ECLI:NL:GHAMS:2013:4588

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
11/00064 en 11/00065bis
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, zijn geschillen in hoger beroep aan de orde die inhoudelijk sterk verwant zijn, aangezien ze betrekking hebben op belastingheffing over hetzelfde of vergelijkbare feiten in meerdere kalenderjaren. De zaak betreft de verzoeken van belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. E.L.M. van der Sande van GrantThornton, tot toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase. Het Hof heeft vastgesteld dat de geschillen gezamenlijk zijn behandeld en dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 141 dagen, wat neerkomt op ongeveer vijf maanden. Dit heeft geleid tot de toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 500 aan de belanghebbende.

Het procesverloop begon met het indienen van hoger beroep door de inspecteur op 24 januari 2011. De gemachtigde van belanghebbende heeft uitstel gevraagd voor het indienen van het verweer, wat op 19 mei 2011 is ingediend. Het Hof heeft eerder op 13 juni 2013 een uitspraak gedaan in de eerste meervoudige belastingkamer, waarna het onderzoek is heropend voor een nadere uitspraak over de schadevergoeding. De Minister van Veiligheid en Justitie is als partij aan het geding toegevoegd en heeft zijn standpunt schriftelijk uiteengezet.

Het Hof heeft in zijn beoordeling overwogen dat de lange duur van de procedure bij belanghebbende heeft geleid tot meer dan gemiddelde spanning en frustratie. Het Hof heeft geconcludeerd dat, hoewel er meerdere geschillen zijn, de toekenning van één schadevergoeding van € 500 per half jaar voldoende is, gezien de inhoudelijke verwantschap van de geschillen. De Minister is veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 236. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 november 2013, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 11/00064 en 11/00065bis
28 november 2013
nadere uitspraak van de zestiende enkelvoudige belastingkamer
in het geding tussen
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. E.L.M. van der Sande (GrantThornton te Rijswijk),
tegen
- de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak,de Minister,
op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade, het verzoek.

1.Procesverloop

1.1.
Voor de loop van het geding verwijst het Hof allereerst naar de uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 13 juni 2013 met kenmerknummers 11/00064 en 11/00065 (verder de
Uitspraak). Bij de
Uitspraakheeft het Hof het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over schadevergoeding en de Minister in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
1.2.
De Minister heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en bij brief van 1 augustus 2013 een schriftelijke uiteenzetting gegeven inzake het verzoek, waarvan een afschrift is verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 7 oktober 2013, waarvan een afschrift ter kennisname aan de Minister is gezonden.
1.3.
Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten.

2.Feiten

In
de Uitspraakzijn de volgende feiten opgenomen:
“6.2.1. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding ter zake van het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en het doen van uitspraak. Hieromtrent overweegt het Hof het volgende:
- de inspecteur heeft in een geschrift hoger beroep ingesteld op 24 januari 2011;
- de gemachtigde heeft uitstel verzocht voor het motiveren van het verweer in hoger beroep en hij heeft de motivering ingestuurd op 19 mei 2011”.

3. Omschrijving verzoek en standpunten

3.1.
Het verzoek strekt tot vergoeding van immateriële schade geleden door overschrijding van de redelijke termijn van de fase van hoger beroep.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het verzoek

4.1.
In de Uitspraak is omtrent het verzoek overwogen:
“6.2.2. Nu uit de duur van de procedure volgt dat de door de Hoge Raad in het arrest van 10 juni 2012, LJN: BO5046 bedoelde termijn is overschreden, ziet het Hof aanleiding voor een heropening van het onderzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, lid 2, Awb en de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen”.
4.2.
Bijzondere omstandigheden als bedoeld in het in de
Uitspraakgenoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, LJN BO5046, zijn gesteld noch gebleken.
4.3.
Belanghebbende heeft in zijn brief van 7 oktober 2013 het volgende aangevoerd:
“De lange duur van de behandeling van beide samenhangende zaken heeft bij belanghebbende een meer dan gemiddelde spanning en frustatie met zich meegebracht. In combinatie met de hoogte van het bestreden bedrag zowel in absolute als in relatieve zin, menen wij dat aanspraak kan worden gemaakt op een immateriële schadevergoeding per zaak in plaats van voor twee samenhangende zaken”.
4.4.
Het Hof stelt voorop dat een belastingplichtige die in de hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende geschillen over meerdere belastingjaren aanhangig heeft gemaakt, recht heeft op beslechting van al die geschillen binnen een redelijke termijn. Dit brengt als uitgangspunt mee dat, indien de redelijke termijn voor de beslechting van die geschillen is overschreden, voor elk van die geschillen een schadevergoeding wordt toegekend overeenkomstig de uitgangspunten van de arresten van 10 juni 2011. Een belastingplichtige die in de hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende en gezamenlijk behandelde geschillen over meerdere belastingjaren aanhangig heeft gemaakt, zal in het algemeen meer spanning en frustratie ondervinden van de overschrijding van de redelijke termijn dan de belastingplichtige die procedeert over één belastingjaar. Er zal in het algemeen echter geen strikte evenredigheid bestaan tussen de mate van spanning en frustratie die dientengevolge wordt ondervonden en het aantal aanhangige geschillen. De ter zake van die geschillen in totaal toegekende schadevergoeding dient in redelijke mate van evenredigheid te staan tot de door de belastingplichtige geleden schade. Dit kan meebrengen dat in een concreet geval, waarbij de in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende zaken gezamenlijk zijn behandeld, wordt volstaan met toekenning van één schadevergoeding, overeenkomstig de uitgangspunten van de arresten van 10 juni 2011, in één of enkele zaken van dezelfde belastingplichtige.
4.5.
Het Hof neemt in aanmerking dat de geschillen in hoger beroep inhoudelijk sterk verwant zijn doordat zij de belastingheffing ter zake van hetzelfde of vergelijkbare feit(en) betreffen in meerdere kalenderjaren en die geschillen in één procedure gezamenlijk zijn behandeld. Gelet hierop volstaat het Hof met de toekenning van een schadevergoeding van éénmaal € 500 per half jaar wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase betreffende de aan de orde zijnde aanslagen en beschikkingen.
4.6.
Uit de feiten volgt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 141 dagen ofwel - afgerond – 5 maanden. Dit leidt tot toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 500. Aan belanghebbende dient derhalve te worden vergoed door de Minister een bedrag van € 500.

5.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de Minister te veroordelen in de door belanghebbende voor de verzoekprocedure gemaakte kosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 236 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij het Hof [schriftelijke reactie x 0,5 punt à € 472 x 1 (gewicht van de zaak)].

6.Beslissing

Het Hof:
- veroordeelt de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie, tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 500; en
- veroordeelt de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie, in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 236.
De nadere uitspraak is gedaan door mr. A.P.M. van Rijn, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier.
De beslissing is op 28 november 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze nadere uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.