ECLI:NL:GHAMS:2013:4917
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huur woonruimte. Voortzetting onderhuurovereenkomst na einde hoofdhuurovereenkomst. Hoofdverblijf.
In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, ging het om de voortzetting van een onderhuurovereenkomst na het einde van de hoofdhuurovereenkomst. De onderhuurder, aangeduid als [geïntimeerde], had haar hoofdverblijf in het gehuurde pand, ondanks dat zij ook regelmatig bij haar vriend in De Rijp verbleef. Het hof had eerder op 10 januari 2012 een tussenarrest gewezen en na meerdere getuigenverhoren werd het vermoeden dat [geïntimeerde] haar hoofdverblijf in het gehuurde had, niet ontkracht. Het hof oordeelde dat de door [geïntimeerde] overgelegde bewijsstukken en getuigenverklaringen voldoende waren om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf in Amsterdam had, waar zij ook ingeschreven stond en waar zij de meeste post ontving.
De appellante, een besloten vennootschap, had betoogd dat [geïntimeerde] in De Rijp woonde en dat zij haar hoofdverblijf daar had verplaatst. Het hof verwierp deze grieven en concludeerde dat de verklaringen van de getuigen, waaronder die van de particuliere rechercheur, niet voldoende bewijs opleverden voor de stelling van de appellante. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen die bevestigden dat [geïntimeerde] in Amsterdam woonde, meer gewicht in de schaal legden.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de appellante werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] haar hoofdverblijf in het gehuurde had ten tijde van het eindigen van de hoofdhuurovereenkomst, en dat de appellante niet in staat was geweest om tegenbewijs te leveren.