ECLI:NL:GHAMS:2013:4904

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
200.115.541-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incidentele vordering tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis in vastgoedtransactie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen vonnissen van de rechtbank Haarlem. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaten mr. F.T. Pardaan en mr. M.L.A. Balhuizen, hebben op 9 oktober 2012 een dagvaarding ingediend. Ze zijn in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 31 augustus 2011 en 29 augustus 2012, waarbij de rechtbank hen heeft veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 456.552,-- aan de geïntimeerde, een besloten vennootschap. Dit bedrag was door de rechtbank als onverschuldigd betaald aan de appellanten toegewezen, maar de appellanten betwisten dat de geïntimeerde recht had op dit bedrag, omdat zij niet de juiste partij was in de vastgoedtransactie die aan de vordering ten grondslag ligt.

De appellanten hebben een incidentele vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 augustus 2012 te schorsen, totdat het hof in hoger beroep een definitieve beslissing heeft genomen. De geïntimeerde heeft de incidentele vordering bestreden en verzocht om afwijzing, met veroordeling van de appellanten in de proceskosten. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en pleitnota's overgelegd.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de veroordeling van de appellanten is gebaseerd op een feitelijk onjuist uitgangspunt, namelijk dat de appellanten en de geïntimeerde elkaars wederpartij waren in de vastgoedtransactie. Dit uitgangspunt blijkt onjuist te zijn, waardoor de veroordeling haar grond heeft verloren. Het hof heeft daarom de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging toegewezen. De kosten van het incident zijn voor rekening van de geïntimeerde, en de beslissing hierover zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.115.541/01
zaak/rolnummer rechtbank Haarlem: 172213 / HA ZA 10-1087
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2013
inzake

1.[APPELLANT SUB 1],

wonend te [woonplaats],
advocaat:
mr. F.T. Pardaante Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
2.
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
advocaat:
mr. M.L.A. Balhuizente Utrecht,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats],
advocaat:
mr. V.J.N. van Oijente Haarlem,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident.
Appellanten worden hierna afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en tezamen [appellanten] genoemd. Geïntimeerde wordt hierna [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 9 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Haarlem van 31 augustus 2011 en 29 augustus 2012, onder bovengenoemd zaak/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en (onder meer) [appellanten] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie.
[appellanten] hebben daarna een memorie van grieven ingediend. Zij hebben geconcludeerd zoals aan het slot van die memorie is weergegeven.
[appellanten] hebben, onder overlegging van producties, incidenteel gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 29 augustus 2012 op de voet van artikel 351 Rv zal schorsen totdat het hof in hoger beroep definitief zal hebben beslist.
[geïntimeerde] heeft, onder overlegging van producties, geconcludeerd, kortweg, dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen, althans [appellanten] in het incident niet- ontvankelijk moeten worden verklaard, met hun veroordeling in de proceskosten.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben ieder daarna nog bij akte gereageerd.
Op 29 oktober 2013 hebben partijen hun standpunt mondeling toegelicht, [appellant sub 1] bij monde van mr. Pardaan voornoemd, [appellant sub 2] bij monde van mr. Balhuizen voornoemd en Thunissen bij monde van mr. Van Oijen voornoemd. Alle advocaten hebben pleitnota’s overgelegd. Partijen hebben bij deze gelegenheid nog stukken overgelegd en vragen van het hof beantwoord.
Tenslotte hebben partijen in het incident arrest gevraagd.

2.Beoordeling

In het incident
2.1
Voor zover in het incident van belang gaat het in deze zaak, kort weergegeven, over het oordeel van de rechtbank in de hierboven genoemde vonnissen dat [geïntimeerde] in het kader van een vastgoedtransactie een bedrag van € 456.552,-- teveel en onverschuldigd aan [appellanten] heeft betaald. De rechtbank heeft [appellanten] bij het vonnis van 29 augustus 2012 veroordeeld dit bedrag aan [geïntimeerde] terug te betalen, vermeerderd met rente en (proces)kosten. Dat vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Als grondslag voor hun vordering tot schorsing hebben [appellanten] onder meer aangevoerd, voor zover van belang voor de beoordeling van die vordering en zakelijk weergegeven, dat het hierboven in rechtsoverweging 2.1 bedoelde bedrag aan [geïntimeerde] is toegewezen hoewel zij geen daarop geen recht had, omdat niet zij partij was bij de vastgoedtransctie met [appellanten] waarop de vordering is gebaseerd, maar een vennootschap die - destijds - dezelfde naam droeg, maar een geheel andere is dan [geïntimeerde]. Deze stelling heeft [geïntimeerde] niet bestreden, maar zij heeft gesteld, zakelijk weergegeven, dat zij recht en belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep, omdat zij uit anderen hoofde een vordering op [appellanten] pretendeert, eveneens wegens onverschuldigde betaling.
2.3
Het hof stelt voorop dat een uitvoerbaar verklaard vonnis kan worden geschorst indien tenuitvoerlegging van dat vonnis misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Van dergelijk misbruik moet worden gesproken als een executie wordt doorgezet terwijl de eraan ten grondslag liggende executoriale titel klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust. Dat is hier het geval. Vast staat dat de veroordeling van [appellanten] is gebaseerd op het feitelijk uitgangspunt dat Thunissen en [appellanten] elkaars wederpartij waren in de vastgoedtransactie. Op basis van dat uitgangspunt heeft de rechtbank beoordeeld wat Thunissen op grond van de overeenkomst aan [appellanten] verschuldigd was. Hetgeen meer aan [appellanten] was betaald dan het op grond van de overeenkomst verschuldigde is als onverschuldigd betaald toegewezen aan [geïntimeerde]. Voormeld feitelijk uitgangspunt blijkt onjuist te zijn geweest, zodat aan de veroordeling haar grond is komen te ontvallen. Dat [geïntimeerde] zelf eveneens een (andere) vordering op [appellanten] pretendeert te hebben uit hoofde van onverschuldigde betaling rechtvaardigt niet dat zij het vonnis van de rechtbank aanwendt tot verhaal van die vordering. In het vonnis van de rechtbank is niet over de gegrondheid van die vordering geoordeeld en [appellanten] zijn door de rechtbank niet veroordeeld tot voldoening van die vordering.
2.4
Het vorenstaande brengt mee dat het hof de vordering tot schorsing zal toewijzen.
2.5
Als de in het incident in het ongelijk gestelde partij dient [geïntimeerde] de kosten daarvan te dragen. Het hof zal de veroordeling daartoe uitspreken tegelijk met het eindarrest in de hoofdzaak.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 augustus 2012, onder zaak/rolnummer 172213 / HA ZA 10-1087 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellanten] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie, totdat in de hoofdzaak eindarrest is gewezen;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak eindarrest is gewezen;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 21 januari 2014 voor memorie van antwoord;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.H.C. van Harmelen en H.J.M. Boukema en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.