In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen twee gescheiden echtgenoten, waarbij de man in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had beide partijen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van achterstallige huur aan de Stichting De Alliantie. De man stelt in hoger beroep dat hij geen huurder meer is van de woning, aangezien bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat zijn ex-echtgenote de enige huurster is. De echtscheiding werd uitgesproken op 31 december 2008 en de inschrijving vond plaats op 9 februari 2009. De man heeft geen huurpenningen voldaan van mei tot en met december 2011, wat aanleiding gaf tot de vordering van De Alliantie.
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de man en zijn ex-echtgenote veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand. In hoger beroep heeft de man geconcludeerd dat hij niet langer huurder is en dat de vordering van De Alliantie tegen hem moet worden afgewezen. Het hof oordeelt dat de man inderdaad geen huurder meer was op het moment dat de huurachterstand is ontstaan, en vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het de huurachterstand betreft. De Alliantie wordt veroordeeld tot terugbetaling van de bedragen die de man heeft betaald op basis van het vernietigde vonnis, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 17 december 2013.