres waarop het tjalkjacht was ingeschreven in het scheepsregister bij de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers.
(v) Op 2 juni 2006 heeft Mariene Research een stuitingsbrief gestuurd aan EMF onderlinge schepenverzekering u.a. (hierna: EFM), de verzekeraar van De Rederijker.
3.2.
De vordering van [appellanten] strekt er toe dat voor recht wordt verklaard dat Mariene Research en De Rederijker aansprakelijk zijn voor de schade aan De Brave Hendrik en dat zij veroordeeld worden om die schade aan [appellanten] te vergoeden, met rente en kosten.
De vordering van Mariene Research strekt er toe dat De Rederijker haar vrijwaart voor een eventuele aansprakelijkheid jegens [appellanten]
De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] jegens Mariene Research en De Rederijker afgewezen bij (eind)vonnis van 14 juli 2010. Bij vonnis van 30 januari 2008 heeft zij de vordering van Mariene Research (in de vrijwaringszaak ) afgewezen.
[appellanten] komen met hun grieven op tegen de door de rechtbank in de hoofdzaak genomen beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering (vonnissen van 30 januari 2008 en 14 juli 2010). Mariene Research komt met haar grieven op tegen de motivering van de beslissing in de hoofdzaak en voorts tegen de in de zaak in vrijwaring genomen beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering (vonnis van 30 januari 2008). Het hof overweegt in dat laatste verband dat de vermelding van Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. als appellerende partij in de memorie van grieven - naar ter zitting is beaamd - klaarblijkelijk op een verschrijving berust.
in de zaak met zaaknummer 200.080.921/01
3.3.1.
Bij tussenvonnis van 30 januari 2008 zijn [appellanten] toegelaten tot het bewijs dat “De Waddenzee hard gas vooruit gaf om haar achterschip bij te draaien, waardoor de Waddenzee De Brave Hendrik midscheeps heeft geraakt.” [appellanten] komen in hoger beroep op tegen deze bewijsopdracht alsmede tegen het oordeel van de rechtbank dat zij daarin niet zijn geslaagd. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
3.3.2.
Gelet op de getuigenverklaringen van [Z], [B], [C], [D] en [A] staat voldoende vast dat De Brave Hendrik, zoals [appellanten] stellen, stil lag langs de westzijde van het vaarwater toen dit draakjacht door De Waddenzee werd aangevaren. Uit de stellingen van Mariene Research en de verklaring van de door haar voorgebrachte getuigen [E] en [F] volgt dat de bemanning van De Waddenzee de aanwezigheid van het draakjacht had opgemerkt. Onder die omstandigheden is in beginsel de gevolgtrekking gewettigd dat De Waddenzee haar vaargedrag niet voldoende heeft aangepast aan de omstandigheden ter plekke en dat de aanvaring (in ieder geval mede) het gevolg is van een fout van (de bemanning van) De Waddenzee. Dat zou anders kunnen zijn indien De Waddenzee van de aanvaring geen verwijt valt te maken omdat De Waddenzee stil lag en, zonder dat haar eigen vaargedrag daartoe aanleiding gaf, door De Rederijker tegen De Brave Hendrik is aangeduwd (zoals Mariene Research in eerste aanleg heeft betoogd en stuurman/schipper [F] van De Waddenzee als getuige heeft verklaard).
Door de advocaat van Mariene Research is echter ter zitting van het hof toegegeven dat het standpunt van Mariene Research dat De Waddenzee stil (afgestopt) lag op het moment dat dit schip met De Rederijker in aanraking kwam, betekent dat De Waddenzee vervolgens snelheid moet hebben gemaakt om met De Brave Hendrik in aanvaring te komen en dat louter de aanraking met De Rederijker de vereiste verplaatsing van De Waddenzee niet teweeg kan hebben gebracht. Dat er sprake is geweest van een (flinke) voorwaartse beweging op eigen kracht van De Waddenzee na de aanraking van dit schip met De Rederijker volgt ook uit de verklaringen van de getuigen [Z], [B], [C], [D] en [A] (terwijl ook getuige [E] met de mogelijkheid van een dergelijke voorwaartse beweging rekening houdt). Dit brengt mee dat er in dit geding van moet worden uitgegaan dat een voorwaartse vaarbeweging van De Waddenzee (in ieder geval mede) tot de aanvaring met De Brave Hendrik heeft geleid.
3.3.3.
Mariene Research heeft als verweer aangevoerd dat De Brave Hendrik zich niet ter plaatse van de aanvaring had mogen bevinden omdat het draakjacht langs bakboordzijde werd verhaald. Dit betoog kan haar echter niet baten. De rechtbank heeft er terecht op gewezen – vgl. vonnis van 30 januari 2008 onder 4.7 – dat juist het langs stuurboordwal verhalen van het draakjacht in de gegeven omstandigheden tot onnodige gevaarzetting zou hebben geleid. Daar komt bij dat ook indien het verhalen van een niet op eigen kracht voortbewegend vaartuig in beginsel langs stuurboordzijde zou dienen plaats te vinden, het bestaan van een dergelijke regel een tegemoetkomend/langsvarend schip niet ontslaat van de verplichting om haar vaarwijze zodanig aan te passen dat geen aanvaring plaatsvindt met een langs de rand van het vaarwater stilgelegd vaartuig. Zoals reeds overwogen valt uit de verklaringen van door Mariene Research voorgebrachte getuigen op te maken dat de aanwezigheid van de Brave Hendrik was opgemerkt. Voorts moet duidelijk zijn geweest dat het draakjacht niet in staat zou zijn voorrang te verlenen en dat een voorwaartse beweging van de Waddenzee in het vernauwde vaarwater vrijwel zeker tot aanvaring met het draakjacht zou leiden. In het licht hiervan moet worden geconcludeerd dat De Waddenzee haar vaargedrag, gelet op de situatie ter plaatse, niet naar behoren heeft aangepast en dat haar van de aanvaring met De Brave Hendrik schuld treft. Het hof merkt in dit verband op dat Mariene Research in hoger beroep geen bewijsaanbod heeft gedaan, laat staan dat zij feiten te bewijzen heeft aangeboden de tot een andere slotsom kunnen nopen.
3.4.
Hieruit volgt dat Mariene Research jegens [appellanten] aansprakelijk is voor de als gevolg van de aanvaring van De Waddenzee met De Brave Hendrik aan dit laatste vaartuig ontstane schade. Dat De Waddenzee ervoor heeft gekozen om, nadat zij door De Rederijker was aangeraakt, ondanks de aanwezigheid van De Brave Hendrik, een (flinke) voorwaartse beweging te maken, moet in de relatie tot dit laatste schip als fout worden aangemerkt, hetgeen betekent dat, voor zover er al sprake was van een fout van De Rederijker die geacht moet worden aan de aanvaring van De Brave Hendrik door De Waddenzee te hebben bijgedragen, De Waddenzee aan die aanvaring in ieder geval medeschuld heeft in dier voege dat dit tot (hoofdelijke) aansprakelijkheid jegens [appellanten] leidt voor de gehele schade.
Onvoldoende gebleken is immers dat de schade (in relevante mate) mede het gevolg is van een omstandigheid die aan De Brave Hendrik kan worden toegerekend. Voorzover De Brave Hendrik van zijn aanwezigheid ter plaatse al enig verwijt kan worden gemaakt valt dit in het niet ten opzichte van de (mate van) schuld die De Waddenzee in de gegeven omstandigheden treft.
Hieruit volgt dat (in de relatie tot [appellanten]) in het midden kan blijven of de aansprakelijkheid van Mariene Research moet worden gebaseerd op de artikelen 8:1005 (of 8:544) dan wel 8:1006 (of 8:545) BW.
3.5.
Dit leidt tot de slotsom dat Mariene Research gehouden is de door [appellanten] als gevolg van de aanvaring geleden schade te vergoeden. Dat deze schade € 95.600,- beloopt, te vermeerderen met een bedrag van € 7.239,73 aan expertisekosten, is door Mariene Research niet, althans onvoldoende gemotiveerd, bestreden. Voorts is niet bestreden dat [appellanten] buitengerechtelijke incassokosten hebben gemaakt. De reeds genoemde bedragen alsmede een bedrag van € 2.500,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten zijn derhalve toewijsbaar. Over eerstgenoemd bedrag zal voorts wettelijke rente worden toegewezen vanaf 17 juni 2004, nu tegen die ingangsdatum geen verweer is gevoerd.
3.6.
Met grief 4 komen [appellanten] op tegen de overweging van de rechtbank dat niet gebleken is dat de verjaring van de vordering van [appellanten] op De Rederijker is gestuit. Hetgeen in hoger beroep ter zake wordt aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Dat de brief van 25 maart 2006 - verzonden naar een oud adres van De Rederijker - deze laatste daadwerkelijk heeft bereikt dan wel het niet bereiken daarvan een omstandigheid is die in redelijkheid voor rekening van De Rederijker komt, vindt in het feitenmateriaal onvoldoende steun en door [appellanten] is ter zake geen bewijsaanbod gedaan. De grief faalt derhalve.
3.7.
Mariene Research zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties die aan de zijde van [appellanten] zijn ontstaan. Nu de incidentele grief weliswaar faalt doch betrekking heeft op een verweer dat ook via de devolutieve werking van het appel aan de orde zou komen ziet het hof geen aanleiding voor een aparte kostenveroordeling in incidenteel appel.
[appellanten] zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep voor zover aan de zijde van De Rederijker gevallen.
in de zaak met zaaknummer 200.012.345/02
3.8.
Stellende dat De Rederijker (mede) schuld heeft aan de aanvaring van De Waddenzee met De Brave Hendrik heeft Mariene Research een vordering tegen De Rederijker ingesteld die er, kort gezegd, toe strekt dat De Rederijker haar zal vrijwaren ter zake van hetgeen waartoe zij ten gunste van [appellanten] wordt veroordeeld.
De Rederijker heeft zich op het standpunt gesteld dat een eventuele vordering van Mariene Research op haar ter zake van de bedoelde aanvaring is verjaard, de rechtbank heeft dit verweer gehonoreerd en de vordering van Mariene Research afgewezen.
3.9.
De tegen die beslissing gerichte grief faalt. Mariene Research heeft aangevoerd dat zij de verjaring heeft gestuit door de toezending door haar raadsman van een brief op 2 juni 2006 aan EFM. De Rederijker heeft betwist dat deze brief haar bereikt heeft en dat EFM in de gegeven omstandigheden als haar vertegenwoordiger kon worden aangemerkt. Door Mariene Research zijn geen (voldoende concrete) feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit het tegendeel zou kunnen blijken. Het enkele feit dat De Rederijker bij EFM was verzekerd en dat EFM met (onder meer) Delta Lloyd, de verzekeraar van De Waddenzee, correspondentie heeft gevoerd over de aansprakelijkheidsvraag en de schadevaststelling is niet voldoende om EFM als vertegenwoordiger van De Rederijker aan te merken in die zin dat een aan eerstgenoemde gerichte mededeling ook jegens laatstgenoemde het in artikel 3:317 BW bedoelde rechtsgevolg heeft.
3.10.
Dit brengt mee dat het vonnis van 30 januari 2008 in de vrijwaringszaak zal worden bekrachtigd met veroordeling van Mariene Research in de kosten van het geding in hoger beroep (die van het incident tot voeging daaronder begrepen).
Gelet op de beperkte strekking daarvan zullen de kosten van het appel, inclusief het voegingsincident en het pleidooi, worden begroot als hierna te doen.

4.Beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.080.921/01
rechtdoende in het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voorzover tussen [appellanten] en Mariene Research gewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
verklaart voor recht dat Mariene Research aansprakelijk is voor de schade aan De Brave Hendrik ontstaan door de aanvaring op 16 juni 2004;
veroordeelt Mariene Research tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 95.600, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 17 juni 2004, en voorts tot betaling van een bedrag van € 7.239,73 ter zake van expertisekosten en een bedrag van
€ 2.500,- ter zake van buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt Mariene Research in kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van [appellanten], in eerste aanleg begroot op € 2.244,31 aan verschotten en € 9.947,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 4.800,93 aan verschotten en op € 7.896,-voor salaris;
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor zover tussen [appellanten] en De Rederijker gewezen;
veroordeelt [appellanten] in kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van De Rederijker, tot op heden begroot op € 4.713,- aan verschotten en op € 7.896,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af;
in de zaak met nummer 200.012.345/02
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Mariene Research in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van De Rederijker begroot op € 303,- aan verschotten en € 2.632,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, A.M.A. Verscheure en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 december 2013.