ECLI:NL:GHAMS:2013:4917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
200.066.094-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte. Voortzetting onderhuurovereenkomst na einde hoofdhuurovereenkomst. Hoofdverblijf.

In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, ging het om de voortzetting van een onderhuurovereenkomst na het einde van de hoofdhuurovereenkomst. De onderhuurder, aangeduid als [geïntimeerde], had haar hoofdverblijf in het gehuurde pand, ondanks dat zij ook regelmatig bij haar vriend in De Rijp verbleef. Het hof had eerder op 10 januari 2012 een tussenarrest gewezen en na meerdere getuigenverhoren werd het vermoeden dat [geïntimeerde] haar hoofdverblijf in het gehuurde had, niet ontkracht. Het hof oordeelde dat de door [geïntimeerde] overgelegde bewijsstukken en getuigenverklaringen voldoende waren om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf in Amsterdam had, waar zij ook ingeschreven stond en waar zij de meeste post ontving.

De appellante, een besloten vennootschap, had betoogd dat [geïntimeerde] in De Rijp woonde en dat zij haar hoofdverblijf daar had verplaatst. Het hof verwierp deze grieven en concludeerde dat de verklaringen van de getuigen, waaronder die van de particuliere rechercheur, niet voldoende bewijs opleverden voor de stelling van de appellante. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen die bevestigden dat [geïntimeerde] in Amsterdam woonde, meer gewicht in de schaal legden.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de appellante werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] haar hoofdverblijf in het gehuurde had ten tijde van het eindigen van de hoofdhuurovereenkomst, en dat de appellante niet in staat was geweest om tegenbewijs te leveren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummers : 200.066.094/01
rolnummer rechtbank Amsterdam : CV 09-28610
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANTE].,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Groot Koerkamp te Zoetermeer.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 10 januari 2012 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Op 7 juni 2012, 25 september 2012, 5 november 2012 en 6 februari 2013 hebben getuigenverhoren plaatsgehad.
Partijen hebben de resultaten van de bewijslevering besproken in daartoe strekkende memories, met productie(s).
Ten slotte is weer arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest heeft het hof de grieven I, II, III en V verworpen, vastgesteld dat de slotgrief VII geen zelfstandige betekenis heeft en in het kader van de behandeling van de grieven IV en VI als volgt overwogen. [geïntimeerde] staat op het adres [adres] ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van Amsterdam. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt bovendien dat zij op dat adres van verscheidene instanties post ontvangt. Ook de door de kantonrechter tijdens de descente gedane waarnemingen wijzen erop dat [geïntimeerde] in de woning haar hoofdverblijf heeft. Onder deze omstandigheden is het enkele feit dat [geïntimeerde] sinds enige tijd regelmatig bij haar vriend verblijft en overnacht onvoldoende om aan te nemen dat zij haar hoofdverblijf in de woning heeft opgegeven, zeker nu zij voor de waarnemingen van de door [appellante] ingeschakelde onderzoeker [Y] een aannemelijke verklaring heeft gegeven.
Op grond van het voorgaande achtte het hof behoudens tegenbewijs bewezen dat [geïntimeerde] haar hoofdverblijf in het gehuurde had ten tijde van het eindigen van de hoofdhuurovereenkomst tussen [appellante] en [F] op 15 januari 2009. [appellante] is tot tegenbewijs toegelaten.
2.2
[appellante] heeft in enquête [V], [W], [X], [Y] en [Z] als getuigen doen horen. [geïntimeerde] heeft in contra-enquête [A], [B], zichzelf en [C] als getuigen doen horen. De getuigenverklaringen houden, zakelijk weergegeven en voor zover in dit geding van belang, het volgende in.
2.2.1
[V], directeur van [appellante]:
Hij heeft [geïntimeerde] rond 2000 leren kennen, toen ze hem begon te bellen over vragen en irritaties betreffende haar woonsituatie.
2.2.2
[W], in dienst bij [appellante]:
In januari 2006 heeft zij persoonlijk een brief aan [geïntimeerde] overhandigd. Zij heeft haar ook nog eens bij een bezichtiging van de woning ontmoet. Halverwege 2011 is de verbouwing van het pand [adres] begonnen. Eens in de twee/drie weken woonde de getuige bouwvergaderingen in het pand bij. Die vonden overdag plaats op wisselende dagen en tijdstippen. Bij geen van die gelegenheden heeft de getuige [geïntimeerde] in het pand gezien. Er lag altijd veel post: reclamedrukwerk en aan [geïntimeerde] gerichte post, alsmede post voor de verdwenen (onder)huurders. Wel brandde er bij [geïntimeerde] altijd licht. De laatste maanden voor het verhoor is er met betrekking tot de post een duidelijk verschil opgetreden; tegenwoordig blijft die minder lang liggen.
2.2.3
[X], de door [appellante] ingeschakelde bouwbegeleider:
Medio 2011 is de verbouwing van het pand [adres] echt begonnen. In die periode was hij meerdere keren per week op wisselende tijdstippen in het pand aanwezig. Hij heeft met [geïntimeerde] gesproken in haar woning en die woning maakte op hem een bewoonde indruk. Hij heeft alle ruimten bezocht en daarin bevonden zich alle spullen die er zouden moeten zijn en er lag post op tafel. Hij klopte ook wel eens onverwachts bij haar aan. [geïntimeerde] was tijdens de verbouwing regelmatig aanwezig. In de periode daaraan voorafgaand, ten tijde van de opname van het pand, maakte hij steeds vooraf telefonisch een afspraak. Hij komt al sinds 2005/2006 in het pand en in die periode kwam het regelmatig voor dat er veel post achter de deur lag. Het afgelopen jaar is dat veel minder geworden. Als hij een afspraak had met [geïntimeerde] kwam zij soms van buiten en soms was zij dan al aanwezig.
2.2.4
[Y], de door [appellante] ingeschakelde particuliere rechercheur:
Hij heeft [geïntimeerde] geobserveerd in de periode tussen 4 mei 2009 en 1 juli 2009. De poststukken die hij door de ruit heen achter de deur zag liggen waren van het soort dat men op de mat aantreft als men een tijd op vakantie is geweest, maar hij kan niet zeggen of de stukken geadresseerd waren en zo ja, aan wie. [D] en haar vader hebben hun verklaring, die door de getuige is uitgeschreven, voor het ondertekenen nog doorgelezen. De stelligheid waarmee zij beiden verklaarden heeft hem destijds wel verbaasd. [D] was heel stellig dat [geïntimeerde] daar al meer dan een jaar woonachtig was. Zij relateerde die periode aan een feestje dat had plaatsgevonden. Het gesprek was heel kort en gericht. Het was een vriendelijk gesprek zonder dwang. Hij heeft die dag ook nog met een andere buurvrouw gesproken, die hem meedeelde dat haar buurman [E] alleen woonde.
2.2.5
[Z], een door [appellante] ingeschakelde aannemer:
Zijn bedrijf heeft vanaf september 2010 werkzaamheden uitgevoerd in het pand [adres] na een offerte in november 2009. Ook aan de CV in de woning van [geïntimeerde] zijn werkzaamheden uitgevoerd. Met [geïntimeerde] konden alleen telefonisch afspraken worden gemaakt. Hij en zijn medewerkers werken van 07.00 uur tot 16.00 uur en dan was [geïntimeerde] niet thuis. Bij de eerste opname van het pand moesten zij de voordeur wegduwen vanwege de vele post die daarachter lag en dat was ook zo toen zij met de werkzaamheden begonnen. Zoiets is in zijn ervaring ongebruikelijk in bewoonde panden.
2.2.6
[A], een vriend van [geïntimeerde]:
De getuige woonde tot eind 2009 op de [adres 2] in Amsterdam. Sinds hij daar niet meer woont heeft hij nog 1 à 2 keer per week contact met [geïntimeerde] via skype. Volgens hem is zij nooit in De Rijp als hij met haar skypet. [geïntimeerde] heeft ongeveer 2,5 jaar een relatie gehad met een man in De Rijp, maar volgens de getuige is die sinds anderhalf, twee jaar geleden uitgegaan, dus rond 2010. Hij denkt dat [geïntimeerde] in de periode daarvoor in het weekend in De Rijp was en doordeweeks in Amsterdam, Toen hij nog op de [adres 2] woonde zag hij [geïntimeerde] een paar keer per maand bij hem thuis of bij haar. Dat ging zonder afspraak vooraf, hij trof haar regelmatig thuis aan. Hij sluit niet uit dat [geïntimeerde] voor haar werk ’s nachts weg moest zijn.
2.2.7
[B], een zus van [geïntimeerde]:
Sinds negen maanden is [geïntimeerde] officieel lid van een zangensemble waarvan ook de getuige lid is. Voor die tijd was [geïntimeerde] al veel langer officieus lid. De getuige en [geïntimeerde] zien elkaar bij hun vader thuis in Amsterdam. Daarnaast zien zij elkaar ook sociaal, zij het dat de getuige niet vaak bij [geïntimeerde] op bezoek gaat, maar meer andersom. De relatie van [geïntimeerde] met een man in De Rijp, [E], was volgens de getuige al in 2010 afgelopen. Zij meent dat [geïntimeerde] niet veel in De Rijp was, want daarvoor had [geïntimeerde] al vele jaren een veel te drukke baan. [geïntimeerde] is niet het type om een relatie aan te gaan waarin zij iedere dag bij haar partner zou zijn. Zij overnachtte voor haar werk ook wel in hotels. De getuige weet niets van strubbelingen die [geïntimeerde] heeft gehad met haar onderverhuurder en kent ook diens naam niet.
2.2.8
[geïntimeerde], partijgetuige:
Rond 15 januari 2009 verbleef zij maximaal twee dagen per week in De Rijp, op zaterdag en/of zondag. Het kan wel juist zijn dat de particuliere rechercheur haar in juli 2009 op een woensdag heeft gesproken in De Rijp. In januari 2009 was zij daar zeker niet doordeweeks. Sinds vorig jaar is de relatie uit. De verklaring van [D], inhoudende dat zij elke dag in De Rijp was, klopt niet. Dat heeft misschien te maken met de relatie tussen [D] en [E], die niet goed was. De vriend van [D] is later spontaan langsgekomen om te vertellen dat zij spijt had van haar verklaring. In de desbetreffende periode was [geïntimeerde] elke dag in Amsterdam. Zij had tot eind september een opdracht waarvoor zij in Amsterdam-Osdorp op kantoor moest werken en in Ellecom op locatie. Op zondagmiddag of –avond ging zij dan in een hotel, waar zij dan ook vaak maandagnacht nog sliep. Op dinsdag ging zij dan terug en werkte zij in Osdorp. Het is haar nooit overkomen dat zij post achter de deur moest wegduwen. Wel bleef er veel post komen voor haar voormalige onderverhuurder [F] en ook veel ongeadresseerde post. Die legde zij dan op de trap en eens in de zoveel tijd ruimde zij die op. Dat is nog steeds zo. In januari 2009 is zij niet op vakantie geweest. Het is juist dat zij op 30 januari 2009 heeft gebeld over de verwarming. Zij zat toen niet al twee weken zonder verwarming. Zij weet niet waarom in de conclusie van antwoord onder 29 is vermeld dat zij op 29 januari 2009 was teruggekomen van vakantie. Zij was toen niet in De Rijp.
2.2.9
[C], voormalige partner van [geïntimeerde]:
De relatie met [geïntimeerde] is rond 2007 begonnen en is sinds september/oktober 2011 over. Hij heeft niet met haar samengewoond. Zij kwamen wel af en toe bij elkaar over de vloer en bleven dan ook wel slapen. Zij hadden allebei drukke werkzaamheden, waarvoor zij veel op pad waren. Het varieerde of zij elkaar doordeweeks of in het weekeinde zagen. Zijn buurman is bij hem langs gekomen en heeft verteld dat [D] hem met haar verklaring een hak wilde zetten omdat zij kwaad was over het feit dat de getuige de vergunning voor haar verbouwing enkele malen had tegengehouden. Wat de buurvrouw van nummer 42 heeft verklaard, dat [geïntimeerde] af en toe bij hem was, klopt wel. Zij is de enige buurvrouw die op het erf van de getuige kan kijken. Voor zover hij weet zag [geïntimeerde] haar zusjes een of meerdere keren per week.
2.3
In haar memorie na enquête heeft [appellante] verwezen naar de bevindingen van de particuliere rechercheur [Y]. [geïntimeerde] is in diens onderzoeksperiode niet gesignaleerd bij het gehuurde. In het gehuurde lag een grote hoeveelheid post. De overburen hebben verklaard dat [geïntimeerde] sinds ongeveer anderhalf jaar regelmatig in De Rijp was bij haar partner. De buurvrouw [D] en haar vader hebben verklaard dat [geïntimeerde] sinds een jaar permanent bij haar partner in De Rijp woonde.
Anders dan de getuige [C] heeft verklaard is de vergunningverlening aan mevrouw [D] ondanks het bezwaar van [C] soepel verlopen. Dat is dus geen reden om een valse verklaring af te leggen. Aan de intrekking van de verklaring door [D] en haar vader moet geen waarde worden gehecht.
Voorts beroept [appellante] zich op de inhoud van de verschillende getuigenverklaringen, waaruit volgens haar blijkt dat [geïntimeerde] in de van belang zijnde periode geen hoofdverblijf in het gehuurde had. Ten slotte wijst [appellante] erop dat veel van de door [geïntimeerde] overgelegde stukken dateren van vóór de in geding zijnde periode, dat de jaaropgave 2008 is gestuurd naar een postadres in Amstelveen, dat op naam staat van een bedrijf dat is gevestigd op het adres van de ex-partner van [geïntimeerde] in De Rijp, dat de overgelegde arbeidsovereenkomsten in opmaak van elkaar verschillen, de ene arbeidsovereenkomst niet is ondertekend en de andere is ondertekend in 2008, dus vóór de van belang zijnde periode, en dat de echtheid van de in hoger beroep overgelegde verklaringen van Hagebeek wordt betwist, evenals die van de overgelegde bankafschriften.
2.4
[geïntimeerde] heeft in haar antwoordmemorie, kort gezegd, aangevoerd dat in de afgelegde getuigenverklaringen geen tegenbewijs is te vinden. Alleen uit de niet onder ede afgelegde verklaring van [D] en haar vader zou kunnen worden afgeleid dat [geïntimeerde] toen haar hoofdverblijf had verplaatst naar De Rijp, maar die verklaring is ingetrokken. Bovendien blijkt uit die verklaring niet waarop de – onjuiste – conclusie dat [geïntimeerde] het centrum van haar leven zou hebben verplaatst naar De Rijp, is gebaseerd. Wel blijkt daaruit dat [D] niet heeft waargenomen dat [geïntimeerde] daadwerkelijk is verhuisd. Ook kan zij niets verklaren over het leven van [geïntimeerde] in Amsterdam. [geïntimeerde] betwist dat de door haar overgelegde stukken niet echt zouden zijn.
2.5
Naar het oordeel van het hof is [appellante] niet erin geslaagd het gevraagde tegenbewijs te leveren. De verklaring van [V] is nietszeggend. De verklaring van [W] dat zij [geïntimeerde] niet in het pand heeft gezien, terwijl er wel licht brandde, toont niet aan dat [geïntimeerde] niet in het pand woonde. Hetzelfde geldt voor de verklaring van de aannemer dat [geïntimeerde] tussen 07.00 en 16.00 niet in het pand aanwezig was. De bouwbegeleider heeft in 2011 kennelijk de indruk gekregen dat [geïntimeerde] wel degelijk in het gehuurde woonde. Uit de verklaringen van [W], de bouwbegeleider en de aannemer blijkt wel dat er steeds veel post achter de voordeur van het pand lag, maar zonder duidelijkheid over de (mogelijke) adressering van die post kunnen daaraan geen conclusies worden verboden. De in contra-enquête gehoorde getuigen hebben alle verklaard dat [geïntimeerde] niet permanent in De Rijp woonde, maar in Amsterdam.
2.6
De enige verklaring waaruit enig (tegen)bewijs ten voordele van [appellante] valt te putten is die van de particuliere rechercheur [Y], die heeft verklaard over de ontspannen en zorgvuldige manier waarop de verklaring van [D] en haar vader tot stand gekomen is en de stelligheid waarmee zij spraken. Het hof kan echter niet eraan voorbij gaan dat [D] en haar vader die verklaring ook weer hebben ingetrokken en niet onder ede zijn gehoord. Aldus is het voor het hof niet mogelijk de betrouwbaarheid van hun achtereenvolgende verklaringen te toetsen. Bovendien wijst [geïntimeerde] terecht erop dat [D] niet heeft gezien dat [geïntimeerde] daadwerkelijk naar De Rijp is verhuisd. Uit hetgeen [Y] voor het overige in zijn rapport heeft opgetekend kan wel worden afgeleid dat [geïntimeerde] in de relevante periode met regelmaat in De Rijp verbleef, maar niet dat zij daar ook permanent woonde, temeer niet nu een andere buurvrouw van [E] [C] heeft verklaard dat hij alleen woonde en dat zijn vriendin af en toe bij hem was.
2.7
Het is het hof wel opgevallen dat [geïntimeerde] in haar conclusie van antwoord, ter verklaring van het feit dat zij pas zo laat heeft geklaagd over de defecte verwarming, heeft aangevoerd op vakantie te zijn geweest, maar dat bij het getuigenverhoor heeft ontkend en geen goede verklaring voor die discrepantie heeft kunnen geven. Evenmin heeft zij in haar memorie na antwoord een verklaring gegeven voor het feit dat haar jaaropgave 2008 is gezonden naar een postadres in Amstelveen dat op naam van het bedrijf van haar ex-partner staat. Het lijkt erop dat [geïntimeerde], anders dan zij heeft betoogd, in het verleden wel degelijk een zeer groot gedeelte van haar leven in De Rijp doorbracht. Desalniettemin acht het hof nog immer bewezen dat [geïntimeerde] het centrum van haar leven in Amsterdam had: daar was zij ingeschreven, daar ontving zij de meeste post, daar kreeg zij bezoek en daar had zij een volledig ingerichte woning, waarnaar zij telkens weer terugkeerde. Dit komt ook overeen me hetgeen de kantonrechter tijdens de descente op 17 november 2009 heeft waargenomen, op welk moment [geïntimeerde] nog een relatie met [C] had.
2.8
Het voorgaande betekent dat alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, waaronder de getuigentaxe ad € 110,= die voor rekening van [geïntimeerde] is gekomen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 12 januari 2010, onder rolnummer CV 09-28610 tussen partijen gewezen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 373,= aan verschotten en € 2.682,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, J.C.W. Rang en M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2013.