In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, zijn geschillen in hoger beroep aan de orde die inhoudelijk sterk verwant zijn, aangezien ze betrekking hebben op belastingheffing over hetzelfde of vergelijkbare feiten in meerdere kalenderjaren. De zaak betreft de verzoeken van belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. E.L.M. van der Sande van GrantThornton, tot toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase. Het Hof heeft vastgesteld dat de geschillen gezamenlijk zijn behandeld en dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 141 dagen, wat neerkomt op ongeveer vijf maanden. Dit heeft geleid tot de toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 500 aan de belanghebbende.
Het procesverloop begon met het indienen van hoger beroep door de inspecteur op 24 januari 2011. De gemachtigde van belanghebbende heeft uitstel gevraagd voor het indienen van het verweer, wat op 19 mei 2011 is ingediend. Het Hof heeft eerder op 13 juni 2013 een uitspraak gedaan in de eerste meervoudige belastingkamer, waarna het onderzoek is heropend voor een nadere uitspraak over de schadevergoeding. De Minister van Veiligheid en Justitie is als partij aan het geding toegevoegd en heeft zijn standpunt schriftelijk uiteengezet.
Het Hof heeft in zijn beoordeling overwogen dat de lange duur van de procedure bij belanghebbende heeft geleid tot meer dan gemiddelde spanning en frustratie. Het Hof heeft geconcludeerd dat, hoewel er meerdere geschillen zijn, de toekenning van één schadevergoeding van € 500 per half jaar voldoende is, gezien de inhoudelijke verwantschap van de geschillen. De Minister is veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 236. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 november 2013, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.