ECLI:NL:GHAMS:2013:4520

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
200.127.559/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris inzake afwikkeling nalatenschap en verjaring van aanspraken

In deze zaak gaat het om een klacht van klagers tegen de notaris over de afwikkeling van de nalatenschap van hun stiefmoeder, erflaatster, en de verjaring van hun aanspraken op de nalatenschap van hun vader. De klagers, die geen erfgenamen zijn van erflaatster, stellen dat de notaris hen onjuist heeft geadviseerd over de verjaring van hun rechten na het overlijden van erflaatster. De notaris heeft de klacht betwist en aangevoerd dat hij als executeur van de nalatenschap van erflaatster niet meer heeft gedaan dan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden. Het hof heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat aan erflaatster ooit het legaat van vruchtgebruik van de nalatenschap van de vader is afgegeven. Ook is niet gebleken dat de notaris in zijn rol als executeur niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klagers. Het hof oordeelt dat de notaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de rechten van klagers waren verjaard. De klacht van klagers wordt in zijn geheel ongegrond verklaard, en de beslissing van de kamer van toezicht wordt vernietigd.

Uitspraak

beslissing

_______________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.127.559/01 NOT
zaaknummer eerste aanleg : 529388/NT 12-59
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 december 2013
inzake:
[notaris]
notaris te [vestigingsplaats 1],
appellant,
t e g e n
[klager sub 1]
wonende te [woonplaats 1],
[klaagster sub 2],
wonende te [woonplaats 2],
[klaagster sub 3],
wonende te [woonplaats 3],
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder de notaris, is bij een op 28 mei 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor het notariaat (per abuis nog genoemd kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen) te Amsterdam, verder de kamer, van 14 mei 2013, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerden, verder tezamen te noemen klagers en afzonderlijk aan te duiden als klager sub 1, klaagster sub 2 en klaagster sub 3, tegen de notaris op een onderdeel ongegrond en op twee onderdelen gegrond heeft verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd.
1.2.
Van de zijde van klagers is op 14 juni 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Op 19 juni 2013 en 30 september 2013 zijn van de zijde van de notaris aanvullingen op het beroepschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
Van de zijde van klagers is op 11 juli 2013 een aanvulling op het verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 oktober 2013. Klager sub 1 - die heeft verklaard mede namens klaagster sub 2 en klaagster sub 3 op te treden - en de notaris zijn verschenen en hebben aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Wel heeft de notaris de door de kamer vastgestelde feiten aangevuld dan wel verduidelijkt. Voor zover van belang zal daarmee hierna in de beoordeling rekening worden gehouden.
3.2.
In deze zaak gaat het - kort weergegeven - om het volgende.
In de uiterste wil van 16 november 2011 van de stiefmoeder van klagers, [erflaatster] verder erflaatster, is [naam 1] en [notariskantoor], waarvan de notaris de zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder is, tot executeur van haar nalatenschap benoemd. Erflaatster is op [datum overlijden]overleden. Erflaatster is - onder uitsluiting van iedere gemeenschap en zonder enig verrekenbeding - gehuwd geweest met de vader van klagers, verder de vader, uit welk huwelijk geen kinderen zijn geboren. Dat huwelijk is op 22 december 1961 ontbonden door het overlijden van de vader. In de uiterste wilsbeschikking van de vader zijn de vier kinderen van de vader, waaronder klagers, tot enig erfgenamen benoemd en is ten behoeve van erflaatster een legaat van zuiver vruchtgebruik opgenomen.

4.Het standpunt van klagers

4.1.
De klacht van klagers valt in de volgende onderdelen uiteen.
i. De notaris heeft klagers onjuist geadviseerd met betrekking tot de verjaring van hun aanspraken op de nalatenschap van de vader na het overlijden van erflaatster, vruchtgebruikster van die nalatenschap.
ii. De notaris heeft geen enkele mededeling willen doen over de wijze van totstandkoming van de uiterste wilsbeschikking van erflaatster en de wijze van afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
iii. De notaris heeft bij de afwikkeling en verdeling van de nalatenschap van erflaatster ten onrechte geen rekening gehouden met de belangen van klagers in verband met hun aanspraken op de nalatenschap van de vader.
4.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft klager sub 1 op vragen van het hof - voor zover van belang - verklaard naar aanleiding van de nalatenschap van de vader nooit iets bij een notaris te hebben geregeld. Voorts heeft hij in zijn belastingaangiften inderdaad nooit opgenomen dat er rechten op grond van bloot eigendom van de nalatenschap van de vader bestonden, omdat hij niet wist dat dit moest.

5.Het standpunt van de notaris

De notaris heeft de stellingen van klagers betwist en zich als volgt verweerd.
5.1.
De notaris heeft voor klager sub 1 inzake de nalatenschap van de vader een en ander uitgezocht, onder meer met betrekking tot de voormalige echtelijke woning en (de aandelen in) de voormalige uitgeverij [naam uitgeverij]Uit geen enkel stuk is gebleken dat er nog rechten van klagers op grond van de uiterste wilsbeschikking van de vader zouden bestaan. Bij de notaris is het beeld ontstaan dat de schulden en de begrafeniskosten van de vader de eventuele baten dicht hebben benaderd dan wel dat de nalatenschap van de vader niet positief was. Bij ondertekening van de uiterste wil van erflaatster heeft de notaris kort met erflaatster over de nalatenschap van de vader gesproken. Erflaatster heeft toen verklaard dat die nalatenschap was afgewikkeld. Voorts is niet gebleken dat het legaat van vruchtgebruik met betrekking tot de nalatenschap van de vader aan erflaatster is afgegeven. Klagers kunnen derhalve in hun klachten ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap van de vader vanwege de verjaringstermijn van twintig jaren, zoals bedoeld in artikel 3:100 (en volgende) van het Burgerlijk Wetboek, niet worden ontvangen. Het was niet de taak van de notaris als executeur in de nalatenschap van erflaatster om met betrekking tot de nalatenschap van de vader meer te doen dan hij al heeft gedaan. Voorts was het aan klagers om aanspraken die zij stellen te hebben op de nalatenschap van erflaatster , nader te onderbouwen. Ten slotte voert de notaris aan dat klagers geen erfgenamen zijn van de nalatenschap van erflaatster en om die reden geen recht hebben op informatie over het tot stand komen van de uiterste wilsbeschikking van erflaatster en de afwikkeling van haar nalatenschap.
5.2.
In hoger beroep heeft de notaris benadrukt dat hij kort na het overlijden van erflaatster uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar mogelijke aanspraken van klagers op de nalatenschap van erflaatster. Zo heeft de notaris de Belastingdienst aangeschreven, belastingstukken onderzocht, overleg met de accountant gehad en het Kadaster geraadpleegd. Voorts heeft de notaris uitvoerig gesproken met [een zwager van klagers], een zwager van klagers.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de notaris op vragen van het hof - voor zover van belang - verklaard dat de woning van erflaatster een week voor haar overlijden door haar familie is ontruimd, zodat de notaris geen beschikking had over de administratie van erflaatster. Voorts zijn klager sub 1 en zijn zwager, [een zwager van klagers], ook altijd ervan uitgegaan dat er geen vruchtgebruik van de nalatenschap ten behoeve van erflaatster was gevestigd. Zo heeft klager sub 1 in zijn belastingaangiften nimmer het bestaan van een vruchtgebruik opgenomen.

6.De beoordeling

6.1.
De kamer heeft in zijn beslissing terecht overwogen dat uit de door klager sub 1 overgelegde volmachten blijkt dat klager sub 1 ook namens klaagster sub 2 en klaagster sub 3 de klacht heeft ingediend en de klacht derhalve ook wordt beschouwd als van hun afkomstig. Hiermee is in de kop van de beslissing reeds rekening gehouden.
6.2.
Met betrekking tot het hiervoor onder 4.1. sub i weergegeven klachtonderdeel is het hof van oordeel dat op grond van de stukken uit het dossier en hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd niet is komen vast te staan dat aan erflaatster op enig moment het legaat van vruchtgebruik van de nalatenschap van de vader is afgegeven, dan wel dat erflaatster feitelijk het vruchtgebruik van de nalatenschap van de vader heeft gehad. Ook is niet gebleken dat een van de betrokkenen ooit is uitgegaan van het bestaan van het vruchtgebruik van de nalatenschap van de vader ten behoeve van erflaatster. Dat de notaris zich jegens klagers op het standpunt heeft gesteld dat hun rechten uit hoofde van hun erfgenaamschap waren verjaard, acht het hof derhalve verdedigbaar. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.
6.3.
Ten aanzien van het hiervoor onder 4.1. sub ii weergegeven klachtonderdeel verenigt het hof zich met het oordeel van de kamer dat de notaris (voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald) ingevolge artikel 22 van de Wet op het notarisambt verplicht is tot geheimhouding van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als zodanig kennis neemt en de notaris aan klagers als buitenstaanders in de nalatenschap van erflaatster (klagers zijn immers geen erfgenamen van erflaatster) over die nalatenschap en over de wijze van totstandkoming van haar testament geen inlichtingen behoefde te geven. De kamer heeft dit klachtonderdeel terecht ongegrond verklaard.
6.4.
Met betrekking tot het hiervoor onder 4.1. sub iii weergegeven klachtonderdeel is het hof evenals de kamer van oordeel dat de notaris ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster niet alleen als executeur maar tevens als notaris fungeerde en het om die reden op de weg van de notaris lag om nader onderzoek te doen naar mogelijke aanspraken van klagers op de nalatenschap van erflaatster. Anders dan de kamer heeft het hof echter de overtuiging bekomen dat de notaris dat onderzoek al eerder dan in het kader van de onderhavige procedure heeft verricht. Het hof verwijst in dit verband naar de geraadpleegde bronnen die de notaris in hoger beroep – onbestreden – heeft opgesomd. Bovendien blijkt uit de door de notaris in hoger beroep overgelegde brief van 16 december 2011 (per e-mail van diezelfde datum aan klager toegezonden) dat de notaris op dat moment reeds een en ander met betrekking tot de nalatenschap van de vader, specifiek ten aanzien van het door klager gestelde vruchtgebruik, had uitgezocht. Voorts is het hof van oordeel dat de notaris telkens op de vragen en stellingen van klager sub 1 met betrekking tot de door hem gestelde aanspraken op grond van de nalatenschap van de vader heeft gereageerd en hierbij uitgebreid is ingegaan op hetgeen klager sub 1 in dat kader had aangevoerd. Het hof volgt de notaris in zijn standpunt dat na het door de notaris verrichte onderzoek, dat tot uitkomst had dat niet van rechten van klagers op grond van de nalatenschap van de vader was gebleken, het aan klagers was de door hen gestelde aanspraken op de nalatenschap van erflaatster nader te onderbouwen. Aldus komt het hof tot de slotsom dat de notaris bij de afwikkeling en verdeling van de nalatenschap van erflaatster voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klagers in verband met de door hun gestelde aanspraken op de nalatenschap van de vader, zodat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond zal worden verklaard.
6.5.
Nu het hof tot een andere beslissing komt dat de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven en zal deze worden vernietigd.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 december 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE AMSTERDAM
Beslissing van 14 mei 2013 in de klacht met nummer 529388/NT 12-59 B van
[klager sub 1]
wonende te [woonplaats 1]
klager,
tegen:
[notaris],
notaris te[vestigingsplaats 1],
de notaris.
Het verloop van de procedure
Bij beslissing van 2 augustus 2012 – welke beslissing als hier ingelast en overgenomen wordt beschouwd en die in kopie aan deze beslissing is gehecht – heeft de voorzitter van de kamer van toezicht de onderhavige klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Bij brief van 3 augustus 2012 heeft klager tegen de beschikking van de voorzitter verzet aangetekend. Bij beslissing van 18 december 2012 – welke beslissing als hier ingelast en overgenomen wordt beschouwd en die in kopie aan deze beslissing is gehecht – is het verzet gegrond verklaard. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 maart 2013, tijdens welke behandeling zowel klager als de notaris het woord hebben gevoerd en hun standpunten nader hebben toegelicht. Verder was aanwezig [medewerkster] medewerkster van het notariskantoor van [notaris]. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Uitspraak is bepaald op 14 mei 2013.

1.De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:
Op [datum 1] is te [plaats] overleden [erflaatster], de stiefmoeder van klager (hierna: erflaatster).
Het kantoor van de notaris is bij testament van erflaatster van 16 november 2011 tot executeur in de nalatenschap van erflaatster benoemd.
Erflaatster was de niet hertrouwde weduwe van [vader van klager sub 1] (hierna: [de vader van klager sub 1]). Uit dat huwelijk zijn geen kinderen geboren.
Erflaatster en [de vader van klager sub 1] hebben, voorafgaand aan hun huwelijk, huwelijkse voorwaarden gesloten op 21 juli 1956, met uitsluiting van iedere gemeenschap en zonder enig verrekenbeding.
Op 21 juli 1956 heeft [de vader van klager sub 1] een testament gemaakt. Dit testament hield in:
1. herroeping voorgaande testamenten; 2. legaat van zuiver vruchtgebruik aan zijn echtgenote; 3. benoeming van zijn vier kinderen (naar de kamer begrijpt uit een eerder huwelijk), onder wie klager, tot enig erfgenamen; 4. benoeming van erflaatster en [executeur] tot executeur.
[de vader van klager sub 1] is op [woonplaats 4] overleden op [datum 2].
In een brief van 13 april 2012, door de notaris per e-mail verzonden aan [bemiddelaar]van de KNB (als bemiddelaar) en aan klager, heeft de notaris geschreven – voor zover hier van belang - : “Uw brief met als bijlage de brief van [klager sub 1]van naar ik aanneem 10 april 2012 heb ik in goede orde ontvangen. Ten aanzien van de inhoud wil ik het volgende opmerken. 1. verjaring. Voor het huidig recht verwijs ik naar artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek dat luidt:
“Artikel 100 Hij die een nalatenschap in bezit heeft genomen, kan die nalatenschap en de daartoe behorende goederen niet eerder door verjaring ten nadele van de rechthebbende verkrijgen dan nadat diens rechtsvordering tot opeising is verjaard. Artikel 101 Een verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag na het begin van het bezit. Artikel 105 1. Hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit te goeder trouw. Artikel 306 Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van twintig jaren” (…………………………………….)
Een punt wat eigenlijk hieraan voorafgaande speelt is of de nalatenschap van de vader van [de vader van klager sub 1]wel een positief saldo kende en of derhalve niet alle goederen die hij achterliet moesten worden gebruikt voor voldoening van de schulden en er wellicht sprake is geweest dat de weduwe,[erflaatster] uit eigen middelen schulden heeft voldaan voor de nalatenschap van haar echtgenoot. (…) Ik hoop dat de voorgaande opsomming van wetsartikelen de [klager sub 1] meer kan overtuigen dan mijn samenvatting hiervan. Punt 2 is eigenlijk een verdere uitwerking van punt 1, zodat ik hier slechts wil opmerken dat er voor zover ik zelf en ook [klager sub 1] hebben kunnen nagaan, nooit een afgifte van vruchtgebruik heeft plaatsgevonden. Dit versterkt eerder de indruk dat er geen baten waren waarop een vruchtgebruik gevestigd kon of hoefde te worden. [klager sub 1]neemt weliswaar allerlei stellingen in deze aan maar zonder bewijs leidt dit tot niets. Het is aan hem om zijn stelling te bewijzen. Zolang hij dit niet doet kan ik ook niet anders doen dan van de hiervoor vermelde wettelijke regels uitgaan, inhoudende dat hij geen andere rechten heeft dan als legataris.”
Op 24 april 2012 heeft klager in een e-mailbericht, in antwoord op voornoemde brief van de notaris, geschreven – voor zover hier van belang - : “In antwoord op Uw email van 13 april zou ik u willen verzoeken mij de stukjes tekst te willen toezenden, samen met Uw argumentatie waarop u Uw mening van verjaring baseert. Ik kan dit er namelijk niet uit lezen en kan me nog steeds niet voorstellen dat vruchtgebruik ooit kan verjaren; dat zou het hele principe van vruchtgebruik (aflopend pas bij overlijden van vruchtgebruiker) immer volkomen op losse schroeven zetten en dan voor notarissen niet meer te hanteren.” In deze brief heeft klager
eveneens vermeld dat een neef van hem twee Japanse prenten, die klager aan zijn vader had gegeven, uit de nalatenschap van erflaatster had ontvangen.
Voorts heeft klager een kopie van een brief van [executeur] gedateerd 3 februari 1962 aan de notaris toegezonden, waarin wordt vermeld – voor zover hier van
belang - : ”De nalatenschap bestaat uit ruim f 3000,-- bij de bank (hiervan moeten de begrafeniskosten en eventuele belastingschulden en andere schulden worden betaald); twee aandelen Bigot & Van Rossum N.V.; en misschien (ik weet dit niet zeker) enkele effecten; dan de inboedel (behalve datgene dat var,[naam 2] is) en deze moet nog getaxeerd worden.”
i. Ten slotte is uit de aan de pleitnotitie van de notaris aangehechte stukken, overgelegd ter zitting van 14 maart 2013, gebleken dat de notaris bij de Belastingdienst navraag heeft gedaan naar een eventuele successie-aangifte van erflaatster op 3 september 2012 en naar een eventuele successie-aangifte van de vader van klager op 22 januari 2013, hetgeen beide geen resultaat heeft opgeleverd.

2.De klacht

Nu klager bij verzetschrift twee volmachten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij de klacht ook namens zijn twee zussen, [naam 2] en[zus 2], heeft ingediend, wordt de klacht beschouwd als van hem en zijn twee zusters afkomstig. De klacht van klager omvat drie onderdelen:
1. Klager heeft bezwaar tegen het z.i. onjuiste advies van de notaris betreffende de verjaring van de aanspraken van klager en zijn zusters op de nalatenschap van hun vader na het overlijden van de vruchtgebruikster van die nalatenschap.
2. Klager verwijt de notaris dat hij geen enkele mededeling heeft gedaan over de wijze van totstandkoming van het laatste testament van erflaatster en de wijze van afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
3. Klager heeft bezwaar tegen de wijze waarop de notaris de nalatenschap van erflaatster heeft afgewikkeld. Hij meent dat de notaris bij de verdeling van de nalatenschap ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de belangen en rechten van de erfgenamen van zijn vader, te weten klager en zijn zusters. De nalatenschap is door de notaris eenzijdig verdeeld en toegedeeld aan de erfgenamen van erflaatster, zonder rekening te houden met de aanspraken van klager en zijn zusters op de nalatenschap van hun vader.

3.Het verweer

Het kantoor van de notaris is door erflaatster bij testament van 16 november 2011 benoemd tot executeur. De notaris heeft met klager kennis gemaakt op de begrafenis van erflaatster. Vanaf die dag is er een mail- en briefwisseling geweest. De notaris heeft voor klager nog het een en ander uitgezocht ten aanzien van de nalatenschap van zijn vader. Uit geen enkel stuk blijkt volgens hem dat er nog rechten van de erfgenamen van[de vader van klager sub 1]zouden zijn. De notaris heeft bij de ondertekening van het laatste testament door erflaatster nog kort daarover met haar gesproken. Erflaatster heeft hem medegedeeld dat alles in de nalatenschap van haar man was afgewikkeld.
De notaris meent dat klager niet-ontvankelijk is ten aanzien van klachten over de afwikkeling van een nalatenschap die is opengevallen in 1961. De notaris stelt daartoe dat de rechten van de erfgenamen op grond van de wet na 20 jaar verjaren. In zijn brief van 13 april 2012 aan [bemiddelaar]van de KNB beroept de notaris zich op verjaring en baseert hij zich daarbij op artikel 1:100 BW e.v. (de kamer begrijpt: de artikelen 3:100 e.v. van het B.W.).
Volgens de notaris is het niet zijn taak, als executeur in een andere nalatenschap, meer te doen dan hij voor klager gedaan heeft.
De notaris heeft gehandeld namens erflaatster en niet in opdracht van klager.
Mocht klager echter nog claims uit de nalatenschap van zijn vader kunnen onderbouwen dan is de notaris bereid, zo begrijpt de kamer, als executeur van de nalatenschap deze stukken te beoordelen. Mocht klager dan niet tevreden zijn met het oordeel van de notaris over de gestelde aanspraken, dan staat het klager vrij zich tot de burgerlijke rechter te wenden.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 98 lid 1 van de Wet op het notarisambt (zoals dat luidde vóór 1 januari 2013, hierna: Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2
Ingevolge artikel 22 Wna is de notaris (voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald) verplicht tot geheimhouding van al hetgeen, waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als zodanig kennis neemt. Over de nalatenschap van erflaatster zelf en over de wijze van totstandkoming van haar testament behoeft de notaris aan klager als buitenstaander in die nalatenschap geen inlichtingen te geven. De kamer wijst dit klachtonderdeel als genoemd onder 2.2. dan ook af.
4.3
Klager is geen erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster, doch kan slechts rechten ontlenen aan het testament van zijn in [datum overlijden]overleden vader. Mogelijk is hij op grond van dat testament tezamen met zijn zussen hoofdgerechtigde van ten tijde van het overlijden van hun vader op grond van diens testament in vruchtgebruik aan (thans) erflaatster verbleven goederen. Door het overlijden van erflaatster is in dat geval aan het vruchtgebruik een einde gekomen, zodat de volledige eigendom is teruggekeerd bij de hoofdgerechtigden.
De notaris is executeur van het testament van erflaatster en heeft als zodanig geen betrokkenheid bij de afwikkeling van het testament van de vader van klager.
De positie van klager en zijn zusters is dat zij mogelijk aanspraken hebben op goederen uit de nalatenschap van erflaatster op grond van hun hoofdgerechtigheid ontleend aan het testament van hun vader.
4.4
De kamer is van oordeel dat de notaris als executeur tot hoofdtaak heeft de nalatenschap van erflaatster tot effenheid te brengen. Daaronder valt ook het informeren van eventuele schuldeisers van de boedel. Nu de notaris in casu niet alleen als executeur maar tevens als notaris fungeerde, lag het op zijn weg om eerder nader onderzoek in te stellen naar mogelijke aanspraken van klager en zijn zusters op de nalatenschap van erflaatster. Niet gebleken is dat de notaris zulks eerder dan in het kader van zijn verweer in onderhavige procedure heeft gedaan. De door klager gestelde feiten en omstandigheden vormden een voldoende grond voor de notaris zijn onderzoek in een eerder stadium te verrichten.
4.5
De kamer zal daarom de klacht voor zover genoemd onder 2.3, voor zover het betreft de wijze waarop de notaris de nalatenschap van erflaatster heeft afgewikkeld, gegrond verklaren.
4.6
Met betrekking tot de klacht over het onjuiste advies van de notaris aangaande de verjaring van het vruchtgebruik oordeelt de kamer als volgt.
Het vruchtgebruik eindigt door het overlijden van de vruchtgebruiker (art. 3:203 BW). Eerst daarna kan de bevrijdende verjaring van de vordering van de hoofdgerechtigde aanvangen, indien de erfgenamen van erflaatster een goed in bezit nemen zonder te weten dat dit goed aan een ander toebehoort. De verjaringsbepaling die de notaris heeft aangehaald (artikel 3:100 BW) heeft geen betrekking op de vordering van de hoofdgerechtigde na het eindigen van het vruchtgebruik, maar op de rechtsvordering tot opeising van de nalatenschap. Klagers vorderingen betreffen echter niet de opeising van de nalatenschap. Artikel 3:100 BW mist hier derhalve toepassing.
De notaris heeft - gezien het bovenstaande – klager onjuist geadviseerd met betrekking tot de verjaring van de vorderingen van klager en zijn zusters na het eindigen van het vruchtgebruik en mitsdien onzorgvuldig jegens hen gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom gegrond worden verklaard.
4.7
Nu de kamer tot het oordeel is gekomen dat de klacht, dat de notaris als executeur het onderzoek naar de gegrondheid van de aanspraken van klager in een eerder stadium had dienen uit te voeren, alsmede dat de notaris klager onjuist heeft geadviseerd zoals hiervoor onder 4.6 genoemd, gegrond is, wordt de maatregel van waarschuwing passend en geboden geacht.
4.8
De kamer beslist als volgt.
Beslissing
De kamer van toezicht:
  • verklaart de klacht van klager gegrond in de zin zoals hiervoor vermeld onder 2.1 en 2.3 voor zover het betreft de wijze waarop de notaris de nalatenschap van erflaatster heeft afgewikkeld.;
  • legt de notaris de maatregel van waarschuwing op;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort voorzitter, M. Bijkerk,
R.H. Meppelink, E.R.S.M. Marres en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van
mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris en mr. M. Land-Smorenburg, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2013.
Mr. M. Land-Smorenburg Mr. N.C.H. Blankevoort
Secretaris. Voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.