ECLI:NL:GHAMS:2013:447

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.105.297-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vordering door verkeerde rechtspersoon gedagvaard in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een vordering van [appellante] tegen De Stichting School voor Gymnastiek en Turnen ‘Turning Spirit’ en [geïntimeerde sub 2]. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een eerder vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin [appellante] een vordering had ingesteld tegen De Stichting c.s. De voorzieningenrechter had de vordering van [appellante] afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] de verkeerde rechtspersoon heeft gedagvaard, aangezien de dochter van [appellante], [C], lid was van de vereniging Gymnastiek en Turnvereniging “Turning Spirit” en niet van De Stichting. De Stichting fungeert enkel als financier van de vereniging en heeft geen directe rechtsverhouding met [C]. Het hof oordeelde dat de vordering van [appellante] niet ontvankelijk was voor zover deze gericht was tegen De Stichting. De vordering tegen [geïntimeerde sub 2] werd eveneens afgewezen, omdat deze in haar hoedanigheid als trainer/coach in dienst was van de vereniging en niet zelfstandig aansprakelijk kon worden gesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter voor het overige en veroordeelde [appellante] in de kosten van de procedure.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.105.297/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 510523/KG ZA 12-212
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 februari 2013
inzake
[Appellante],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel appel,
advocaat:
mr. M.A.M. Timmermanste Amsterdam,
tegen:
1. de stichting
STICHTING SCHOOL VOOR GYMNASTIEK EN TURNEN ‘TURNING SPIRIT’,
gevestigd te Amsterdam,
en
2. [ Geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN in principaal appel,
APPELLANTEN in incidenteel appel,
advocaat:
mr. B. Kochheim-Bossinkte Aerdenhout.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] respectievelijk De Stichting en [geïntimeerde sub 2] genoemd. Geïntimeerden gezamenlijk worden aangeduid als “De Stichting c.s.”.
[appellante] is bij dagvaarding van 4 april 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en De Stichting c.s. als gedaagden en uitgesproken op 8 maart 2012. De appeldagvaarding bevat de grieven. Aan de appeldagvaarding zijn Producties gehecht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vordering zal toewijzen met veroordeling van De Stichting c.s. in de kosten van de procedure in beide instanties.
De Stichting c.s. hebben geconcludeerd [appellante] in haar appel niet ontvankelijk te verklaren, althans haar hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden uitspraak te bevestigen, althans het incidenteel appel gegrond te verklaren en, in zoverre het bestreden vonnis vernietigend, [appellante] in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 januari 2013 doen bepleiten door hun genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities, die zijn overgelegd. De Stichting c.s. hebben bij die gelegenheid te kennen gegeven dat hun incidenteel appel niet langer als voorwaardelijk ingesteld moet worden aangemerkt. De Stichting c.s. hebben voorts bij brief van 7 januari 2013 nog een productie aan het hof doen toekomen, maar bij de pleidooien afgezien van het in het geding brengen van deze productie nadat [appellante] te kennen had gegeven zich tegen het in het geding brengen van die productie te verzetten omdat toezending daarvan niet binnen de in het Rolreglement voorgeschreven termijn had plaatsgevonden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.10) de feiten vastgesteld die zij bij de beoordeling van het geschil tot uitgangspunt heeft genomen. De grieven B en C in incidenteel appel strekken ten betoge dat de onder 2.2 en 2.3 vastgestelde feiten onjuist zijn. Hierop wordt in het hiernavolgende - voor zover nodig - teruggekomen. De overige door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Overweging 3.1 behelst een korte samenvatting daarvan, aangevuld met verdere feiten zoals die volgen uit onbestreden stellingen van partijen en/of de onbestreden inhoud van in het geding gebrachte producties.

3.Beoordeling

3.1.
De dochter van [appellante], [C], heeft van juni 2007 tot april 2011 op hoog niveau geturnd bij turnvereniging “Turning Spirit“ te Amsterdam. Haar trainer was [geïntimeerde sub 2]. [geïntimeerde sub 2] maakt ook de choreografieën voor door de door haar getrainde turnsters op muziek uit te voeren vloeroefeningen. In november 2008 heeft [appellante] door een derde muziek laten maken voor een door [C] uit te voeren vloeroefening, waaronder een muziekstuk genaamd “Ode für Elise” (hierna: het muziekje). De desbetreffende werkzaamheden hielden in dat bestaande muziek werd bewerkt en geschikt werd gemaakt om een vloeroefening op uit te voeren. In mei 2010 heeft [appellante] het muziekje op cd aan [geïntimeerde sub 2] ter beschikking gesteld. [C] heeft het muziekje van februari 2011 tot april 2011 bij de training voor haar vloeroefening gebruikt, maar heeft dat gebruik gestaakt na haar vertrek in april 2011 naar een andere turnvereniging. Vanaf het najaar van 2011 heeft een ander lid van De Vereniging, [K], die ook getraind werd door [geïntimeerde sub 2], het muziekje gebruikt voor haar vloeroefening.
3.2. [
appellante] vordert in deze procedure een voorziening die strekt tot veroordeling van De Stichting c.s. - op straffe van verbeurte van een dwangsom - om te stoppen met het gebruik van het muziekje en om de cd, waarop het muziekje staat, alsmede kopieën daarvan, aan haar te overhandigen.
De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd. Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust, richten zich de grieven van [appellante] in principaal appel .
De grieven in incidenteel appel strekken primair ten betoge dat de voorzieningenrechter het verweer van De Stichting c.s. dat [appellante] niet ontvankelijk is in haar vordering ten onrechte niet heeft gehonoreerd en hebben verder betrekking op een aantal door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten.
3.3.
Het hof ziet aanleiding eerst grief A in het incidenteel appel te behandelen. Deze grief heeft betrekking op de ontvankelijkheid van [appellante] in haar vordering. De Stichting c.s. voeren in dit verband aan dat [C] geen lid was van De Stichting maar van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Gymnastiek en Turnvereniging “Turning Spirit” (hierna: De Vereniging). De Vereniging wordt volgens De Stichting c.s., anders dan [appellante] stelt, niet gedreven door De Stichting. De Stichting financiert De Vereniging uit door haar (De Stichting) geworven sponsorgelden en incasseert voor De Vereniging de door de leden van De Vereniging verschuldigde contributie. De Vereniging exploiteert de turnschool waar [C] trainde. [C] heeft geen relatie met De Stichting. [geïntimeerde sub 2] is directeur van De Stichting en voorts in loondienst van De Vereniging als trainer/coach. In die laatste hoedanigheid was zij trainer van [C] en is zij trainer van genoemde [K], aldus nog steeds De Stichting c.s. Ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep hebben De Stichting c.s. gesteld dat [appellante] bij vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 5 december 2012 - met verwerping van het verweer van [appellante] dat [C] een relatie had met De Stichting – is veroordeeld achterstallige contributie te betalen aan De Vereniging.
3.4. [
appellante] voert verweer. Zij stelt dat grief A reeds faalt omdat deze is gericht tegen een niet in het bestreden vonnis vermeld verweer dat – als het desbetreffende verweer in eerste aanleg al (mondeling) is gevoerd – door de voorzieningenrechter kennelijk niet van belang werd geacht. Zij voert voorts aan dat [C] wel met De Stichting te maken had omdat zij de verschuldigde contributie steeds aan De Stichting moest betalen en heeft betaald. Als zij in verwarring is geraakt over de rechtspersoon met wie [C] te maken had, is die verwarring door De Stichting veroorzaakt en kan De Stichting [appellante] niet tegenwerpen dat zij de verkeerde partij heeft gedagvaard, aldus [appellante].
3.5.
Het hoger beroep dient mede om in de eerste aanleg gemaakte fouten te herstellen. Dat betekent dat De Stichting c.s. het verweer dat [appellante] de verkeerde (rechts)personen heeft gedagvaard ook voor het eerst in hoger beroep mogen voeren. De vraag of het desbetreffende verweer ook in eerste aanleg is gevoerd en, indien dit het geval is, welke betekenis toekomt aan het feit dat de voorzieningenrechter daarvan geen melding heeft gemaakt in het bestreden vonnis, behoeft dus niet te worden beantwoord.
3.6.
De stelling van [appellante] dat De Stichting verwarring heeft gezaaid over de rechtspersoon met wie [C] te maken had, wordt door het hof verworpen. Uit de door [appellante] als onderdeel van productie 7 bij memorie van antwoord in incidenteel appel overgelegde factuur met betrekking tot de bonds- en verenigingscontributie 2010-2011 blijkt dat deze factuur door De Vereniging is verzonden en dat die contributie aan De Vereniging diende te worden betaald. Op geen enkele wijze blijkt of is door [appellante] onderbouwd dat zij gelden heeft moeten betalen aan De Stichting of dat [appellante] anderszins rechtens in relatie heeft gestaan met De Stichting. Ook de stelling van [appellante] (in de appeldagvaarding) dat De Vereniging als onderneming gedreven wordt door De Stichting, heeft [appellante] niet (deugdelijk) onderbouwd. De Vereniging is een zelfstandige rechtspersoon. [appellante] heeft niet betwist dat De Vereniging de turnschool, waar [C] trainde, exploiteerde en dat [C] lid was van De Vereniging. Zij heeft ook niet weersproken dat zij is veroordeeld achterstallige contributie te betalen aan De Vereniging. [appellante] heeft niet gesteld op welke andere gronden dan het hiervoor verworpen beroep op door De Stichting veroorzaakte verwarring de gevraagde voorziening jegens De Stichting zou kunnen worden toegewezen. Dat betekent dat het verweer van De Stichting dat er tussen haar en [C] geen rechtsverhouding bestond op grond waarvan [appellante] de gevraagde voorziening kan vorderen, slaagt. [appellante] zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor zover gericht tegen De Stichting.
3.7. [
appellante] heeft niet betwist dat [geïntimeerde sub 2] als trainer/coach in dienst is van De Vereniging. Indien [geïntimeerde sub 2] haar verplichtingen als trainster niet nakomt, levert dat in de verhouding met [C] wanprestatie van De Vereniging op. Voor het treffen van een voorziening die strekt tot veroordeling van [geïntimeerde sub 2] iets te doen of te laten, zou alleen dan grond zijn indien [geïntimeerde sub 2] los van haar werkzaamheden in dienst van De Vereniging zelf onrechtmatig jegens [C] en/of [appellante] zou hebben gehandeld. Daaromtrent is niets gesteld of gebleken. De gevraagde voorziening is, wat [geïntimeerde sub 2] betreft door de voorzieningenrechter mitsdien terecht geweigerd.
3.8.
Grief A in het incidenteel appel slaagt. [appellante] zal niet ontvankelijk verklaard worden in haar vordering voor zover gericht tegen De Stichting. De vordering voor zover gericht tegen [geïntimeerde sub 2] is door de voorzieningenrechter terecht afgewezen. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. Bij deze stand van zaken hebben partijen geen belang bij verdere behandeling van de overige grieven in incidenteel appel en de grieven in principaal appel. Het slagen van (een van) die grieven zal immers niet tot een andere beslissing leiden.
3.9.
Als in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover gewezen tegen De Stichting, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in haar vordering voor zover gericht tegen De Stichting;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Stichting c.s. begroot op € 666,-- aan verschotten en op €  2.844,-- voor salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, M.A. Goslings en J.E. Molenaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2013.