Uitspraak
_______________________________________________________________________ _ _
1.Het geding in hoger beroep
2.De stukken van het geding
3.De feiten
4.Het standpunt van klagers
5.Het standpunt van de notaris
6.De beoordeling
7.De beslissing
1.De feiten
“Artikel 100 Hij die een nalatenschap in bezit heeft genomen, kan die nalatenschap en de daartoe behorende goederen niet eerder door verjaring ten nadele van de rechthebbende verkrijgen dan nadat diens rechtsvordering tot opeising is verjaard. Artikel 101 Een verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag na het begin van het bezit. Artikel 105 1. Hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit te goeder trouw. Artikel 306 Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van twintig jaren” (…………………………………….)
2.De klacht
3.Het verweer
4.De beoordeling
- verklaart de klacht van klager gegrond in de zin zoals hiervoor vermeld onder 2.1 en 2.3 voor zover het betreft de wijze waarop de notaris de nalatenschap van erflaatster heeft afgewikkeld.;
- legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.