ECLI:NL:GHAMS:2013:4799

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
12/01153
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een beroep van belanghebbende, [X] te Haarlem, tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder, op 2 november 2012, het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De inspecteur van de Belastingdienst had op 25 november 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2009, met een vergrijpboete en heffingsrente. Na bezwaar tegen deze aanslag, dat door de inspecteur werd afgewezen, heeft belanghebbende op 30 maart 2012 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, omdat het poststempel op de envelop de datum 1 april 2012 vermeldde, wat na de termijn van zes weken lag. Het Hof heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beroepschrift vóór de datum van het poststempel ter post is bezorgd. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende verworpen. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/01153
12 december 2013
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Haarlem], belanghebbende,
gemachtigde: S. Madhar
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 12/1676 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Haarlem,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 november 2011 aan belanghebbende over het
tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 5.708, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 570. Voorts is bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van € 1.021.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 17 februari
2012, de naheffingsaanslag, boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 30 maart 2012 beroep ingesteld. Bij
uitspraak van 2 november 2012 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13
december 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2013. Van het
verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Het beroepschrift is gedagtekend op 30 maart 2012. De poststempel op de envelop vermeldt de datum 1 april 2012. Blijkens de op het beroepschrift aanwezige stempel is het beroepschrift op 3 april 2012 bij de rechtbank binnengekomen.
2.2.
Tot de stukken van het geding behoort het volgende afschrift uit de administratie van de gemachtigde:

3.Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
“2.1. De rechtbank dient eerst ambtshalve te onderzoeken of het beroep van eiser ontvankelijk is.
2.2.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Onder bekendmaking in voormelde zin moet blijkens het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb worden verstaan de toezending of uitreiking van die uitspraak.
2.3.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 17 februari 2012. Niet gesteld of gebleken is dat de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, zodat de beroepstermijn is aangevangen op 18 februari 2012 en geëindigd op 30 maart 2012.
2.4.
Een beroepschrift is ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.5.
Eiser heeft beroep ingesteld bij brief gedagtekend 30 maart 2012, die bij de rechtbank is binnengekomen op 3 april 2012. Nu het beroepschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
2.6.
Bij de vraag wanneer de terpostbezorging heeft plaatsgevonden wordt in beginsel uitgegaan van de datum van het poststempel. Het poststempel op de envelop vermeldt als datum 1 april 2012. De stelling van eiser dat het beroepschrift op 30 maart 2012, zijnde de dagtekening van het beroepschrift, op de post is gedaan, acht de rechtbank, zonder concrete onderbouwing met objectieve omstandigheden, onvoldoende om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het beroepschrift op 1 april 2012 ter post is bezorgd. Nu deze datum na het einde van de termijn ligt, is het beroepschrift niet tijdig ingediend, hetgeen er in beginsel toe leidt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.7.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden kunnen doen maken is niet gebleken. Dat verweerder in het verweerschrift heeft geconcludeerd dat het beroep ontvankelijk is leidt niet tot een ander oordeel. De termijnen zijn van openbare orde, wat betekent dat de rechtbank zelfstandig dient te beoordelen of deze in acht zijn genomen. Bovendien beschikte verweerder niet over de envelop waarin het beroepschrift is verzonden, terwijl deze envelop bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep een cruciale rol heeft gespeeld.
2.8.
Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep komt de rechtbank daarom niet toe.”

4.Geschil in hoger beroep

In geschil is of het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard is.
Indien het Hof van oordeel is dat het beroep ontvankelijk is, dient, aldus belanghebbende, de zaak teruggewezen te worden naar de rechtbank.

5.Beoordeling van het geschil

Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden de juiste beslissing
genomen. Het Hof maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
In hoger beroep is nader aangevoerd dat de terpostbezorging van het beroep heeft plaatsgevonden vóór de datum van dagtekening en dat het beroep tijdig is ingesteld. Het Hof volgt belanghebbende niet in diens stelling dat het beroep tijdig is ingesteld. Ook met inachtneming van de ter zitting afgelegde verklaring dat beroepschriften door de gemachtigde immer worden gedagtekend na ter post bezorging en het overgelegde afschrift uit de administratie van de gemachtigde, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de terpostbezorging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden vóór de dag van de poststempel, 1 april 2012. Het hoger beroep van belanghebbende faalt derhalve.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, C.J. Hummel en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 12 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.