ECLI:NL:GHAMS:2013:4846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
23-002929-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens bezit van valse reisdocumenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van het bezit van valse of vervalste reisdocumenten, gepleegd op of omstreeks 9 maart 2008 te Schiphol. De verdachte, die zich als vluchteling beschouwde, had een asielverzoek ingediend en was in het bezit van een verblijfsvergunning. De advocaat-generaal vorderde de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, wat het hof heeft gehonoreerd. Het hof overwoog dat de verdachte bescherming kan ontlenen aan artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, dat stelt dat een vluchteling niet vervolgd mag worden voor het bezit van valse documenten in het kader van zijn vlucht. Het hof concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging, omdat niet onmiddellijk kon worden vastgesteld dat de stelling van de verdachte dat hij een vluchteling is ongegrond was. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht door de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn strafvervolging.

Uitspraak

parketnummer: 23-002929-13
datum uitspraak: 10 december 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 6 november 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-810168-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 maart 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een reisdocument vreemdelingen van [land] (voorzien van het nummer [documentnummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging

De advocaat-generaal heeft gevorderd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte stelt vluchteling te zijn in de zin van het Vluchtelingenverdrag, aangezien hij afkomstig is uit een land waar zijn leven werd bedreigd. Hij heeft in Nederland een asielverzoek ingediend. Op 6 november 2008 is de verdachte een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend tot 9 maart 2013. Op 26 april 2013 is deze vergunning omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Zoals de Hoge Raad eerder heeft beslist (6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9266) vloeit uit de strekking van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag voort dat het openbaar ministerie slechts dan ontvankelijk is in de op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde vervolging van een verdachte die vreemdeling is en zich tegen de beschuldiging verweert met een beroep op de bescherming die deze verdragsbepaling beoogt te bieden, indien onverwijld en zonder nader onderzoek door de strafrechter kan worden vastgesteld dat de stelling van de vreemdeling dat hij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag ongegrond is.
Voorts blijkt uit recente rechtspraak (zie 3 december 2013, ECLI: NL: HR: 2013: 1561) dat aan de vreemdeling aan wie in Nederland een 'verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd' als bedoeld in art. 28 Vw 2000 is verleend op grond van art. 29, eerste lid onder b, Vw 2000, een zogenoemde subsidiaire vorm van bescherming is geboden, die als een aanvulling moet worden beschouwd op de aan vluchtelingen op grond van het Vluchtelingenverdrag te bieden bescherming.
Dat brengt mee dat de bescherming die een vluchteling krachtens eerdere rechtspraak kan ontlenen aan de strekking van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag in de gevallen waarin nog niet definitief (afwijzend) is beslist op een door hem gedane (eerste) asielaanvraag, zich op overeenkomstige wijze behoort uit te strekken tot de vreemdeling aan wie de even genoemde subsidiaire vorm van bescherming is geboden doordat hem een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend. Zo een vreemdeling behoort niet strafrechtelijk te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn reis naar Nederland in het bezit hebben of aangewend hebben van valse of vervalste documenten.
Derhalve kan de verdachte bescherming ontlenen aan de strekking van het bepaalde in artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, hetgeen er kort gezegd op neer komt dat een vluchteling niet behoort te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben van valse of vervalste documenten. Gelet op het voorgaande zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ter zake van het ten laste gelegde.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W.J.J. Los en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 december 2013.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.